Geestdodende tv

Dawn heeft genoeg wc-papier voor 40 jaar. “Ik heb al 34 jaar niet betaald voor mijn deodorant”, zegt ze, als ze een krat uit een stellagekast trekt, die vol ligt met teen spirit deodorantsticks. Dawn glundert. In haar schuur ligt naar schatting voor 17.000 dollar aan boodschappen, waar ze maximaal 1000 voor heeft betaald, meent ze. Dawn is een extreme couponer.

Als ik van een hectische dag op mijn werk thuiskom, kijk ik liever niet naar het nieuws, maar naar iets waardoor mijn hersenen ophouden met draaien. Ik wil dan graag geestdodende tv, zo oninteressant mogelijk. Jarenlang was ik heel gelukkig met Dr. Phil, wiens introtune ik mee kan praten: I want you to get excited about your life! Gitaardeuntje If you talk to me, you’re gonna have to be honest. Ook met MTV’s 16 & Pregnant was ik jarenlang erg tevreden, maar het bleek uiteindelijk te goede televisie. Door deze commentaarloze realityserie schijnt het aantal tienerzwangerschappen harder te zijn gedaald dan door welke overheidscampagne dan ook.

Sinds kort heb ik een nieuw dieptepunt ontdekt in de tv-geschiedenis. En nu echt: Extreme Couponing. Dit programma heeft wat uitleg nodig, want couponing is bij ons geen vanzelfsprekende bezigheid. Amerikaanse supermarkten zijn namelijk, ondanks dat ze giganormous zijn, nog niet modern genoeg voor een bonuskaart. Ze houden de jaren vijftig-traditie hoog om hun klanten kortingsbonnen uit te laten knippen uit buurtkrantjes en tijdschriften: coupons. Extreme couponers hebben van dit knippen een levensdoel gemaakt. Ze wonen zonder uitzondering in huizen die met de jaren steeds meer op supermarkten zijn gaan lijken.

Extreme couponers worden blij van stapels drukwerk in hun brievenbus. Sommigen struinen zelfs clicobakken af om met rubberen handschoenen (I got them for free!) besmeurde folders tussen het huisvuil tevoorschijn te trekken. Het combineren van kortingen is de crux. Bon van 50 cent korting, gecombineerd met bon van 99 cent korting op een instant noedelsoepje van 1 dollar 12, betekent dus dat de supermarkt je betaalt om deze smurrie de winkel uit te slepen. Daarvan neem je er dus 300 mee, althans zoveel als je maar bonnetjes kunt bemachtigen.

Soms vergt het couponen zelfs nog wat rekenwerk, want bepaalde bonnen geven 10 dollar korting bij besteding van meer dan 50 aan beauty-producten. En daarvan heb je er idioot veel nodig, als je ook bonnen hebt voor 1,50 korting op een fles shampoo van 1,99, die nu met een in-store discount (waar je weer geen coupons voor nodig hebt), 1,74 kost. Dan moet je dus meer dan 200 flessen shampoo kopen om in aanmerking te komen voor de 10 dollar korting. Vaak zijn hun bestellingen zo groot dat ze moeten pre-orderen. Dat houdt in dat ze pallets met honderden flessen frisdrank bestellen, of kattenvoer (ookal hebben ze geen kat), die ze achterin de winkel kunnen ophalen, bij het rubberen gordijn. Ze stippelen een optimale route uit door de winkel. Ze commanderen hun spouse, of hun kids om 70 pakjes satéprikkers te halen, 150 flessen ketchup, en zo voort.

IMG_4826Stacy, een stay-at-home-mom (kinderen: my mommy spends soooo much time on coupons) sleept wel negen volgeladen (Amerikaanse maat) boodschappenkarretjes naar de kassa, waarin onder meer 217 pakken pasta ligggen, 152 repen chocola, 70 pakken winegums, en 20 gallons frisdrank. En nadat de boodschappen ter waarde van een kleine 1200 dollar zijn gescand, komt de stapel coupons tevoorschijn. De spanning stijgt als de verveelde kassière de coupons begint te scannen, en het totaalbedrag langzaam terugloopt. De stress slaat ook nog even toe als de kassa vastloopt. Te veel coupons! En daar zijn de waterlanders, Stacy raakt overwhelmed, haar kinderen kijken bezorgd. Maar als de store manager erbij komt, en de kassière onder zijn toezicht handmatig alle bonnetjes heeft ingevoerd, komt het toch goed. De spanning stijgt, hoeveel korting zal ze hebben gehaald? Steeds meer omstanders kijken toe. Een man vraagt of Stacy zijn vrouw kan leren om net zo goed bonnetjes te sparen als zij. Het eindbedrag: 12 dollar en 87 cent. Bijna 99% savings! Heerlijke. “Dit is zo lekker”, roept Stacy als haar man en kinderen honderden platic tasjes naar de auto (met aanhangwagen!) tillen, “dit is zo ongelofelijk lekker.” Jammer eigenlijk dat wij een bonuskaart hebben.

Nu te koop: Tirade 459

Voorplat Tirade 459Het KNMI voorspelt Extreem Hoge Temperaturen. Dat betekent: gelegitimeerd in je hangmat liggen.

Des te beter dat Tirade 459 – het zomernummer van 2015 – vandaag is verschenen.

Neem rustig de tijd voor honderd pagina’s nieuwe én vertrouwde stemmen uit de Nederlandse en internationale letteren.

Tirade 459 bevat gedichten van Nobelprijswinnaar Derek Walcott (vertaling: Astrid Staartjes), Luis Felipe Fabre (vertaling:  Luc de Rooy) en Branko Van.

Er is verhalend proza van Vamba Sherif, Marijn Sikken, Gerda Blees, Christiaan Ronda, Derko Laan, Mira Aluç en Hipólito G. Navarro (vertaling: Melani Reumers).

Verder brengen we essays van Henk van Straten, Wytske Versteeg, Christien Brinkgreve, Carel Peeters en Asis Aynan.

Het nummer is verlucht met illustraties van Floris Tilanus.

Tirade 459 is te koop in de boekhandel, webwinkel of Oorshop.

Wie een abonnement heeft krijgt het nummer, uiteraard, vanzelf thuisgestuurd.

Tirade 459 – jouw literaire hitteplan.

De kanalen van Mars

Giovanni Virginio Schiaparelli begon in 1877 met het in kaart brengen van Mars. De donkere gebieden noemde hij zeeën, de lichte continenten; de verbindingen daartussen duidde hij aan als canali. Canali heeft verschillende betekenissen, maar in het hoofd van de vertalers uit die tijd – vlak na dtumblr_n1xm04n1l21rwjpnyo2_r1_1280e voltooiing van een technologisch wereldwonder, het Suez-kanaal – stond er eentje met stip bovenaan: het door mensen gemaakte kanaal.

Geen wonder dus dat de Amerikaanse zakenman Percival Lowell de daaropvolgende jaren doorbracht met het zorgvuldig in kaart brengen van deze kanalen die, meende hij, door de ongetwijfeld intelligente bewoners van deze planeet gegraven moesten zijn om het water van de polen te vervoeren over heel de uitdrogende planeet. Lowells theorie werd door astronomen altijd met enige scepsis bekeken, maar verwierf grote populariteit bij het publiek, dat toch al in de ban was van het kanaal dat op aarde immers cruciale invloed had op de economie.

De tekeningen die Lowells publiceerde inspireerden diverse science fictionboeken, onder andere H.G. Wells’  The War of The Worlds. Die titel kennen we nu misschien vooral van het radiohoorspel dat Orson Welles er in 1938 van maakte, en dat tot grote paniek leidde omdat veel Amerikanen geloofden dat de aarde werkelijk door Martianen aangevallen werd. Het netwerk van ‘kanalen’ is inmiddels naar de prullenbak verwezen; de verbindingen die Schiaparelli waarnam waren slechts het gevolg van de menselijke neiging om in losstaande vlekken altijd een patroon te zien.

Lees hier over een andere vertaalfout met fatale gevolgen.

Wytske Versteeg schreef Dit is geen Dakloze, De Wezenlozen en Boy. Haar nieuwe roman, Quarantaine, verschijnt in oktober.

‘Een goede morgen met’ 7

00:56:07

John Adams, Harmonium, dl. 3, Wild Nights (1980/1981); Residentie Orkest en Groot Omroepkoor olv Brad Lubman.

01:02:26

De meeste van onze studievrienden wisten het wel: als ze wilden weten welke film of welke muziek ze konden overslaan, hoefden ze alleen maar te negeren wat hij mooi vond. Raakte hij op hun kamers vertrouwd met Mozart en Beethoven, op zijn eigen kamer was het Berio wat hij draaide, bij voorkeur vermomd als Cathy Berberian.

Er zijn dieren (bepaalde apen?) die het eerste levende wezen dat ze na hun geboorte zien, als hun moeder ervaren. De eerste keer dat hij een concert van hedendaagse muziek bijwoonde, hoorde en zag hij hoe Cathy Berberian, begeleid door harp en slagwerk, Circles zong, een uit flarden bestaande tekst van e.e. cummings, die door Berio nog verder aan flarden werd getrokken, zodat de taal puur klank werd. Zijn kennismaking met de wendbaarheid van Berberians stem, de geestigheid van haar optreden, de manier waarop zij de techniek en de dramatische mogelijkheden van de stem oprekte, het was liefde op het eerste oor. Hij was het aapje dat voorlopig achter Berberian en Berio aan zou blijven lopen.

Damesbezoek werd door zijn hospita strikt in de gaten gehouden; daarom verbaast het me nog steeds dat zij nooit eens toevallig koffie of thee is komen brengen, als hij de Sequenza voor vrouwenstem draaide. Ze zou er niets van hebben begrepen.

Ook hij begreep er trouwens niets van. Daar ging het ook helemaal niet om, zei hij in die tijd, begrijpen wat er werd gezongen, zeker niet in dit geval; het ging om de liaan waarmee die stem zich de ruimte toe-eigende door moeiteloos over te zwaaien van roepen en klagen naar een nerveuze lach of verleidelijk kirren, van extase naar tederheid, dit was niet mooi, dit was een ervaring. De hospita zou met haar vermoeden gelijk hebben gehad: hij had onaangemeld damesbezoek en er klonk afwisselend gehijg, gesmacht en gehuiver.

Dan had je wel iets bereikt, liet hij zich meer dan eens tegen mij ontvallen, als je teksten wist te schrijven die tegelijk onverstaanbaar en uiterst verleidelijk waren. Teksten om te zingen, bedoelde hij. Zijn ideaal was een stem die autonoom werd als een instrument; pas daarna kon je je als verleide luisteraar afvragen of er ook nog een tekst was. Hij heeft mij pas een YouTube-versie met partituur en zangtekst van Sequenza laten zien: woordjes als ‘to’, ‘us’, ‘for’, ‘be’ stonden geclusterd tussen grote haken naast woordgroepjes die nooit een hele zin vormden: ‘to be words’, ‘to be for’, ‘to be for us’, het leek wel een grammaticaboek. Als je ernaar op zoek ging, vond je wel ergens de tekst waar ze aan waren ontleend (‘Give me a few words for a woman/ to sing a truth allowing us/ to build a house without worrying before night comes’), maar alles wat directe communicatie had kunnen zijn, was omgezet tot code. De wens om stem te zijn was zelf stem geworden.

Begrijp me goed, hij is niet roomser dan de paus: bij de piano zingt hij van alles wat hij direct begrijpt, van ‘Fremd bin ich eingezogen, fremd zieh’ ich wieder aus’ uit Schuberts Winterreise tot het ‘Why then, o why can’t I?’ uit Over the rainbow, van Randy Newmans ‘Six feet of water in the streets of Evangeline’ tot Schumanns Ich grolle nicht. Al blijft ook dan de muziek het belangrijkste, het horen gaat aan de piano vergezeld van beelden van besneeuwde paden, van vogels die ver weg vliegen, van watersnood of diamantenpracht. Zelfs de twee woorden die genoeg lijken om vrijwel de hele muzikale mensheid te emotioneren, ‘Erbarme Dich’, vormen vooral een verlokkende muzikale beweging die uitnodigt tot meezingen.

01:04:58

Luciano Berio, Sequenza 3, per voce femminile (1965); Cathy Berberian, stem.

01:12:07

 

adzuiderent Ad Zuiderent (1944) is dichter, schrijver en criticus. Hij publiceerde onder meer de biografie van Gerrit Krol, Van Korreweg naar Korreweg. Zijn laatste dichtbundel is We konden alle kanten op (2011). Tot voor kort schreef hij over muziek voor de website Muziekvan.nu en vervangt Marko van der Wal op de vrijdag.

Gesprek VNO-NCW-voorzitter Hans de Boer en zijn media-adviseur

©NFP-140512-080
‘Zo groot was die misser ongeveer…’

‘Nee, handig was het niet maar…’

‘Niet handig! Hoe lang zitten wij nou al om jou te behoeden voor zo’n uitglijder?’

‘Kijk, als werkgeversorganisatie heb je ook een historische taak om de gewone lul een beetje te sarren toch?’

‘Hans, nee toch, dat meen je niet…?’

‘CDA pronkstuk Brinkman deed ook een keer zoiets en ik schurk zoals je weet graag aan tegen grote voorbeelden met ook een beperkte aangezichtsmimiek, die zei: “Als ik dan in Amsterdam langs de terrasjes loop denk ik altijd: die kunnen toch ook gewoon werken?”‘

‘Ja, dat heeft hem ook wel het een en ander gekost.’

‘Het zijn toch labbekakken! Een beetje je hand ophouden en in je joggingbroek met je pik in je hand op een bank met gaten zitten, getver de getver…’

‘Hans, het gaat erom hoe je het zegt. Kijk zo’n Asscher, die zegt dan: “wat we nu nodig hebben is een uitgestoken hand, geen middelvinger”, ik heb je uitgelegd dat dat de manier is…’

‘Oh ja, de handmetafoor, hoe was ‘t ook alweer, we reiken de hand, de handen ineen slaan, hand en spandiensten, de hand aan je zelf…’

‘We werken nog even door aan de details Hans, kijk, die masturberende uitkeringstrekkers, daar zitten natuurlijk ook wel een paar gisse types tussen: die hebben natuurlijk op de bank keihard te timer gezet na jouw uitspraak: omdat als je als voorzitter zoiets generaliserends zegt, je gewoon kan aftellen tot je door het stof moet. Die rukkers hebben dus met genoegen de hele ochtend hun teletekst zitten verversen totdat het eindelijk kwam: Hans haalt bakzeil. Wat doen we dus voortaan?’

‘Ja, ik weet het weer, we gaan terug naar de paarse retoriek van samenwerken, samen aanpakken, iedereen doet mee…

‘Heel goed Hans, iedereen doet mee, dat was ‘m. Niet meer doen Hans dit, je kunt ook niet zeggen Alle Joden, of Alle negers, weet je nog, er is er altijd een die meevalt. Er is vast 1 uitkeringstrekker die gewoon pech heeft gehad en best wil. Ok?’

‘Ok, enne, sorry.’

‘Geeft niet Hans, je gaat nog maar 13 maanden mee.’

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

James Salter 1925 – 2015

Uit Light Years (1975):

“There are really two kinds of life. There is, as Viri says, the one people believe you are living, and there is the other. It is this other which causes the trouble, this other we long to see.”

Uit Memorable Days (2010):

“I’m tired of my life, my clothes, the things I say. I’m hacking away at the surface, as at some kind of gray ice, trying to break through to what is underneath or I am dead. I can feel the surface trembling—it seems ready to give but it never does. I am uninterested in current events. How can I justify this? How can I explain it? I don’t want to have the same vocabulary I’ve always had. I want something richer, broader, more penetrating and powerful.”

James Salter moet als enige gedacht hebben dat hij hierin nooit geslaagd was.   

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

In aantocht: Tirade 459

Volgende week, maandag 29 juni 2015, verschijnt Tirade 459. We openen het zomernummer met gedichten van Nobelprijswinnaar Derek Walcott, die prachtig zijn vertaald door Astrid Staartjes. In onze rubriek ‘de ambassadeur’ schrijft Henk van Straten hartstochtelijk over de melancholie in All That Is van James Salter (1925-2015).

Verder brengen we verhalend proza van Vamba Sherif, Marijn Sikken, Gerda Blees, Christiaan Ronda (debuut), Derko Laan (debuut) en Mira Aluç (debuut) en hebben we de eer om – als eerste literair tijdschrift van Nederland – een verhaal te presenteren van de gevestigde Spaanse auteur Hipólito G. Navarro (vertaling: Melani Reumers).

Er zijn drie nieuwe gedichten van Branko Van. En Luc de Rooy vertaalde de horrorcyclus van de Mexicaanse dichter, essayist en bloemlezer Luis Felipe Fabre voor ons – poëzie zoals je die in de NED-LIT zelden tegenkomt: griezelig, geestig én geëngageerd.

Onze nieuwe redacteur, Wytske Versteeg, schreef een essay, getiteld Kwetsbaar, dat behalve onverschrokken en persoonlijk ook bewonderenswaardig beheerst en bezonken is. Verder reflecteert publiciste en hoogleraar Christien Brinkgreve op het Babyboomboek van Ronald Havenaar en wijdt Carel Peeters – in zijn reeks ‘De kroniek van de roman’ – een essay aan  Michel Houellebecqs jongste boek ‘Onderworpen’.

Schrijver en filosoof Asis Aynan sluit Tirade 459 af met een striemend pak billenkoek voor acteur Nasrdin Dchar.

Tirade 459 kwam tot stand onder redactie van Martijn Knol, Gilles van der Loo, Wytske Versteeg en Marko van der Wal.

De illustraties op, in en achterop Tirade 459 zijn van de hand van Floris Tilanus. Ontwerp: Emiel Efdée.

Tirade wordt uitgegeven door het zelfstandige Uitgeverij van Oorschot.

Koop Tirade in de boekhandel of webwinkel. Of neem een abonnement.

Er was eens: disco

Waarschijnlijk denkt het gros der mensen aan John Travolta en zijn strakke witte pakkie in Saturday Night Fever bij het genre, maar tussen 1969 en 1979 zette disco de muzikale wereld behoorlijk op zijn kop. Disco groeide arm en medialoos op in de Amerikaanse gay, black and latino culture in New York en Philadelphia. Onder invloed van onder andere de Stonewall-rellen, de vrouwenbeweging en de homobeweging, alsook de opheffing van het onwaarschijnlijke verbod op dansen met een lid van dezelfde sekse, ontstond het in de muzikale undergound scene.

Zo begon ene David Mancuso in de vroege jaren zeventig LSD-rijke privé feestjes te geven in zijn Loft in de Lower East Side – nu bekend als het hippe Soho, maar toen arm en vervallen. De muziek die werd gedraaid werd nog geen disco genoemd en kwam voort uit soul, funk, salsa en diepe R&b met lange breaks, voor een groot deel afkomstig uit Philadelphia. Denk bijvoorbeeld aan aan ‘Love is the Message’ van MFSB, of ‘Girl You Need a Change of Mind’ van Eddie Kendricks. Na de Loft werd de legendarische The Gallery geopend met (de ‘Jimmy Hendrix van de platenspelers) Nicky Siano en in 1977 openden de Paradise Garage en Studio 54. Met name die laatste club stond bekend om haar exclusiviteit, glamour en hedonisme. Disco maakte hier een eerste echte intrede in mainstream culture. Bovendien ging het gerucht dat er elke nacht cocaïne via de airconditioning over het publiek werd uitgestrooid.

Disco fever was inmiddels al een tijdje overgewaaid naar Europa. Georgio Morodor tekende Donna Summer. ‘Love to Love You Baby’ werd een ongekende explosie van vrouwelijke seksualiteit en gehijg op geluidsgolven en ‘I Feel Love’ de voorloper van elektronische dansmuziek. De Bee Gees waren in één klap ongekend populair toen ze in 1977 de soundtracks voor Saturday Night Fever verzorgden en rokkenjager Travolta zijn mooie pak aantrok. Disco werd pop. En hoewel Saturday Night Fever een verhaaltje van een macho-man vertelt, inclusief heteroseksueel happy end, siepelden er nu ook voor het eerst ook elementen van LHBT-cultuur in de mainstream pop.

Allereerst was er Sylvester, een openlijk homoseksuele zanger die bekend stond om zijn krachtige, hoge stem en zijn oogverblindende glitterkostuums. Zijn muziek belandde pontificaal bovenin de muziek-charts. En rond dezelfde tijd – we kennen ze allemaal van de lokale camping-bonteavond: The Village People. Ook zij verborgen hun seksuele geaardheid niet, en ze maakten er zelfs een liedje over. De bezoekers van stadse gayclubs waren niet hun primaire doelgroep – nummers van de Village People sloegen vooral aan in de kleinere steden en blanke, heteroseksuele mannen gingen er volledig van uit hun plaat. Das heißt: van stereotype homoseksuele macho-mannen, die zingen over seks met elkaar in de douches van de Young Men’s Christian Association.

Rond die tijd was (behoorlijk slechte) disco al niet meer te stoppen: underground disco-koorts werd televisie kitch, dansjes oefenen met je oma op vakantie en speciale disco-outfits. Alle musicals hadden een discoversie en iedereen deed mee. Zelfs de soundtrack van Sesamstraat kreeg een disco-verantwoorde make-over. Waar was de geest van de tegencultuur van de Loft en The Gallery gebleven? De homobeweging, de vrouwenbeweging, black culture?

Die elementen waren waarschijnlijk in negatieve zin aanwezig in 1979, als een onderstroom aan racisme en homofobie tijdens de beruchte ‘Disco Demolition Day.’ Rock DJ Steve Dahl had het gehad met Village People, Chic en Donna Summer en lanceerde zijn ‘Disco Sucks’ campagne, een campagne die uitmondde in een heuse anti-disco beweging. In juli dat jaar kwamen er 59.000 mensen naar een White Sox honkbalwedstrijd met hun discoplaten onder de arm, om ze op een groot vuur te gooien en onder luid gejubel te verbranden. Ze smeten flessen kapot en schreeuwden ‘Disco sucks!’ – een slogan met een inherente homofobe ondertoon. De subtekst was dan ook duidelijk: disco was voor zwarte mensen en homo’s, niet voor rock-liefhebbende, hoofdzakelijk witte mannen met een twijfelachtige muzieksmaak.

De verkoop van discoplaten daalde inderdaad en hard rock en new wave namen de charts over. Disco trok zich weer wat meer terug naar de underground en de gayclubs, waar de AIDS epidemie er veel harder inhakte dan een stel honkbalfans met hun Bee Gees platen ooit hadden kunnen bewerkstelligen. Maar disco was en is bij lange na niet verdwenen, niet in de latere muziekgenres die deze muziekstijl heeft beïnvloed, maar ook zeker niet uit mijn platenkast. Zo maakte  disco onder meer de weg vrij voor house en de hiphop-cultuur die omstreeks die tijd begon te bloeien. In 2011 heropende Studio 54 de deuren zelfs voor één nachtje, want de fever leeft vandaag de dag nog voort. En de volgende keer dat je los gaat op de YMCA, weet je ook precies waar je indirect voor staat.

 

11066010_10152982469904353_7538317002007962637_nAmarantha Groen (1989) publiceerde in Tirade, de Brakke Hond, Meander, Met Andere Zinnen, Krakatau, Daidallein, en Op Ruwe Planken. In juni blogt ze iedere zondag op Tirade.nu.

 

M.

OLYMPUS DIGITAL CAMERAVanachter het glas zie ik hoe zij buiten met de buschauffeur praat, ze draagt een mannenhoed. Ik bewonder vrouwen bij wie een mannenhoed goed staat, graag zou ik zelf zo’n vrouw zijn. Ze kiest een plaats naast mij en we praten zoals vreemden dat doen. De hitte zal gelukkig niet zo lang meer duren, zegt ze. Als ik vraag tot wanneer dan, noemt zij een maand waarin ik hier al lang weer weg zal zijn.

Waar ik slaap, vraagt ze, en ik noem de naam van een motel in M.

Ze haat die stad, zegt ze.

‘Mijn vader is daar vermoord.’

De route naar haar werk loopt langs de plek waar het gebeurde, elke dag komt ze er langs.

De heuvels hier zijn kaal en droog en uitgestrekt; stenen steken als littekens omhoog. Eenmaal in M. krioelen alle stoepen van de zwarte torren, die haastig wegrennen als ik mijn blote voeten neerzet.

Wytske Versteeg schreef Dit is geen Dakloze, De Wezenlozen en Boy. Dit najaar verschijnt haar 3e roman, Quarantaine.

‘Een goed morgen met’ 6

00:44:08

Frederic Rzewski, Winnsboro Cotton Mill Blues (1979); Ralph van Raat, piano.

00:53:40

Van de meeste muziek die hij heeft gehoord, herinnert hij zich maar weinig; hij ziet eerder nog de rug en de bewegingen van de dirigent voor zich, weet ook dat hij onder de indruk was. Maar waarvan? Hoe klonk dat indrukwekkende? Hoe moest je, terwijl de meest banale deuntjes je bijblijven, muziek opnieuw beleven die, zoals hij eens bij Stravinsky las, ‘haar melodische glimlach’ heeft verloren?

Zeker, ook hij houdt van melodieën die je kunt meezingen, zoals hij het soms ook niet kan laten om mee te gaan dirigeren, zoals perfect beschreven door Erik Menkveld, in het gedicht ‘Poème de l’extase (Skrjabin)’, over de poes die aan de schoot van zijn baasje voelt dat zitten zal overgaan in dirigerende verrukking. Niet alleen als dichter was dat baasje een meester in het beschrijven hoe hij muziek onderging, ook in zijn proza, met als ontroerend en tegelijk hilarisch hoogtepunt, vonden wij, de passage in zijn ‘Brief aan Robert Schumann’ (ik heb hem er hele stukken uit voorgelezen door de telefoon), waarin hij opsomt welke muziek hij de aanwezigen bij zijn begrafenis allemaal wil opdringen, niet om te laten horen wat hij mooi vond, maar om te laten voelen wie hij was. Goed dat dat eens gezegd was, en dat dat zo goed gezegd was.

Ook de samensteller van dit programma heeft zo’n lijst van wat hij zijn nabestaanden wil laten horen. Op die lijst, van Monteverdi tot Goebaidoelina, zijn zijn voorlopige favorieten het ‘Lied (ohne Worte)’ uit Schoenbergs Serenade, opus 24 en de transcriptie door György Kurtág van de sonatine uit Bachs Actus tragicus, ‘Gottes Zeit ist die allerbeste Zeit’. Over het eerste zei hij dat hij altijd pas weer als hij het hoort, merkt dat het hem echt zo raakt als hij zich vaag herinnerde; het tweede, een en al melodische glimlach, kent hij bijna uit zijn hoofd – hij heeft zelfs een versie voor twee blokfluiten.

Soms dient zich iets nieuws aan, waarvan hij eerst nog niet beseft dat dat ook op zijn lijst moet komen, totdat hij het, terwijl hij dacht dat het uit zijn geheugen was gewist, opnieuw hoort en geen moment twijfelt, ook al heeft hij de programmagids niet gelezen en geen aankondiging gehoord. Pas nog, een late avond, nog even tv aan, ziet en hoort hij een groot koor, een orkest, en na twee of drie maten beseft hij dat dit Harmonium moet zijn, van John Adams. Hij heeft het niet op cd, wel de laatste jaren een paar keer live gehoord, maar hij had er niet vooraf een omschrijving van kunnen geven. Ja, minimal, en niet fanatiek-dogmatisch als werk van andere minimalisten. En ja, hij wist ook nog dat Adams gedichten had gebruikt van John Donne en Emily Dickinson; vooral die van Dickinson, het gedragen ‘Because I Could Not Stop For Death’ en het extatische ‘Wild Nights’, hadden indruk op hem gemaakt. Van verschillende andere componisten had hij liedversies van ‘Wild Nights’, een tamelijk rustige, een urgent klinkende en één waarin het golven van de zee overheerst. Maar geen treft hem zo direct als die van Adams. Misschien doordat het, volgend op een lang, bijna kabbelend deel, de luisteraar overweldigt? Het is ook heel goed mogelijk dat hij geen zin heeft om zijn nabestaanden met iets al te verstilds op te zadelen (wat tot nu toe op zijn lijst staat is dat wel), maar iets wil laten horen dat hen naderhand niet aan zijn dood zal doen denken, maar aan de dynamiek van leven.

00:56:07

John Adams, Harmonium, dl. 3, Wild Nights (1980/1981); Residentie Orkest en Groot Omroepkoor olv Brad Lubman.

01:02:26

 

adzuiderent Ad Zuiderent (1944) is dichter, schrijver en criticus. Hij publiceerde onder meer de biografie van Gerrit Krol, Van Korreweg naar Korreweg. Zijn laatste dichtbundel is We konden alle kanten op (2011). Tot voor kort schreef hij over muziek voor de website Muziekvan.nu en vervangt Marko van der Wal op de vrijdag.

De valsgeprikte mongool

Ik liep door de hoofdstraat van Utila, een piepklein eilandje voor de Caribische kust van Honduras. Een paar vlekken van koraaleilanden zijn daar honderden jaren gebruikt als overslagplaats voor slaven, door de Britten. Anders dan op het vasteland van Honduras is de bevolking dus overwegend zwart, een enkele keer met knalblauwe ogen zoals ik er veel zag in Bleufields, Nicaragua. Op Utila heerste een heel vreemde Brits-koloniale sfeer, houten huizen met veranda’s en een onvermijdelijke dampende taart voor het raam, landelijk Engeland. Halverwege de hoofdstraat was een bank. In de bank, het enige geairconditionde gebouw van het eiland stond een zwarte man, fors van omvang en met downsyndroom. Hij had geen fijn leven gehad, was waarschijnlijk veel gepest, zodat in hem een onuitroeibare kwaadaardigheid had postgevat. Omdat hij veel last van warmte had mocht hij opzichter spelen, ongetwijfeld van zijn neef de bankdirecteur. Wij konden niet anders aan hem denken dan als aan ‘de valsgeprikte mongool’ een van ons had vroeger kennis gehad aan een marmot die door kinderen met een potlood steeds geprikt werd en daar heel bozig van geworden was. Het was ook angst: we moesten soms bij de bank zijn, en om eerlijk te zijn hadden we een pissige Dobberman-pincher nog wel geprefereerd boven deze man.

Op de dag dat we vertrokken hadden we geld nodig. Ik herinner me de aftocht van het eiland als een filmische reeks: langs de valsgeprikte mongool naar het kasregister, incasseren, op weg naar de enige man verderop in de enige straat die kaartjes voor zijn Chessna verkocht, een vliegtuigje met een stuk of twaalf zitplaatsen. Wel 25 man wensten die dag te vliegen. Terwijl kijvende eilanders elkaar een zitplaats ontzegden, mochten wij erin. In het vliegtuigje vroeg een reiziger voortdurend de aandacht van de piloot, met steeds een verhaal en hij vond ook dat de piloot om moest kijken. De fraaie dikke dame die zich daar aan stoorde riep keer op keer: ‘Let the man fly, let the man fly!’ Door angst ingegeven waarschijnlijk. De schaduw van het vliegtuig vloog  onder ons over de witte bodem van de ondiepe blauwe zee. De piloot had zijn linkerarm losjes uit het open raam. Wij hadden het eiland wél kunnen verlaten.

————–

FullSizeRenderMenno Hartman (1971) was vroeger redacteur van Tirade. Sinds 2008 werkt hij bij Uitgeverij Van Oorschot. Houdt van ver weg, en soms dichtbij.

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

The Lost Language of Cranes

Afgelopen week las ik David Leavitts The Lost Language of Cranes. De roman speelt zich af in het New York van de jaren ’80, waar protagonist Philip Benjamin zijn ouders na lang uitstellen bekent homoseksueel te zijn. Hij is verliefd op de knappe en ongrijpbare Elliot, zoon van een schrijver wiens werk Philips moeder jarenlang redigeerde.

Ik heb een zwak voor dit soort verhalen omdat het in onze cultuur en tijd niet zo vaak meer voorkomt dat men grote risico’s moet nemen om zichzelf te kunnen zijn en de liefde te laten overwinnen. Blijkens de populariteit van TV-programma’s als Uit de Kast emotioneert een coming-out grote delen van de bevolking.

In het Nederland van nu zouden Romeo en Julia samen naar festivals gaan tot ze op elkaar uitgekeken raakten en daarna hun Tinderprofiel heractiveren. Zoals erotiek niet zonder kleding kan bestaan, impliceert vurig verlangen een nog te overbruggen afstand.

Misschien zijn mensen niet gebouwd op het realiseren van hun dromen, en is het beter als ze tenminste ten dele ongelukkig blijven, onvervuld. De absurde luxe vanwaaruit ik ertoe kan komen zoiets te stellen ontgaat me niet. In het Italiaanse kustplaatsje Senigallia sprak ik een bootvluchteling uit Senegal. De toevalligheid leek hem ontgaan. Hij vertelde me het verhaal dat we inmiddels allemaal kennen.

Ik heb niemand meer.

Er komt geen gratis geld uit de muur; er is niet eens werk.

Ik kan niet terug naar mijn ouders, die al hun spaargeld hebben ingezet op mijn succes in Europa.

De man verkocht kinderboeken, waaronder een geïllustreerd verhaal over een Senegalees meisje, dat ik aanschafte voor mijn gezonde blonde zoon van bijna vier, die zichzelf met behulp van een app heeft leren lezen. Voor zover Nadim weet is Afrika het decor van The Lion King, van de natuurfilms die hij zo graag kijkt op onze breedbeeld-tv die ik geen breedbeeld-tv moet noemen omdat er in ons deel van de wereld geen smalbeeld-tv’s meer bestaan.

Het spijt me als mijn verhaal meandert. Ook ik zoek naar wat ik hier eigenlijk wil zeggen. Misschien dat de armoede die economische vluchtelingen importeren voor ons van grote waarde zou kunnen blijken. Alle dingen waaraan we dachten behoefte te hebben importeren we immers al.

 

________________________________________________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) is redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Van hem verschenen in 2011 de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en in 2013 de roman Het laatste kind. 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Uit verwondering

Sla een willekeurige inleiding in de filosofie open en je zult altijd op hetzelfde oorsprongsverhaal stuiten: men begon zich te verwonderen en vanuit die verwondering werd de wijsbegeerte geboren. We zien dit voor het eerst in Platos Theaetetus – een dialoog tussen Socrates, Theaetetus en Theodorus waarin de vraag ‘Wat is kennis?’ centraal staat. De verwondering wordt hierin gevierd als een staat die gelijk staat aan de sleutel tot ware kennis. Min of meer vanaf dit moment (dat is circa 369 BC) is de verwondering eigenlijk de dienstmaagd van de filosofie: ze zet het denkproces over een bepaald object of fenomeen in beweging en wordt van de hand gedaan zodra de filosoof hierover Ware Kennis heeft vergaard. Dit Platoonse verhaal dat de verwondering – thaumazein – onlosmakelijk met filosofie en kennis verbindt, is dan ook vrijwel zonder onderbreking herhaald in de wijsgerige traditie. Aristoteles, Descartes, Hegel, Kierkegaard, Heidegger, de lijst gaat maar door – allemaal geloofden zij in de kracht van de (weliswaar gematigde) verwondering om de filosoof op het goede spoor te zetten.

Dit is hoe ik kennis heb gemaakt met het concept verwondering. En ik begon hier niet heel lang geleden mijn vraagtekens bij te zetten. Was de verwondering misschien bestemd voor iets groters dan het bijstaan van filosofen in hun vaak megalomane kennisconstructen en alomvattende theorieën? Hadden die filosofen zich allemaal écht verwonderd, of verzonnen ze dat er later bij? En wat was er open aan een verwondering die graag zo snel mogelijk moest worden gesloten, vervangen voor hardnekkige categorisatie, logische definities en axioma’s? De conceptuele verwondering waarover ik in de schoolbanken leerde, stond ook zo ver af van een intuïtieve verwondering die ik zelf eerder associeerde met ontvankelijkheid, kinderlijkheid en kunst, dan met op kennis beluste wijsgierigheid. Een verwondering die er altijd is geweest, maar soms, als ik naar mezelf en om me heen kijk, steeds meer naar de achtergrond lijkt te verdwijnen.

Sinds enige tijd heb ik me verdiept in alternatieve verhalen die rond gaan over de verwondering. Wat kan ze nog meer voor ons betekenen en waar is ze toe in staat? In de feministische filosofie vond ik enkele denkers die met haar een ander, meer concreet en maatschappelijk geëngageerd doel voor ogen hadden. De Franse Luce Irigaray, bijvoorbeeld, haalt de verwondering uit het rijk van de epistemologie, om haar in de ethiek flink aan het werk te zetten. Volgens haar kan de verwondering als een soort relatie-modus dienen en een manier van relateren mogelijk maken waarbij we ontvankelijk kunnen zijn voor de ander, in plaats van deze te objectificeren, ons toe te eigenen en/of in een hokje te plaatsen. Gesimplificeerd voorbeeld: ik zie iemand die anders is dan ik (Irigaray betrekt dit voornamelijk op het sekse-verschil, maar het is niet moeilijk om dit verhaal toe te passen op welk anders-zijn dan ook). In plaats van die ander vrijwel direct te ‘kennen,’ of misschien zelfs te veroordelen en vanaf dat moment elke manifestatie van die persoon in een vastomlijnd kader te plaatsen, blijf ik open en laat ik me alsmaar opnieuw door haar verrassen.

Een andere functie van de verwondering komt naar voren in The Politics of Emotion [2004] van feministisch filosoof Sara Ahmed. Hierin besteedt zij enkele pagina’s aan de verwondering en hoe het haar in aanraking bracht met feministisch gedachtengoed: pas toen ze zich begon te verwonderen over de status quo op het gebied van bepaalde ongelijkheden in de samenleving, racisme, seksisme, enzovoorts, besefte ze dat wat is, eens anders is geweest. En nog belangrijker: niet altijd zo hoeft te blijven. Voor haar brengt de verwondering de geschiedenis van de stand van zaken aan het licht, en zet zij aan tot verandering.

De ethische, maar vooral ook urgente dimensie van de verwondering werd voor mij op een weer andere manier duidelijk toen ik in aanraking kwam met het werk van filosoof Catherine Malabou d.m.v. YouTube en haar boek Self and Emotional Life [2013]. Met behulp van recente neurologische bevindingen waarschuwt zij voor een algeheel verlies van het vermogen om ons te verwonderen. Voor Malabou betekent dit dat we onverschillig worden tegenover de wereld – een gevaarlijke staat waarin we onbezorgd en gevoelloos door het leven gaan, met een angstaanjagend gebrek aan empathie. De verwondering is hier het primaire ‘affect,’ dat ons in de eerste plaats in aanraking brengt met de ander in onszelf, en daarna met de wereld en alle verschillen om ons heen. Ze is voor Malabou de voorwaarde voor alle andere gevoelens en wanneer ze weg is, wanneer een mens niet meer ‘verwonderd’ en geraakt kan worden, rest er slechts een gevoelloos denken dat niet in staat is tot ethische keuzes. Het resultaat is een soort ‘disaffectie,’ een volgens Malabou om de hoek loerende politiek van onverschilligheid.

Deze non-gemoedstoestand is vervolgens ook nog eens de perfecte toestand voor het voortbestaan van de huidige neo-liberale maatschappij. Die teert namelijk op onverschilligheid, en op lamheid van mensen die zich niet geroepen voelen om iets te veranderen aan de sociale ongelijkheden die een dergelijk systeem genereert. Steeds meer geloof ik nu in het belang van verwondering. Maar hoe houden we haar bij ons, of vinden we haar terug? Dan kan ik misschien wat verwonderingspropaganda o.l.v. Wonder Woman op touw zetten voordat het allemaal al te laat is. Want de laatste mens van Nietzsche, die verwondert zich natuurlijk niet.

 

______________________________________________________________________

 

11066010_10152982469904353_7538317002007962637_nAmarantha Groen (1989) publiceerde in Tirade, de Brakke Hond, Meander, Met Andere Zinnen, Krakatau, Daidallein, en Op Ruwe Planken. In juni blogt ze iedere zondag op Tirade.nu.

 

 

Dolfijnenliefde

Focus zond vorig weekend The girl who talked to dolphins uit, een documentaire over een enigszins griezelig experiment dat zich ongeveer een halve eeuw geleden afspeelde op de Maagdeneilanden. Het was de tijd van de eerste ruimtereizen. Er was budget beschikbaar om ons voor te bereiden op contact met buitenaards leven. Van dolfijnen stond vast dat het intelligente wezens waren, bijna net zo slim als mensen, en het leek dus zinnig om hen te leren praten. Een luxe dolfijnenvilla werd gebouwd, met alle kamers onder water, en zelfs een dolfijnenlift waarmee de dieren naar de eerste verdieping konden worden gebracht. Een liefhebbende verzorgster erbij: Margaret, een knappe college drop out, die de bordjes keep out negeerde, en stoutmoedig aanbelde of ze mocht helpen de dolfijnen te leren praten. En ondanks dat het experiment  al snel werd stopgezet, onder meer omdat de projectleider Lilley een beetje in de ban raakte van LSD, en hij dit middel ook aan dolfijnen begon toe te dienen, werd er succes geboekt. Vooral dolfijn Peter hoor je tellen tot vijf, redelijk verstaanbaar, en woorden herhalen als vis en water, al vraag je je af of je het had herkend als je het Margaret niet eerst had horen voorzeggen. ‘Peter kon meer dan een baby kan na zes maanden’, zegt verzorgster Margaret. Zij is er een halve eeuw later nog altijd van overtuigd dat ze verder had kunnen komen, als het experiment langer had mogen voortduren. Ook mijn kat Alie zegt trouwens hallo als ik thuiskom. En zij is niet de enige, zo zie ik nu op youtube. Maar dat terzijde. Of verstaan dieren ons wel, en wij hen niet? Ik sluit dat niet uit.

Veel interessanter dan of dolfijnen kunnen praten met mensen, vind ik dat dolfijnen verliefd kunnen worden op mensen. Dolfijn Peter werd tijdens het experiment stapelverliefd op Margaret. ‘Het beest werd misschien te vroeg in zijn leven, en bovendien in de periode dat hij geslachtsrijp werd, in de buurt van mensen geplaatst’, legt de betrokken dierenarts enigszins gegeneerd uit. Hij heeft terugkijkend duidelijk zijn bedenkingen bij de inrichting van het experiment. Maar stapelverliefd, zo noemt hij het. Dolverliefd. Wat is het dolfijn om een dolfijn te zijn. En ze was een knappe vrouw, deze Margaret, zoveel moeten we de dolfijn nageven. ‘Hij was altijd bij me in de buurt’, vertelt Margaret, inmiddels een dame op leeftijd. Hij was jong en bronstig, wilde indruk op haar maken.Hij reageerde het best van de drie dolfijnen op haar pogingen om hen te leren praten. Margaret ging steeds vaker zwemmen met Peter, gezellig samen door de dolfijnenhuiskamer. En steeds vaker gebeurde het dat Peter opgewonden raakte in haar bijzijn. Hij drong zich aan haar op, vertelt Margaret. Eerst liet ze hem nog zijn opwinding op een vrouwelijke dolfijn uitleven, maar al gauw vond ze dat te veel gedoe, en bevredigde ze hem met de hand. Dat was voor haar geen seksuele handeling, vertelt ze. ‘Hooguit sensueel.’ Toegeven dat ze zelf ook verliefd was op Peter is natuurlijk taboe, onprofessioneel, onethisch, het kan niet. Maar de documentaire wekt de indruk dat ze het geweest kan zijn. Ze spreekt over Peter als over een oude geliefde. Een kalverliefde, met een hartverscheurend einde (spoiler alert). Als het experiment uit de hand loopt, en de financiering wordt stopgezet, moeten Peter en Margaret afscheid nemen. ‘Dat was vreselijk’, zegt Margaret. ‘De laatste nacht hebben we samen doorgebracht.’ En daarna werd Peter overgevlogen naar een laboratorium in Florida, te ver weg voor Margaret om hem te kunnen bezoeken. ‘Als dierenarts mag je natuurlijk niet te veel menselijke eigenschappen aan dieren toekennen’, zegt de betrokken dierenarts van het project, maar hij is ervan overtuigd dat Peter gestorven is aan een gebroken hart. ‘Dolfijnen kunnen zelfmoord plegen, dat is bekend’, legt hij uit. Hun ademhalingssysteem is niet automatisch, zoals bij mensen, het valt onder hun motorische zenuwstelsel, het zenuwstelsel dat je bewust moet besturen. En van dolfijnen weten we kennelijk dat ze onder slechte omstandigheden kunnen besluiten om niet meer verder te ademen. Peter overleeft zijn scheiding van Margaret niet. In zijn nieuwe laboratorium zonder daglicht, en vooral zonder Margaret, dompelt hij zich op een dag onder, om nooit meer boven te komen.

François worden – over Houellebecqs ‘Onderworpen’

Het onderscheid tussen mannen en vrouwen is een simplistisch, talig construct dat het desalniettemin tot allesbepalende factor heeft geschopt binnen onze joods-christelijke cultuur, alsmede binnen die van de islam. Het is lastig te geloven dat Michel Houellebecq zich dit niet realiseert. Het is zo mogelijk nog lastiger om te reageren op de vraag van oud-Tirade redacteur Menno Hartman wat een vrouw van Houellebecq’s Onderworpen vindt.

Op de derde pagina van zijn roman pleit Houellebecq ervoor dat een goede schrijver daadwerkelijk aanwezig is in zijn boeken. Als de schrijver je dierbaar is, wil je hem terugzien en ‘je dagen met hem doorbrengen’. De 24 uur die ik doorgebracht heb met François, de hoofdpersoon van het boek, waren me in ieder geval dierbaar. Ik werd François, reed de desolate weg de stad uit, stapte in het tankstation over een lijk om een broodje tonijn gezond te pakken en keek uit naar een goed gesprek met de man van een collega. Zelfs zijn gevoel van hunkering naar de veel jongere Myriam werd het mijne.

Ook als ik niet in de tekst verdiept was en zelfs nu het boek allang weer in de kast staat, keert het gevoel een beetje François te worden terug. Dat maakt Houellebecq naar zijn eigen maatstaf en wat mij betreft een goede schrijver en Onderworpen een goed boek. Tot zover mijn bevindingen.

In plaats van aan de Sorbonne in Parijs te werken, werkte ik tijdens het lezen echter aan de Universiteit van Amsterdam aan mijn proefschrift. Het Maagdenhuis was net weken lang bezet door ‘competente rebellen’ die zich verzetten tegen het neoliberale rendementsdenken, de financialisering en de daarmee gepaard gaande bureaucratisering van de universiteit. En ook die wereld werd de mijne.

Een wereld waarin mannelijke en vrouwelijke professoren, docenten en studenten zich groepeerden om het systeem van de universiteit kritisch te analyseren. En hoewel ook in Amsterdam de voorzitster van het college van bestuur het veld moest ruimen, gebeurde dit niet omdat ze een vrouw was, maar juist omdat ze zich heer en meester waande. Zij dacht boven de mensen die de universiteit haar bestaansrecht geven te staan, maar viel van haar door studenten, docenten en professoren aan het wankelen gebrachte voetstuk. Houellebecqs Marie-Françoise vertrekt echter gedwee en vrijwillig als de Sorbonne onder gematigd islamitisch bestuur komt en vrouwelijke professoren geen plek meer gunt.

Die samenloop van omstandigheden, het François worden van mezelf en het deel uitmaken van de assemblies in het Maagdenhuis, maakte dat ik het ongeloofwaardig achtte dat de islamisering van de universiteit waarin vrouwen ondergeschikten zijn, zoals Houellebecq schetst, zonder meer bewaarheid kan worden.

We kunnen zijn scenario echter wel als een waarschuwing zien. En juist daarom leer ik mijn, grotendeels vrouwelijke, studenten kritisch te denken en in te zien dat onze cultuur bol staat van constructen die zozeer op los zand gebouwd zijn, dat we ze met een beetje moed kunnen en moeten doen wankelen.

‘Liever een idealistische, kwalitatief gerichte geesteswetenschapper dan een zielloze, pragmatische massafiguur die zich tevreden stelt met wat zij aangereikt krijgt, kritiekloos overgebleven in een wereld die zij zelf heeft helpen creëren’, schreef Tessa de Vet, student aan de UvA, in de Volkskrant van 8 juni 2015. Hoewel ik haar niet doceer, verwoordt ze treffend het kritische geluid dat geesteswetenschappers aan universiteiten en hogescholen stimuleren en dat mensen op de been brengt.

Die kritische houding past een universiteit en zelfs Houellebecq slaagt er niet in me te overtuigen dat die de komende zeven jaar zal afnemen, laat staan verdwijnen. Mijn vertrouwen in de huidige en komende generaties studenten is daarvoor te groot.

Het is daarnaast veel eenvoudiger om François te worden als je het onderscheid tussen mannen en vrouwen tijdens het lezen geen rol laat spelen. Laten we daar beginnen en ons afvragen wat een boek met je doen kan, voordat we er iets van vinden.

—————————

Rebecca Louise Breuer doceert cultuurfilosofie en visuele cultuur aan het Amsterdam Fashion Institute – Amfi. In het najaar van 2015 verdedigt zij aan de Universiteit van Amsterdam haar proefschrift getiteld Fashion Beyond Identity. The Three Ecologies of Dress.

‘Een goede morgen met’ 5

00:36:32

Charles Ives, Holidays Symphony, dl. 3, The Fourth of July (1912); San Francisco Symphony olv Michael Tilson Thomas.

00:42:20

Vreemd, na blokfluit, radio, fanfare, dat de meest indringende muzikale stem uit zijn verleden ontbreekt. Heeft hij niet wekelijks de scala aan geluiden van het orgel ondergaan, van praten met een dichtgeknepen neus tot donderend geweld? Is hij zelfs niet een tijd bijna wekelijks op bezoek geweest bij iemand die in de bedstee van zijn huisje onderaan de dijk zelf een orgel had gebouwd, met pijpen tot tegen het plafond? Hoorde hij daar niet fervent de muzikale warmte van Feike Asma verdedigen tegen de berekenende kilte van Bach? Het is allemaal waar. Ging zijn allereerste stukje in een krant niet over de inwijding van het nieuwe orgel bij hen in de kerk? Ook dat is waar. En als hij geen zin heeft om een standpunt in de discussie over Romantiek en Barok in te nemen, waarom laat hij dan niet de beroemde Toccata en Fuga in D klein van Bach horen? Berekenend en warm tegelijk, wat wil je nog meer.

Wat hij laat horen, niet op orgel maar op de piano, zou je een platgewalste versie van deze Bach kunnen noemen: in de op de seconde af even lange Winnsboro Cotton Mill Blues van Frederic Rzewski is de piano, die in volumebereik concurreert met het orgel, een muziekmachine, die van onhoorbaar zacht tot knetterhard wat er bij Bach aan dynamiek te horen is, wegwalst. Net als Bach ook houdt Rzewski van wijsjes die iedereen kan zingen, blues, worker songs of spirituals in zijn geval. Na een lang stuk zonder vertragingen en versnellingen klinkt er een melancholieke blues op, waarna de menselijke maat het gaat winnen van de machine. En als de machine toch weer de overhand dreigt te krijgen, gebeurt dat met flarden van de originele Winnsboro Cotton Mill Blues zoals Pete Seeger die ooit moet hebben gezongen, totdat de blues stokt en de machine stil staat. Het gevecht tussen machine en song eindigt onbeslist.

Hij heeft nooit de ambitie gehad met handen en voeten een orgel te bedwingen. Het enige industriële geluid waarmee hij vertrouwd was, was de sirene van de vlasfabriek die begin en einde van de schafttijd aankondigde. De enige echte reden die ik kan bedenken waarom hij deze muziek laat horen, is de onderliggende boogie-woogie. Want als er iets is wat hij in zijn jeugd had willen bereiken op de piano, dan wel het perfect spelen van een snelle boogie-woogie, als een razende machine, zonder pauze. Was het niet Pascal die zei dat een mens zowel automaat als geest is?

00:44:08

Frederic Rzewski, Winnsboro Cotton Mill Blues (1979); Ralph van Raat, piano.

00:53:40

 

adzuiderent Ad Zuiderent (1944) is dichter, schrijver en criticus. Hij publiceerde onder meer de biografie van Gerrit Krol, Van Korreweg naar Korreweg. Zijn laatste dichtbundel is We konden alle kanten op (2011). Tot voor kort schreef hij over muziek voor de website Muziekvan.nu en vervangt Marko van der Wal op de vrijdag.

Vrouwen op de achtergrond

Bent u een vrouwenhater?

,,Nee, dat ben ik niet. Ik houd van vrouwen. Ik ben een macho. Een misogyn is iemand die vrouwen irritant vindt, de macho houdt ervan dat de vrouw de vrouwenrol speelt. Ik beklaag vrouwen zelfs. Ze proberen te veel dingen tegelijk te doen, dat is vermoeiend. Moeder, vriendin, minnares, professional – nee, ik zou geen vrouw willen zijn.”

Dat is zover als het onderwerp ‘vrouw’ gaat  in het gesprekje dat Margot Dijkgraaf met Michel Houellebecq had (nrc 18 mei), naar aanleiding van de roman Onderworpen (vertaling Martin de Haan).

Ik vind dat verbazingwekkend. De vraag, en het antwoord. Dat zit zo. Het oeuvre van Michel Houellebecq overziend neem je een groot risico met deze vraag, een helder antwoord krijg je daar niet op. Het antwoord is dan ook opvallend. Bijvoorbeeld omdat geen van de vrouwen in dit boek meer dan 1 zijn: Moeder, vriendin, minnares, professional. Alleen de mannen proberen dat in zekere zin.  Houellebecq is een schrijver met een enorme kloof tussen zijn openbaar persoon, en de denker die hij toch is. Waarom Dijkgraaf dan ook genoegen neemt met zo’n interviewtje en zo’n antwoord  is wonderlijk, nog wonderlijker is dat er nauwelijks kranten zijn die overwogen hebben dat dit boek door een vrouw gerecenseerd dient te worden.

In deze scherpe nabije- toekomstroman van Houellebecq laat hij de Moslimbroederschap onder aanvoering van de charismatische Mohammed Ben-Abbas winnen van de oude en de nieuwe Franse politieke partijen. We schrijven 2017-2022. Een grote maatschappelijke omslag is het gevolg. Islam light in modern Europa. Of groot? Ja, een paar doden bij een benzine station, andere prioriteiten in de internationale politiek, maar verder valt het ook wel mee. De vrouwelijke docenten vertrekken op de universiteit waar de hoofdpersoon werkzaam is, hijzelf krijgt ontslag. Geen korte rokjes meer, maar moslimvrouwen kunnen zich binnenshuis nog heel frivool kleden.

De hoofdpersoon praat en denkt over de politieke roerselen en denkt over zijn grote onderwerp: de op latere leeftijd tot het katholicisme bekeerde decadent schrijver Joris Karl Huysmans. Hij beweegt  zich net als Huysmans naar een onherroepelijk besluit toe: hij zou zich immers kunnen laten bekeren. Hij heeft aantrekkelijk voorbeelden: goed behuisde intellectuelen met een riant salaris met een ‘rijpere vrouw’ voor in de keuken (de ‘stoofpotjesvrouw’), en een ‘bijna kind-vrouw’ voor ‘andere dingen.’

Er wordt gedronken, goed gegeten, Ben-Abbas is een contemporaine Keizer Augustus, de positie van Frankrijk wordt steeds beter. Zelfs over de Palestijnse kwestie wordt de soep niet zo heet gegeten als ‘ie wordt opgediend. De positie van vrouwen is al met al het enige onderwerp waarin de wereld van morgen onder Houellebecq’s visionaire blik echt verandert.

Met ook nog een geestige argumentatie: polygamie is darwinistisch verantwoord: de sterkere – en bij mensen is dat dus vooral slimmere – man moet zich gewoon beter kunnen voortplanten: meerdere vrouwen derhalve. Onderworpen is griezelig zoals Orwells 1984 het was: het is onthutsend visionair.  Niets om je zorgen over te maken. Als man.

Wat vindt een vrouw van dit slechts in schijn geruststellende toekomstvisioen van de gematigde Islam? Het lijkt me toch het grote onbesproken thema van het boek.

 

(een antwoord kwam een dag later al, zie hier)

——————-

IMG_6841Menno Hartman (1971) was vroeger redacteur van Tirade. Sinds 2008 werkt hij bij Uitgeverij Van Oorschot. Houdt van Houellebecq en had graag ‘idee 43’ in Baltasar Gracians Handorakel en kunst van de voorzichtigheid in dit stukje verwerkt, maar kent zijn beperkingen.

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

All right

Bill Withers schreef de soundtrack van mijn leven. Geen muzikant is door de jaren heen zo relevant voor me gebleven als hij. Pas op mijn achttiende, toen ik met Hannah G. in haar zoldertje op de P.C. Hooftstraat woonde, hoorde ik hem bewust. Hannah had geen studie van de man gemaakt, ze had gewoon een cassettebandje met zijn greatest hits waarnaar ze ‘s ochtends graag luisterde bij haar sigaretten en zwarte koffie.

We draaiden Just the Two of Us, Use me en Ain’t no sunshine tot er meer ruis dan muziek uit de speakers van haar Sonysetje kwam, en ik realiseerde me wat veel mensen zich realiseren wanneer ze voor het eerst naar zijn muziek luisteren: dat ik al die nummers kende, maar niet wist dat ze van dezelfde artiest kwamen. Soul Shadows was lang een favoriet. Grandma’s Hands is het altijd gebleven.

De muziek van Withers brengt een ongelooflijk warme, en toch per nummer sterk verschillende sfeer met zich mee. Luister bijvoorbeeld naar I Want to Spend the Night en daarna naar I can’t Write Left-Handed. Withers was en is een man wiens persoon in dienst staat van de verhalen die hij vertelt. Als jongen stotterde hij, en kreeg van alle kanten mee dat het daardoor niets met hem zou worden. Zelfs de liefde van zijn moeder en oma, die hem na de dood van zijn vader samen opvoedden, kon hem niet het gevoel geven dat hij iets waard was. Pas op zijn negenentwintigste stapte hij in de muziek.

Een tijdje terug keek ik de documentaire Still Bill (niet te verwarren met zijn gelijknamige tweede album) en de scène die me het meest raakte was een bezoek van Withers aan een vestiging van The Stuttering Foundation, een stichting die kinderen met spraakproblemen helpt zich efficiënter te uiten. Stotteraars kunnen vaak zingen zonder te stotteren, en zo luisterde Bill naar een liedje van een groep kinderen en huilde daar stilletjes bij. Daarna vertelde hij de kinderen dat het angst geweest was, waardoor hij altijd had gestotterd: een met zijn wezen vergroeide verwachting afgekeurd te zullen worden door degene die hij aansprak. Zijn oplossing was geweest om nieuwe mensen te benaderen met wat hij prepared forgiveness noemde.

Aangeleerde verwachte afwijzing bestrijden met voorgenomen vergiffenis.

Elders zegt hij: “One of the things I always tell my kids is that it’s OK to head out for wonderful, but on your way to wonderful, you’re gonna have to pass through all right. When you get to all right, take a good look around and get used to it, because that may be as far as you’re gonna go.”

Maar Bill, dacht ik, de les die je met elke noot uitademt is niet dat all right-zijn een tegenvaller is die we hebben te accepteren, maar eerder dat all right-zijn een benijdenswaardige toestand is. En alsof hij me gehoord had, zei hij even later: “All I ever wanted to be was all right.’

Ah, dacht ik, en liet me besluipen door een brede grijns. Still Bill.

________________________________________________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) is redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Van hem verschenen in 2011 de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en in 2013 de roman Het laatste kind. 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Max Groen – Geluk en logisch nadenken

Café Reynders is een cafe op het Leidseplein waar in de ochtend nog enkele stamgasten rondhangen maar daarbuiten voornamelijk nog toeristen komen die, zoals Jules Deelders het ooit zei, “je het vreten uit je bek kijken.” Desondanks sluimert er nog een zweem van ouderwetse charme. En aan de muur hangt een foto van mijn opa, Max Groen. Net als vermoedelijk alle andere personen achter de portretten is hij inmiddels overleden. Af en toe ga ik Reynders binnen. Ik ga precies zitten waar hij zat – op een bankje tegen de muur met een goed uitzicht op zowel bakboord als stuurboord – en vraag om de combinatie waar ik later toch weer spijt van krijg: koffie verkeerd met tosti kaas. Soms houd ik een barman aan en vraag hem of hij de oude heer nog gekend heeft. Laatst was het raak en liet de man in kwestie vallen dat mijn opa altijd chagrijnig binnenkwam, maar na een paar borreltjes langzaam maar zeker weer wat opbloeide. Volgens mij was hij niet per se slechtgehumeurd, maar gewoon kritisch. Hij stierf toen ik zelf veertien lentes telde. De laatste keer dat ik hem zag was een paar maanden daarvoor, met Pinksteren. Mijn vader duwde de rolstoel van zijn vader voort over de Jordanese straten en we zongen in koor ‘Op een mooie pinksterdag’ van Jongewaard en van den Heuvel.

Morgen kan ze zwanger zijn, misschien ook wel vandaag. ‘t Kan van de behanger zijn of van een Franse zanger zijn, of iemand uit Den Haag 

De 86-jarige Max maakte destijds de gewoonlijke complimenten over mijn mooie lange haar en hij was naarstig op zoek naar een bosje bloemen voor zijn vriendin Eef. Ik herinner me hem als een man met ongekende, hopelijk genetisch overdraagbare charme en een karakteristieke kop met zwarte pretogen, die toen hij in de vijver van Artis viel als eerste wilde weten of zijn sigaretten nog wel droog waren. De zomerse postkaarten uit Spanje met daarop Flamencodanseressen heb ik tot op de de dag van vandaag bewaard. Evenals het zilveren tientje uit ’45 dat hij ooit in mijn handen drukte. Later vroeg ik me af of hij bij dat jaartal had stilgestaan.

Voor hij ‘s ochtends neerstreek op zijn vaste stek in Reynders, kocht Max elke dag een Telegraaf bij het mannetje nabij de tramhalte op het Leidseplein. Men zei dat de Telegraaf fout was geweest in de oorlog, maar ja, dat mannetje moest ook wat geld verdienen. Hijzelf was na de oorlog verder getrokken en voor wrok was in het dagelijks leven weinig tot geen plaats. Hij vertaalde Engelse en Franstalige films naar het Nederlands (waaronder de enige James Bond film die ooit een Nederlandse naam kreeg – From Russia with Love, treffend vertaald naar Veel liefs uit Moskou), werkte als omroeper bij de radio, speelde gastrollen in tv-drama’s en versierde een hele zwerm beeldschone vrouwen. Was hij een simpele rokkenjager, of had hij voor zichzelf besloten om zich niet te verontschuldigen voor zijn liefhebberijen en de dagen te plukken?

Over de oorlog had hij het niet graag, en ik vroeg hem er ook nooit naar. Maar ik las na zijn dood wel het boek De tocht opnieuw dat zijn vriend Ton Kors – inmiddels ook overleden – schreef over de reis die ze maakten in ’89, mijn geboortejaar. Samen gingen ze terug naar de zes kampen die Max overleefde, per trein, in tegenovergestelde richting: van bevrijding naar internering. Thuis hadden we het niet vaak over dit verleden en mijn vader had me als klein meisje al beloofd dat ik het zou mogen lezen als ik er oud genoeg voor was.

Op mijn 20ste ging er uiteindelijk een verhalenwereld voor me open. Ik las dat Max werd geselecteerd voor een geheime groep – commando ‘Bernhard’ – om valse dollar- en pondbiljetten te drukken waarmee de nazi’s hoopten de Engelse economie te ontwrichten. Ik las over het onwaarschijnlijke entertainment in de kampen; de cabaret-voorstellingen die hij en zijn beste vriend in elkaar flansten en opvoerden pal voor de neus van Duitsers en krijgsgevangenen, soms in ruil voor sigaretten. Die ruilde zijn vriend voor brood, maar hijzelf zocht een stil moment om ze genietend in rook op te laten gaan. Ook las ik over de liedjes die ze verzonnen en vervolgens zongen. Het plezier, de leuke momenten die hij zich levendiger kon herinneren dan de oorlogsgruwelen. Over geluk en logisch nadenken.

En op een vreemde manier voelde en voel ik me verbonden met deze overlevingsverhalen, met het personage dat ik via een waargebeurd verhaal beter heb leren kennen dan ik de ondeugende man die mijn lange haren aanbad, ooit persoonlijk heb gekend. Het boek wordt inmiddels niet meer gedrukt en meer dan één familielied struint wekelijks de digitale markten af, op zoek naar doorgeef-exemplaren. Gelukkig is er ook het digitale tijdperk en kan nu in principe iedereen kennis nemen van de oude heer. En dat vind ik belangrijk, want met steeds minder in leven zijnde overlevenden, mogen de verhalen niet verdwijnen.

Een interview met Max door een nog jonge Paul Witteman: https://www.youtube.com/watch?v=LVbnR_LpI8Q

Op een mooie pinksterdag: https://www.youtube.com/watch?v=TWs3wmYwxEA

 

______________________________________________________________________

 

11066010_10152982469904353_7538317002007962637_nAmarantha Groen (1989) publiceerde in Tirade, de Brakke Hond, Meander, Met Andere Zinnen, Krakatau, Daidallein, en Op Ruwe Planken. In juni blogt ze iedere zondag op Tirade.nu.

 

Kellendonk

Hoe spreek je iemand aan die je nooit hebt gekend? Zeg je dan u, noem je hem dweperig bij zijn voornaam, is het ‘meneer Kellendonk’ voor mij? Laten we de aanhef overslaan, Maastricht, zevenentwintig mei tweeduizendvijftien.

(…)-021

In een nogal boze brief aan Oek de Jong schreef je dat taal het contact met de wereld is, dat er een diepzinnige overeenkomst bestaat tussen taal en lichaam, tussen praten en vrijen. Tegelijkertijd is elke uitdrukking per definitie een vervalsing, gaat alles wat echt is ten onder in wat jij het taalgebeuren noemde. We schrijven juist omdat de wereld niet in woorden uitgedrukt kan worden, maar pratend, schrijvend blijven we nog altijd achter met dat alles wat we niet delen en ook nooit kunnen delen, al het gevoel dat niet kan worden uitgedrukt, nooit echt zoals het is, dat daarom altijd eenzaam blijft en strikt persoonlijk en als zodanig waardeloos.

Dat laatste, die twijfel – zoals, ik citeer vrij, wanneer je je bedenkt dat de stoel waarop je zit voor het overgrote deel uit leegte bestaat en verder uit een paar losse atoompjes, of als je je afvraagt hoe je zo zeker weet dat je van alles gemeen hebt met andere mensen – die twijfel geldt voor iedereen. Maar misschien des te meer voor schrijvers, die per definitie moeten liegen om iets echts te maken; op papier komt niets zo gekunsteld over als een bekentenis recht uit het hart.

 

(Dit is een fragment uit een brief aan Frans Kellendonk. De hele brief, waarin onder andere giraffen, beren en troostmachines een rol spelen, lees ik zondag 7 juni voor in de Tolhuistuin).

IMG_0499Wytske Versteeg schreef Dit is geen Dakloze, De Wezenlozen en Boy. Haar 3e roman, Quarantaine, verschijnt deze herfst.

 

‘Een goede morgen met’ 4

00:20:12

Richard Wagner, Parsifal, Vorspiel (1878); Berliner Philharmoniker olv Daniel Barenboim.

00:34:00

In de tijd dat de VPRO nog op Radio 4 uitzond, had je Senza Parole: uiteenlopende muziek zonder presentator, soms overhellend naar easy listening, meestal om echt naar te luisteren en je door te laten verrassen; de soundtrack van een niet bestaande film, een klanklandschap. Het was een programma waar hij destijds graag naar luisterde en het zou me niet verbazen als dat van invloed is geweest op zijn keuze voor vandaag. Hoewel ik dan wel de ouverture Dichter und Bauer had verwacht, begeleid door straatgeluiden, waarmee hij opnieuw in het dorp van zijn jeugd het huis uit zou worden gelokt, de straat op, onopgemerkt tussen het zaterdagavondpubliek zou terechtkomen, sommigen schuin tegen de stang van hun fiets geleund, aan de rand van het water, waarboven, in de zwakke belichting van de muziektent, de fanfare zou zitten, in een ongekende intimiteit. Toen hij nog jonger was, had hij deze muziek al vanuit bed gehoord; zijn hele verdere leven zou die hem aan het dorp doen terugdenken. Wanneer wordt iemand dichter?

De ouverture staat niet op de speellijst, maar wel iets anders dat hem moet hebben herinnerd aan de muziekkorpsen op dorp. Als kind is hij weet ik hoe vaak met andere kinderen meegelopen achter fanfare Na Lang Streven of fluitclub Juliana, het hele dorp door – met zijn allen op afstand gehouden door gekke Ai. Eén keer per jaar, bij een concours, kwamen er ook korpsen uit omliggende dorpen. Dan wist je niet meer, vertelde hij, waar je moest lopen; liep je achter het ene korps, dan hoorde je drie andere. Op gehoorsafstand lopen was sowieso onmogelijk; hoe ver kon hij ’s avonds in bed niet de weg van een bromfiets de polder in volgen.

Net als hij moet ook Charles Ives, tientallen jaren eerder, achter de fanfare hebben gelopen; zo lijkt diens kakofonie van tegelijk spelende muziekkorpsen op wat hij zich herinnert. The Fourth of July heet het deel van de Holidays Symphony waarin dat feest der herinnering wordt gevierd, en ook dat klopt, want concoursen horen bij de zomer. Eerst hoor je nog de bijna gewijde stilte als vanaf de muziektent, daarna spat die stilte uit elkaar in een vuurwerk van geluiden en ontstaat er, ook al zal Ives een stad in zijn hoofd hebben gehad, een dorp van een en al klank.

Voor kleiner werk van Ives bleek hij net zo gevoelig; dat heeft hij mij herhaaldelijk laten merken. Na de herhalingen van de solotrompet in The Unanswered Question begon hij vaak herinneringen op te halen aan een vroege voorjaarsavond waarop hij over dorp fietsend uit een schuur het geluid van moeizame koperblazers hoorde, het ‘oef’nen van de hoempa’s’, zoals Redbad Fokkema het in een van zijn vele muziekgedichten had geformuleerd. Zijn eigen verleden werd op die manier in dit verstilde stuk en in het verwante Central Park in the Dark behalve tot een herinnering opgerekt tot iets universeels, al wist hij dat nog niet te benoemen.

Pas toen hij las dat Ives die stukken eerst respectievelijk A Contemplation of a Serious Matter en A Contemplation of Nothing Serious had willen noemen, begreep hij hoe het kwam dat bij het horen ervan niet alleen verre herinneringen een plaats kregen in zijn heden van denken en formuleren, maar dat dan de diepste paradoxen omhoog werden gebracht: de filosofische paradox van ernst en onernst tegelijk, de artistieke van zwaarte en lichtheid, de psychische van rust en rusteloosheid. Dat was wat deze muziek in hem teweeg bracht, dat was wat misschien wel alle muziek die er voor hem toe deed, teweeg bracht.

00:36:32

Charles Ives, Holidays Symphony, dl. 3, The Fourth of July (1912); San Francisco Symphony olv Michael Tilson Thomas.

00:42:20

 

adzuiderent Ad Zuiderent (1944) is dichter, schrijver en criticus. Hij publiceerde onder meer de biografie van Gerrit Krol, Van Korreweg naar Korreweg. Zijn laatste dichtbundel is We konden alle kanten op (2011). Tot voor kort schreef hij over muziek voor de website Muziekvan.nu en vervangt Marko van der Wal op de vrijdag.

Lang leve de hipster

Er is geen modestroming die zoveel voor mijn geluk betekend heeft als het hipsterisme. Hoewel ik – in ieder geval in mijn eigen ogen – te oud ben om er in alle opzichten aan deel te nemen, geniet ik elke dag van die jongemannen op hun fixies, met hun arbeidsintensieve haar, baarden en tatoeages. Ik houd van hun gestreepte kousjes en smetteloze linnen instappers. Hun (in West-Europa!) handgemaakte spijkerbroeken eindigen halverwege hun enkels en accentueren hun liefst spillige benen. Ze fitnessen niet en dragen dure witte T-shirts waarvan ze de mouwen oprollen tot bovenaan liefst iele vogelarmpjes*.

Ik weet niet hoe de twintiger er over tien jaar uit zal zien, maar het kan niet veel beter zijn dan dit. Die hele uitstraling is zo ontzettend vriendelijk, zo verzorgd en fris. Zo grappig ook, al zullen ze dat zelf anders zien.

Hipsters geloven in kleinschaligheid, ambacht, duurzaamheid. Ze maken degelijke schoenen en fietsen. Ze bakken hun brood in steenovens en brouwen fantastisch bier op zonne-energie. Tegenwoordig kan ik overal goede koffie krijgen, en espressobonen kopen die door iemand met een master antropologie geroosterd zijn. Een volwassen autochtone man die een baan bij de overheid had kunnen krijgen, maar niets liever doet dan met de hand te donkere boontjes verwijderen uit een paar kilo gloeiendhete Batch no. 3 Colombino Dark.

Laatst heb ik een gin-tonic gedronken met gevijzelde gefermenteerde jasmijnbloesems erin. En het was geen bullshit: alle smaakjes klopten, van de Japanse gin tot de obscure Duitse tonic en het kleine krulletje uitgeknepen bergamotschil.

Eindelijk krijg ik genoeg ijs in mijn drankjes.

Op steeds meer plekken in de stad kun je eten zonder op je bord schuim of gelbolletjes tegen te komen. Onlangs maakte ik mee dat twee mooie, slanke meisjes van een jaar of vijfentwintig aan een tafeltje naast me een gehalveerde varkenskop leeglepelden.

Ik hoop dat de hipster een blijvertje is. En zo niet: de kringen van een steen die je in de randstad te water laat, dijen nog jaren de provincie in. Misschien ga ik dan wel weg uit Amsterdam, de hipsters achterna.

 

* Ja, ik weet dat vogels geen armen hebben, maar je begrijpt wat ik bedoel.

________________________________________________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) is redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Van hem verschenen in 2011 de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en in 2013 de roman Het laatste kind

 

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Paard

OLYMPUS DIGITAL CAMERANa dagen kwam ik weer uit het woud tevoorschijn. Het regende hard. Tussen de bomen door zag ik de lichtjes van andere mensen en iemand zei: ‘welkom terug in de beschaving.’

Op een veranda spraken twee vrouwen met elkaar over de zelfmoord van Robin Williams. Ze hadden harde stemmen. Een van hen had hem ooit ergens zien optreden.

‘Het was een ramp’, zei ze, ‘hij was helemaal niet te verstaan.’

‘That just goes to show’, zei de ander. Ze zei er niet bij wat precies.

Ik kocht een ijsje omdat hier niets anders te koop was, het ijs was wit en zoet. Ik vroeg me af wat het betekende dat uitgerekend de man die in films altijd iedereen had troostte, iedereen redde, nu zichzelf had gedood.

Ondertussen ging de zon felroze onder. Het zou mooi zijn geweest als er een paard was, om nu langzaam op weg te rijden.

 

   Wytske Versteeg (1983) schreef Dit is geen Dakloze, De Wezenlozen en Boy. Haar nieuwe roman, Quarantaine, zal dit najaar verschijnen.