Still she haunts me, phantomwise,/Alice moving under skies/Never seen by waking eyes.*
Stephan Enter, Manon Uphoff, Henk Broekhuis, Alan Smithee, Gemma Springschans, Francesco Lucarotti, de schrijvende zesling Martijn, Martijn, Martijn, Martijn, Martijn en Martijn Knol en vele, vele andere Utrechtse topauteurs gaan voor hun boeken graag naar de Zelfstandige Kwaliteitsboekhandel Erven J. Bijleveld (sedert 1865). Voor de rijke sortering en voor het prettige, persoonlijke contact met de mensen die emplooi hebben in de vermaarde zaak.
Bijkomend voordeel: de ligging. Je hoeft bij het verlaten van Bijleveld de straat maar over te steken met je plastic tas vol boeken en je kunt bij Stadscafé Broers of het ernaast gelegen Zussen een koffie verkeerd en een stapel tosti’s bestellen en de eerste driehonderd pagina’s van de contemporaine WERELD-LIT die je je hebt verschaft zorgeloos wegwerken. Logisch dus dat Manon en ik op de Korte Jansstraat hebben afgesproken om te praten over ons literaire taartenboek, Het Geweldige van Zoetheid. Omdat Broers – o, droomlogica – is gesloten, huppelen (?) we het naastgelegen Zussen binnen.
‘Wacht even… Gemma Springschans? Wat is dat nou weer voor een rare naam?’
‘Ssst… ssst! Laat ’m nou verder vertellen!’
De taart bij Broers/Zussen is alleszins passabel, maar voor de geoefende papillen van Manon acht ik die toch te middelmatig, onderweg heb ik daarom een doosje patisserie meegenomen bij Bond & Smolders. Ik kan het niet vaak genoeg herhalen: alleen het allerbeste is goed genoeg voor Manon. En mij.
Uit beleefdheid bestellen we wat taartjes bij onze muntthee (Manon) en koffie, maar de – met alle respect – zompige ouwewijvenmeuk die we even later krijgen geserveerd, proppen we schielijk achter de verwarming. Snel vlei ik de echte patisserie uit het Bond & Smolders doosje op onze schoteltjes neer.
Manon heeft mij vooral bij dit project gevraagd vanwege mijn looks, voor de foto op ’t achterplat. En voor wat praktisch bakwerk. Het denken en schrijven, en het selecteren van de fictiefragmenten, doet zij allemaal zelf.
Ze trekt een stapel kopieën en uitdraaien uit haar tas. Één van de literaire taart-teksten die ze heeft uitgekozen, wil ze me graag voorlezen. We nemen allebei snel nog een hapje en een slok. Terwijl Manon mooi rechtop gaat zitten, pak ik een leesbril van tafel (niet de mijne, ik heb geen bril, droomlogica), zodat ik beter kan verstaan wat ze zegt. Daar gaat ze.
Het verhaal dat ze voorleest gaat over twee mannen, geliefden, die hebben afgesproken in een Art Deco café. Ze eten chipolatataart.
Als één van de mannen zegt dat hij de relatie wil beëindigen, schuift de ander de mouw van zijn jasje omhoog, steekt de taartvork in zijn naakte onderarm en scheurt in één haal zijn slagader open. Bloed, gegil, ambulance! Manon grinnikt en schraapt haar keel: ‘Dacht hij later terug aan die fontein van ketchup, dan vroeg hij zich altijd af of hij uit de open raampjes van de aansnellende ambulance echt Born To Be Alive had gehoord of dat zijn verbeelding de plaat had opgezet.’
Ze kijkt op, ik zet de leesbril af. Manon glimlacht. En ik weet waarom: dit verhaal ken ik! Het is Grand Café, één van de zgv’s (zwaar gesnoeid verhaaltje) die ik in 2013 publiceerde in Passionate Magazine. Ik ben zo trots dat het tekstje in Het Geweldige van Zoetheid komt, dat ik schuimend buiten de oevers mijn gebruikelijke gereserveerdheid treed en eruit flap dat dit Zwaar Gesnoeide Verhaaltje is gebaseerd op een ruzie die ik heb gehad met mijn eigen vriend, Sander.
‘Weet je… ik wilde ontzettend graag een kind met ’m adopteren of laten draagmoederen of zo, maar hij wil geen kinderen en bovendien vindt hij mij helemaal niet geschikt als vader.’
‘Waarom niet?’
‘Hij denkt dat ik – alleen omdat ik toevallig ’t grootste deel van m’n leven heb doorgebracht in heropvoedingcentra, afkickklinieken, gevangenissen en GESTICHTEN – teveel met mezelf bezig ben om een goede, lieve vader te kunnen zijn.’
‘Belachelijk! Dat getuigt echt van geborneerde pedagogische opvattingen.’ Manon aait over mijn bovenarm. Ik word meteen rustig. ‘Maar vertel over die ruzie.’
‘O, ja… Nou, we waren naar een concert van Stef Bos geweest – wat ik een ontzettende kutzanger vind, trouwens, maar ik ging mee voor Sander, want je hebt een vaste relatie of niet, het is geven en nemen in de liefde, zegt mijn moeder altijd – en toen gingen we daarna nog wat drinken in een café en toen zong ik om ’m te pesten de hele tijd Papa… ik lijk steeds meer op jou… en toen werd ie zo kwaad dat ie met glazen begon te gooien… die grap werd bijna ‘t einde van onze relatie. Nou ja, een beetje fantasie erbij en dan heb je dat Zwaar Gesnoeide Verhaaltje.’
‘Van één ingrediënt heeft nog nooit iemand taart gebakken.’
‘Zo is het, met zandtaart als uitzondering die de regel bevestigt. Maar tegenwoordig heb ik die imaginaire dochter natuurlijk en dat bevalt me ontzettend goed moet ik je zeggen. Ik ben wel blij dat er íets van dat oude conflict bewaard is gebleven in dat zgv-tje.’
Ik buk onder ons tafeltje en zet twee nieuwe, pistachegroene taartjes op tafel. ‘Wel dooreten, mevrouw Uphoff. Er zitten nog tien stuks in die doos en die gaan niet mee naar huis.’
Manon hoort me niet. Ze zit peinzend, zeg maar gerust: beschouwend, uit het raam te turen. Dan kijkt ze me diep in de ogen en zegt: ‘Ik heb je toch weleens verteld dat ik ooit ben afgestudeerd op Alice in Wonderland?’
‘Ja, natuurlijk… supergaaf vind ik dat… zo’n geweldig boek ook!’
‘Ik droom er nog altijd van om een keer een verhaal over de avonturen van een Alice-achtig meisje te schrijven… Waarom gebruiken we jouw imaginaire dochter niet als hoofdpersoon voor Het geweldige? In ieder hoofdstuk ontmoet ze dan een ander mens of een ander dier van wie ze een nieuw taartrecept leert.’
‘Jezus, goed idee! Dan noemen we haar… Madeleine… is meteen een vette doch culinair én cultureel verantwoorde knipoog naar Proust, Marcel… Wordt de titel dan: Madeleine, of: Het Geweldige van Zoetheid?’
‘Niks meer aan veranderen.’
‘Godsakke, Manon… Nu hoeven we alleen al ’t werk nog maar te doen en dan is het af!!!’
We kijken een tijdje stil voor ons uit. Dan zegt Manon: ‘Het is toch een beetje je kindje, zo’n boek.’
We lachen. Ik veeg mijn mondhoeken schoon met een servet en zeg: ‘Volgens mij is er in de NED-LIT nog nooit – ’
PLOTSELING GEBEURT ER IETS ONVERWACHTS
Ruiten trillen in hun sponningen, kopjes dansen op het tafelblad, lepeltjes en vorkjes tinkelen tegen het aardewerk. Er stampt een gigantische olifant door ’t café! Een echte! Een levende olifant! De vloer trilt ervan!
Manon en ik kijken elkaar aan met zo’n gezicht van Tjee… Het Zou Mij Niks Verbazen als dat De Olifant Met De Grote Snuit is die hier helemaal naartoe is gekomen om dit verhaaltje uit te blazen!!! En ja hoor… daar begint ie al te blazen en te trompen dat ’t een aard heeft… OMG!, OMG!, OMG!!!… de storykiller!…
Een gezoem… een scheepstoeter… Ik sla met m’n hand naar de wekkerradio, maar voor ik me weer kan omdraaien, trapt m’n vrouw me ’t bed uit. ‘Opstaan, luie zak… kranten lopen…’ M’n dochter is met wat vriendinnen een weekje zeilen in Friesland. Die vuile kakker. Dus ik heb haar wijkje weer overgenomen. Tijdelijk.
The eind, het end.
Tirade – in your dreams.
Soundtrack: André Hazes, De glimlach van een kind doet je beseffen dat je leeft.
Soundtrack: Patrick Hernandez, Born to be Alive, remix.
Volgende week: Beetje zitten, beetje kijken. En meer.
*Noot, motto: Lewis Carroll/Martin Gardner, The Annotated Alice (1960;p.345).