In de boekenweek-special van Vrij Nederland die vandaag verscheen staat onder andere een stuk van schrijver Jamal Ouariachi met als titel ‘Vrouwen, leg de lat eens hoger! (de parttime-mentaliteit van vrouwen in de Nederlandse literatuur)’. Gisteravond kondigde Jamal het stuk op zijn facebook aan door te zeggen: ‘Ik ben vanaf morgen feminist. Maar dan net even anders.’
Mijn nieuwsgierigheid was meteen gewekt. Afgelopen maandag bezocht ik een avond in de Rode Hoed over de ondervertegenwoordiging van vrouwen op hoge posities in de wetenschap en na een blik in de zaal moest ik toen tot mijn grote frustratie concluderen dat er in die zaal vrijwel alleen maar vrouwen zaten. Waarom waren er geen mannen die dit onderwerp interessant vonden? Het was me al eerder opgevallen: als er een avond over de ongelijke behandeling van vrouwen plaatsvindt blijft manlief opeens wel thuis bij de kinderen. Een gemiste kans, denk ik altijd. Hoe kan het dat een probleem dat in ieder geval de helft van de bevolking aangaat niet automatisch de hele bevolking zorgen baart? Maar nu, gelukkig, zou daar het stuk van Jamal zijn – feministe in hart en nieren.
Dat dacht ik tenminste. Maar toen las ik het stuk. Voordat ik zal beargumenteren waarom het stuk me zo tegen de borst stuit, zal ik het eerst kort samenvatten:
Ouariachi haalt allereerst twee stukken van respectievelijk schrijfster Saskia de Coster en recensente Fleur Speet aan waarin zij beschrijven hoe vrouwen vrijwel nooit literaire prijzen winnen en minder vaak gerecenseerd worden dan mannen. Hij stelt daar vervolgens tegenover dat het met die prijzen al misgaat bij het inzenden. Er worden nu eenmaal minder boeken van vrouwen uitgegeven (man/vrouw ratio 2:1) dan van mannen – het probleem ligt dus niet bij de jury’s en recensenten, maar bij de uitgevers. Oh nee, het probleem ligt toch niet bij de uitgevers, want Ouariachi zit zelf bij een uitgeverij waar een hele hoop vrouwen rondlopen, en die geven ook vrouwen uit, en die vrouwen winnen ook nog eens prijzen. “Daar gá je, met je masculiene blik op literatuur.” Een nieuwe verklaring ligt op de loer… Hij vervolgt: “Waarom zou je ook eigenlijk de schuld leggen bij kwade krachten die er in al hun masculiniteit op uit zijn vrouwen hun plek in de literatuur te ontzeggen? Waarom zijn het altijd vrouwen die deze ongelijkheid aankaarten en waarom komt de schuld steevast bij mannen of in ieder geval ‘het mannelijke’ te liggen? Zou de oorzaak ervan niet óók, in elk geval ten dele, bij vrouwen zélf te vinden kunnen zijn?”
Het artikel gaat verder met een vergelijking tussen de boeken van mannen en vrouwen: mannen schrijven dikke boeken, (Nederlandse) vrouwen schrijven dunne boeken, want in Jamals boekenkast staan meer dikke boeken van mannen dan van vrouwen. Dikke boeken zijn, nou ja, dikker dan dunne boeken, en nemen dus meer ruimte in beslag, waardoor ze meer opvallen. Boeken van vrouwen vallen trouwens sowieso al niet op, want ze zijn minder experimenteel en vernieuwend dan de boeken van mannen. Jamal schrijft: “Een schrijver die recensies wenst in landelijke kranten en tijdschriften, en die graag eens een plaatsje op een long- of shortlist van een literaire prijs wil veroveren, kan zich geen half werk permitteren. Het is alles of niets. Het is: uitblinken in stijl, compositie, originaliteit, experiment, desnoods in zoiets schijnbaar banaals als omvang. Wie de aandacht van de wereld wil, moet opvallen. En dan red je het niet met eens in de drie jaar een traditioneel romannetje van 250 pagina’s (al kun je zelfs dáár al een heel eind mee komen). Misschien moeten vrouwelijke auteurs en critici eens ophouden mannen aan te wijzen als het grote kwaad. Leg de lat voor jezélf eens wat hoger, zou ik zeggen.” De rest van het artikel is dan ook een oproep aan vrouwen om meer op te vallen en harder danwel langer te werken – dan komen die prijzen vanzelf.
Goed, aangezien ik niet enkel door het artikel samen te vatten al mijn kruit al wil verschieten, is het misschien interessant om te kijken wat het nou precies is dat Ouariachi zo vervelend vindt. Hij heeft het over prijzen (denk aan de Anna Bijnsprijs, de Opzij literatuurprijs) die speciaal voor vrouwen zijn en over de Libris jury die een longlist samenstelde met evenveel mannen als vrouwen erop, hetgeen ‘naar beleid riekt’. Wat betreft de prijzen heeft hij misschien gelijk, dat vind ik zelf ook altijd een moeilijk punt, maar de uitspraak over de Libris Prijs vind ik vreemd voor een auteur die aan het begin van zijn stuk nog stelt dat hij zich ‘niet bezighoudt met het geslacht van zijn literaire collega’s’. Zolang een longlist met daarop evenveel vrouwen als mannen de schijn van beleid wekt, is er iets goed mis. Is het werkelijk zo moeilijk om je voor te stellen dat vrouwen ongeveer evenveel goede boeken schrijven als mannen? En al is het beleid – Ouariachi lijkt te vergeten dat er al sinds jaar en dag een weliswaar ongeschreven beleid heerst dat zegt dat mannen de voorkeur genieten (en nee, ik wil niet beweren dat dit badwill is van mannen ten opzichte van vrouwen, ze doen het heus niet expres, maar juist het feit dat mannen zich vaak van geen kwaad bewust lijken en zich zodoende onheus bejegend voelen wanneer iemand iets zegt over de ondervertegenwoordiging van vrouwen in welke sector dan ook, geeft aan dat er sprake is van onbewuste processen die doorbroken moeten worden).
Als Ouariachi stelt dat vrouwen de lat hoger moeten leggen, verbaast me dat dan ook ten zeerste. De lat ligt volgens alle cijfers die hij noemt volgens mij al hoog genoeg – je moet wel heel erg goed zijn als vrouw, wil je nog een beetje kans maken. Uit zijn artikel blijkt eerder dat mannen de lat nogal laag leggen voor elkaar: joe, schrijf een dik boek, heb een grote mond – and you’re in. Een spel dat ik in dit kader de laatste tijd graag speel is het spel ‘Zou hij ook…?’ . Kijk een willekeurige aflevering van De Wereld Draait Door of Pauw en Witteman en vraag je bij elke man die in beeld komt af ‘Zou hij daar ook zitten als hij een vrouw was geweest?’ In meer dan de helft van de gevallen zal het antwoord ‘nee’ luiden. Betekent dit dat mannen misogyne misbaksels zijn? Nee, het betekent dat de mannen en vrouwen die in de redacties van dit soort programma’s zitten er simpelweg niet aan denken om vrouwen met evenveel of zelfs meer kwaliteiten uit te nodigen. Is dat onaardig van ze? Nee, er zit vast geen bewuste vrouwonvriendelijkheid achter. Is het kwalijk? Ja, dat wel.
In een essay van Margot Dijkgraaf dat ik onlangs las in het boekje ‘Vrouwen, mannen en de Libris Literatuur Prijs’ (een boekje dat ter gelegenheid van de 20e Libris Literatuur Prijs afgelopen jaar werd uitgegeven) staat het volgende stukje dat ik in dit verband erg treffend vind:
Arnon Grunberg gaf onlangs op zijn blog een schitterend gesprek weer dat hij had met een vriendin, ook een auteur. ‘Mannen lezen geen vrouwen,’ zei ze tegen hem, ‘ze hebben niets tegen me, ze vinden me zelfs wel aardig, ze lezen me alleen niet.’ Nee, het had niet te maken met misogynie. ‘Onbewust komen ze gewoon niet op het idee, het is gewoon een ander universum dat ze niet willen binnengaan.’ Het zijn, met andere woorden, gewoon twee compleet andere werelden, met eenrichtingsverkeer ertussen, een brug waarop vrouwen richting mannen lopen, maar niet omgekeerd.’
Verderop in het boekje blijkt dat jury’s waarin meer dan één vrouw zit ook al niet significant meer vrouwen nomineren. Dijkgraaf geeft zelf als een mogelijke reden dat vrouwen al van jongs af aan jongensboeken lezen (Dick Trom, de Kameleon, etc.), terwijl dat omgekeerd niet het geval is, waardoor vrouwen misschien ook op latere leeftijd gevoeliger zijn voor ‘mannenboeken’ (je kunt je afvragen waarom we avonturenboeken nog jongensboeken noemen als ze ook massaal door meisjes verslonden worden, maar dat is een vraag waar ik hier verder niet op in zal gaan). In dit korte gesprekje tussen Grunberg en zijn vriendin en in het essay in z’n geheel wordt in ieder geval geraakt aan de complexiteit van het onderwerp.
Maar volgens Jamal Ouariachi is het gelukkig allemaal niet zo complex. Vrouwen werken gewoon niet hard genoeg – de zogenaamde ‘parttime-mentaliteit’ uit de titel van het stuk. En ze laten zich ook nog eens betuttelen:
“(…) vrouwelijke collega’s: laat je toch niet zo verschrikkelijk betuttelen. Schrijf een boek waar recensenten niet omheen kunnen. Schrijf een boek dat een echte prijs wint, (…) En spoel die parttimementaliteit door de plee: dump eventuele kinderen bij je geliefde (m/v) en schrijf de beste roman ooit. Maar ja. Ik ben natuurlijk maar een man. Trek je van mij niks aan.”
Ik kan me de laatste keer dat ik een stukje las dat ik zo betuttelend vond echter niet herinneren (oh nee, toch wel, zie hieronder), noch kan ik me herinneren ooit een vrouw te hebben ontmoet die zich liet betuttelen – alsof dat iets is wat je gewillig ondergaat -, noch kan ik me voorstellen dat het parttimeprobleem dat Jamal hier aan de kaak stelt zich zo gemakkelijk laat oplossen. En ik heb ook al niet het idee dat je betere boeken gaat schrijven als schrijven het enige is wat je op een dag doet. Er zijn genoeg schrijvers (‘m/v’) die naast schrijven ook nog andere bezigheden hebben – of ze nou lange dagen als hoogleraar of journalist maken of de hele dag in het café doorbrengen. Schrijven lijkt me juist een beroep waarin je ook parttime kunt uitblinken, als je uiteindelijk maar genoeg tijd aan je boek besteedt. Bovendien wekt Jamal de suggestie dat vrouwen vaak parttime werken uit luiheid – en niet omdat ze ervoor kiezen voor hun kinderen te zorgen, of omdat de kinderopvang in Nederland slecht geregeld is. Ik zou mijn parttimementaliteit dan ook graag weer uit de plee halen, om Jamals tips er voor in de plaats door te spoelen. Ik weet natuurlijk niet hoe het is om een man te zijn, maar het zichzelf-overschreeuwen dat Ouariachi in dit stuk doet en dat hij vrouwen lijkt aan te raden zou ik ook mannen niet willen aanbevelen. Wat dat betreft lijden mannen net zozeer onder het soort stereotyperingen dat Jamal in zijn stuk tentoon spreidt. Je zou maar een man met een genuanceerd verhaal zijn! Maar wacht – daar zijn er een heleboel van. Jamal lijkt me in zijn stuk dan ook meer een advocaat van de vergeenstijling van de samenleving dan van ‘mannelijk proza’.
De toon die Ouariachi op dit punt van het stuk aanslaat doet me denken aan het interview van Sara Berkeljon met Jan Cremer dat afgelopen week in het Volkskrant magazine stond. Voor wie het nog niet gelezen had, ik citeer:
(SB) Is schilderen mannenwerk? (JC) ‘Ja.’
En schrijven? ‘Ook. Ik weet dat ik me nu op glad ijs begeef, maar het is zo. Mannen zien helderder. Vrouwen worden te veel geleid door emotie. Een vrouw zit te keutelen over een lieveheersbeestje, bijvoorbeeld, waar een man gewoon recht op zijn doel afloopt.’ Dit meent u serieus? ‘Ik heb er eigenlijk geen mening over, ik heb nog nooit literatuur van een vrouw gelezen.’
U zegt net wel dat vrouwen minder helder kunnen denken dan mannen. ‘Dat zeg ik helemaal niet, ik zeg: mannen kijken helderder. Kijk eens naar buiten.’ Cremer wijst naar een boom aan de overkant van de gracht. ‘Zie jij die boom daar? En zie je dat blauwe zeil daar onder die boom hangen, over dat bootje? Nou, ik zie die boom. Jij ziet alleen maar die lap, en jij denkt: ik ga die lap opvouwen. Waar of niet?’ Nee, ik zie die boom ook. ‘Ik, man, zie een stoere boom en jij ziet die lap en denkt: die hangt er slordig bij, die moet nodig opgevouwen worden. Zo zit dat.’
Afgezien van het feit dat alles wat Cremer hier zegt inhoudelijk volslagen onzinnig is, is het misschien nog wel meer de manier waarop hij de dingen zegt die me stoort. Neem het ‘zo zit dat’ aan het eind – qua toon vergelijkbaar met de toon die Ouariachi aanslaat. ‘Meisje, meisje, ik ben geen vrouwonvriendelijke macho, want ik heb juist het beste met je voor, je hoeft alleen maar naar me te luisteren,’ lijken ze te willen zeggen. Bovenstaand stukje is zo vervelend, omdat hier precies gebeurt waar Jamal in zijn stuk toe lijkt op te roepen: Jan Cremer zegt iets ‘opvallends’, provocerends, en ondertussen is er een man met een genuanceerde mening over man/vrouw verhoudingen niet aan het woord geweest.
Waar Jamal zijn vrouwelijke collega’s afvalt en ze oproept ‘beter hun best te doen’, zou ik mijn mannelijke collega’s dan ook juist op willen roepen om voor hun vrouwelijke medeschrijvers op te komen. Niet omdat die dat zelf niet kunnen, maar omdat ze daarmee ook zichzelf een dienst bewijzen. Het is namelijk niet alleen een vrouwenprobleem. Mannen, pik het niet langer dat de literaire prijzen in Nederland en Vlaanderen al decennialang een soort omgekeerde Opzij-literatuurprijzen zijn. Hou op met elkaar vertellen dat je je een weg omhoog de apenrots op moet schreeuwen. Eis dat jullie boeken vanaf nu ook de concurrentie aan moeten gaan met de boeken van vrouwen! Als het al zo is dat er in de literatuur mannelijke (helder, experimenteel, vernieuwend) en vrouwelijke (empathisch, gevoelig, weet ik veel) eigenschappen zijn, dan is het namelijk veel interessanter om na te denken over waarom we de mannelijke meer waard achten dan na te denken over hoe we de vrouwelijke zo snel mogelijk de deur uit kunnen werken.
Goed dan, nog één keer Ouariachi, omdat het me in parttime zo fulltime bevredigt:
Ik zal echt niet ontkennen dat vrouwen het lange tijd moeilijk hebben gehad in de literatuur. Maar de tijden zijn veranderd. Ik hoef maar om me heen te kijken om te zien dat de mogelijkheid er voor elke vrouw met een originele geest en een spannend gevoel voor taal ligt: het schrijven van Een Boek Dat Alle Andere Boeken Overbodig Maakt.
Hier is weer de feminist in hem aan het woord. Misschien zelfs wel met een punt: er is al een hoop vooruitgang geboekt. Er zijn ook een heleboel mannen die wel boeken van vrouwen lezen, en waarderen, en vrouwen die boeken van vrouwen lezen, en soms schrijft een mannelijke recensent een serieuze kritiek over een boek van een vrouw, en soms wint een vrouw wel een prijs. Dat is waar, en dat is heel fijn, maar zolang belangrijke media als Vrij Nederland en de Volkskrant een podium blijven bieden aan de masculiene arrogantie van schrijvers als Jan Cremer en Jamal Ouariachi, valt er nog een hoop winst te behalen. Gefeliciteerd, Jamal, de literaire prijs voor Het Stuk Over Vrouwen In De Literatuur Dat Alle Andere Stukken Overbodig Maakt gaat naar jou, maar dan wel omdat alles wat je probeerde te weerleggen bevestigd werd door de manier waarop je dat deed.