Jun’ichirō Tanizaki

In de slipstream van Murakami, – die zich in zo’n populariteit verheugen mag dat er complete festivals rond zijn werk uit de grond gestampt worden – bereiken nu toch ook steeds meer Japanse schrijvers het grote publiek. Na Kenzaburo Oe is Kazuo Ishiguro de eerste auteur met Japanse achtergrond  die recentelijk de Nobelprijs ontving. Daarvoor hadden we in 1968 nog Yasunari Kawabata. Drie Groten dus. Maar vergeet het Japanse bibliotheekje van Coppens & Frenks niet.

Ishiguro’s debuut A Pale View of Hills, is een opmerkelijk Japans verhaal, dat zich vooral in het naoorlogse Nagasaki afspeelt. Een opvallende overeenkomst met werk van bijvoorbeeld Murakami is een dunne grens die het verhaal soms scheidt van het surrealistische of horror-achtige. Duister is het hier en daar.

In februari verschijnt bij Van Oorschot Junpei Gomikawa’s Menselijke voorwaarden een zeer omvangrijke en buitengewoon Japans meesterwerk in een vertaling van Jacques Westerhoven. Nu al in de winkels dit boek van Jun’ichirō Tanizaki: De brug der dromen.

Zijn essay Lofzang op de schaduw is terecht befaamd, al was het alleen maar omdat je je in een Europees essay zo moeilijk kunt voorstellen dat er pagina’s lang de lof gezongen wordt van lekker op het schijthuis door de kieren heen naar het bos kijken. Een verfrissend architectonisch essay dat je ook weer eenvoudigweg doet uitzien naar het duister. Maar veel van zijn verhalen zijn verrassend. Ik vond in deze bundel naast het geweldige voorwoord van Jos Vos, de vertaler – zo lees je maar weinig voorwoorden – de verhalen De brug der dromen,  en Het geheim, Omtrent mijnheer Van de Groenheuvel echt heel bijzonder.

In dat laatste verhaal schrijft een regisseur in zijn testament aan zijn knappe vrouw die zijn muze en belangrijkste actrice was een ontmoeting met een man die veel meer van zijn vrouw bleek te weten dan hijzelf. Wat met een onschuldig tekeningetje van het precieze kuiltje in haar kin  en de loop van haar hals begint, eindigt in een verrassend onaangename apotheose. een profetisch verhaal over massacultuur.

Wanneer je eerst het schaduwessay leest en dan de rest, dan valt de schaduw van dat essay over alles heen, het is een vast motief in Tanizaki’s werk. Duister en schaduw als ruimte voor verlangens en dromen. Maar ook een platonisch besef het echte leven niet te leiden. Ook die van de perverse zakenman in het filmverhaal:

‘Als je iemands hele lichaam kent, behalve een of twee delen, kun je daaruit opmaken hoe de rest eruit ziet, zoals je bij een algebraïsche vergelijking onbekende grootheden afleidt uit bekende. Aan dit principe getrouw, beweerde de man dat hij  de nog onbekende delen van je lichaam had ‘afgeleid’ door alle stukjes naast elkaar te leggen die hem uit filmscènes bekend waren. Zo was hij aan de weet gekomen hoe je bilspieren in zon en schaduw werden gedompeld.’

 

——-

img_2482Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade.

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Samen schrijven

Anne-Marieke Samson stelde voor dat zij, Wytske Versteeg en ik samen een verhaal zouden schrijven. We spraken af in een café en op weg naar die afspraak bedacht ik al hoe ik zou gaan melden dat ik daarvoor geen tijd had.

Er was nóg een reden waarom ik nee moest verkopen: ik heb in elke periode maar een beperkte hoeveelheid verhaal in me en dit nieuwe plan zou aandacht wegtrekken van de roman waar ik aan werk.

Het was een koude avond. Ik bestelde koffie met Calvados en liet me meeslepen in hoe we dit project zouden kunnen aanpakken en wat de kern van ons verhaal zou zijn. Het stemmetje dat nee zei viel al snel weg in het geraas van het Rembrandtplein (we zaten op het verwarmde terras van Schiller).

Ik luisterde naar A.M. en Wytske en bedacht dat er in een jaar maar een paar momenten zijn waarop ik me écht schrijver voel. De presentatie van een eigen boek is zo’n moment, de presentaties van anderen zijn dat ook wel. Ik gaf de laatste tijd les en dat helpt: jezelf horen praten over hoe dat nou moet, een boek schrijven. Maar in het komende semester kan ik wegens drukte geen cursus / lesblok meer verzorgen.

Ik fantaseerde mee over een onderwerp, personages, de opbouw van wat we al snel een novelle noemden. Het begon te regenen en werd rustiger op het plein. Mijn nee leek met het avondvolk opgelopen en om de hoek verdwenen.

Schrijvers werken alleen. Soms mailen ze elkaar, meestal over leestips. Ze zien elkaar op presentaties, bij interviews en – als ze mazzel hebben – op het boekenbal.

Maar schrijven is communiceren, dus is er altijd een belangrijke ander, degene van wie je mag aannemen dat hij luistert, op de juiste momenten knikt en geraakt wordt als jij dat zelf ook bent. Het geluk van de schrijver is dat hij niet afhankelijk is van de reactie van zijn publiek om kunst te kunnen maken. De ellende schuilt er (onder andere) in dat wat hij aan het maken is niet kan worden bijgestuurd naar gelang de reactie van zijn publiek mee- of tegenvalt.

Nu werk ik elke maandag aan twee bladzijden voor Het debuut van Job C. Zwaluw. Over een paar weken zien we elkaar om te bespreken waar het allemaal heen gaat, om de lijnen op elkaar af te stemmen. Mijn deel van Het debuut is op mijn manier geschreven, maar ik merk dat er iets anders is, dat ik aan Anne-Marieke en Wytske denk terwijl ik werk. Alsof de onzichtbare lezer waar ik altijd tegen praat opeens bij me in de kamer staat. Staan. Alsof ze bij me in de kamer staan.

Een ochtend per week zit ik met zijn drieën in de witte kamer. Het is onwennig, het is druk, maar het is niet alleen.

Ik heb heel erg zin in onze tweede afspraak. Het gaat vast prachtig worden.

____________________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. In 2016 verscheen zijn sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Hoarding

Toen ik bezig was het grofvuil aan de straat te zetten kwam er net een dame uit een busje gestapt.

‘Zo, grote opruiming? Fijn hoor, ik ben op zoek naar van alles. Jullie hebben zelfs plastic bloemen, zie ik.’

‘Daar hebben we er nóg wel een paar van. Hebben?’

‘Nee, moeders is niet gek. Ik kan niet alles zomaar meenemen. Dan zou ik dit er ook bij krijgen, zeker?’ zei ze terwijl ze met een aluminium tafelpoot of wat daarvoor doorgaat naar de stapel wees.

Onder de lantaarnpaal stonden, met dank aan de buren, onder meer een bankstel (hoekmodel), een lage kast, drie matrassen en een soort kinderledikant, met daartussen allerhande zooi. Terwijl ik het laatste van onze lading ging halen graaide zij tussen de aangespoelde vuilniszakken en de uitgespreide kleding. Toen ik terug was had ze alles wat ik net naar buiten had gebracht in haar busje gemikt. Behalve het neppe Perzische tapijt.

Toen ik hierover aan iemand vertelde was de reactie dat ze weleens een zelfbewuste hoarder kon wezen. Iemand die tegen de klippen op dingen hamstert dus, en dat kan van alles zijn. Sommige leggen erop zich toe zoveel mogelijk van één ding op te potten, terwijl andere juist alles bij zich willen houden. Ik hoorde laatst een voorbeeld van iemand die nooit reclamefolders weggooit, waardoor het huis nu vol flyers ligt. In het bijzonder die van de lokale pizzaboer.

Een hoarder verschilt van een verzamelaar doordat-ie geen hiërarchie in al die spullen weet aan te brengen. Verzamelaars zijn er over het algemeen op gebrand de samenstelling hun verzameling te verbeteren door wat toe te voegen of te laten afvloeien. Hoarders zijn daarin niet geïnteresseerd omdat het hun niet gaat om de waarde van afzonderlijke spullen maar om het in stand houden van het geheel. (Dat wil niet zeggen dat een verzamelaar geen trekken van een hoarder kan hebben of andersom.)

De vraag waarom iemand aan het hamsteren slaat wordt meestal zo beantwoord: van de persoon in kwestie is vroeger, in de jeugd, iets afgepakt en dat verdriet is nooit overwonnen. Om zulk verlies te voorkomen koestert iemand een verzameling spullen.

Dat lijkt mij kort door de bocht maar niet onaannemelijk. Interessanter vind ik de vraag waarom de een zich toelegt op pizzafolders en de ander alles opscharrelt wat-ie bij het scheiden van de markt maar kan vinden. Soms hangt dat helemaal niet samen met het voorwerp uit bovenstaande theorie.

Ik sluit af met een voorbeeld van iemand die alles hamsterde. Toen ik net Amsterdam kwam wonen deelde ik een appartement met huisbaas W. Hij ging steevast aan het eind van de dag naar het Waterlooplein om daar het overgebleven spul te halen. Zodoende stond het huis vol met allerhande dingen waarvan ik me al vrij snel niet meer afvroeg waar ze goed voor waren. Mijn kamer had ik ‘gemeubileerd’ gehuurd, wat betekende dat het net als de rest van de ruimte als opslaghok diende. Toen ik op een goed moment een aantal kitscherige schilderijtje naar de gang had verplaats zei W. streng dat ik ze beter aan hem kon geven, ‘want die konden nog weleens geld waard zijn’. De koelkast stond in de badkamer en als je wilde douchen moest je eerst een kuub spullen verplaatsen.

Desondanks hielden we het goed met elkaar uit. Ik mocht gebruikmaken van zijn verzameling muziekinstrumenten, maar toen ik een keer zijn Korg Mini had gepakt werd hij boos. Dat was niet de bedoeling. Wat er achter zijn hoarding zat weet ik niet. Voordat ik het hem kon vragen verhuisde ik en W. overleed na een kort ziekbed.

 

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds vier jaar blogt hij voor tirade.nu.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Gratis proza #13: Micha Meijer

Het was het einde van de middag en zo donker als de nacht. Ook voor een mager jong als Micha was het ijs te dun. Ik stond op de kant terwijl hij stampte, danste, op en neer sprong op de krakende plaat.

Nu ik hem over drie weilanden tot in de uiterste hoek van zijn vaders veld gejaagd had kon hij geen kant meer op. Achter hem hongerde het wak.

In mijn hand hield ik een ijsbal ter grootte van een kinderkopje. Iedereen zou raden wat er te gebeuren stond, maar ik was alleen met Micha en een diepzwarte hemel. De lantaarn op de dijk wierp een lange schaduw voor me uit: een spook met één skelethand, de andere een moker. Misschien verwachtte ik de stem van vader nog te horen, die van oom Gerbrand of mijn moeder die me voor het avondeten binnenriep.

Het spook hief zijn mokerhand en liet een ijsbal vliegen die op duizenden manieren het hoofd van Micha had kunnen missen, maar missen deed hij niet. Het geluid kende ik: dat van een erfpaal die de bodem in geslagen wordt. Terwijl Micha viel keek hij met grote ogen door me heen naar iemand die achter me in het veld leek te staan. Alsof Micha voordat hij in één vloeiende beweging onder het ijs gleed, zag wie ik werkelijk was.

Terwijl ik naar het wak schuifelde, op handen en voeten tot aan de rand ging en de sneeuw wegveegde om door het ijs te kunnen kijken, besefte ik dat er onder al het menselijk handelen patronen liggen waaraan we ons niet onttrekken kunnen; dat de moordenaar degene is die het wapen vastheeft, niets meer dan dat. Toen mijn vaders stem vanaf de dijk klonk en ik een jongen met lege handen werd die zijn klasgenootje onder het ijs had zien glijden, legde een ander patroon me op Micha achterna te duiken en in die zwarte wereld om me heen te maaien tot de lucht leek te ontbranden in mijn longen en ik mijn gevoelloze handen opdracht gaf om wat dan ook vast te grijpen en mee omhoog te sleuren.

Mijn vader trok me uit het gat, blauw als een smurf, mijn hand verkrampt om Micha Meijers pols, en ik werd voorgoed degene die zijn leven waagde om een klasgenoot te redden.

____________________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. In 2016 verscheen zijn sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

An evening with Peter Brook

Waarom ik gisteravond in de Stadsschouwburg in Amsterdam zat met vriend M. was ons niet helemaal duidelijk meer. Ik dacht zeker te weten dat wij samen ooit iets heel moois van Peter Brook gezien hadden. Na reconstructie bleek het  The Mahabharata te zijn, maar eh, hij had hem niet gezien, we hadden de muziek samen geluisterd. (Zie hier voor als je 5 uur en 24 minuten de tijd hebt) In de aankondiging stond dat Brook volgens  The Independent ‘de grootste nog in leven zijnde theatermaker’ is.

In een toch tot onze verbazing tot de nok toe gevulde Stadsschouwburg traden een oude heer en een dame op het toneel. Brook zou geïnterviewd worden door Ruth MacKenzie, artistiek directeur van het Holland festival.

Er zijn gisteren rond de zes vragen gesteld. Bij de beantwoording daarvan gebeurde naar mijn smaak iets magisch. Kort na de eerste vraag over het Parijse Théâtre des Bouffes du Nord  van Brook gaf de oude heer een huishoudelijke mededeling: hij zou op het antwoord van de vraag uitkomen, maar moest eerst wat omtrekkende bewegingen maken. Met de microfoon in de rechterhand gebruikt hij de linkerhand om elegant gesticulerend zijn relaas kracht bij te zetten. In de manier van antwoorden toonde Brook wat hij is: een begenadigd en technisch zeer ingenieus verhalenverteller. Mijn vriend M. en ik hebben twee uur op het puntje van onze stoel gezeten. Zo hoor je niet meer vaak spreken.

Avonturen in Parijs, de manier waarop de crew op Jamaica het juiste hoofdpersoontje van Lord of the Flies vond door in het zwembad naar een baasje te kijken dat dramatisch uit een boom viel en daar tegen de verbijsterde toegesnelde menigte ‘gefopt! riep, de wijze waarop Paul Scofield in vier stappen van zijn stoel naar de set in King Lear kon veranderen, de mate waarin hij niet te regisseren was, want een absoluut natuurtalent. Dat alle kunst en acteerkunst specifiek samen te vatten valt in ‘Art (skills) and heart’…

In Kabul, Afganistan, in de jaren ’50  werd hij op zeker moment in een buitenwijk naar een wijs man gebracht, met wie hij een mooie middag doorbracht. Toen Brook vertrok zei de man: ‘Als je richting Kandahar gaat, ga dan aan je linkerhand een modderweg op, dan kom je bij de gevangenis. Daar, naast een klein bijgebouwtje zit mijn leerling. Een derwisj die in zijn jeugd iets werkelijk verschrikkelijks heeft gedaan. Ik heb hem niet naar de gevangenis laten sturen, maar heb hem gezegd: ga daar zitten, kijk naar de gevangenis, niet mediteren, niet je ogen sluiten, maar kijken. Vertrek als je denkt dat je straf erop zit.’

Peter Brook vertelde gisteren dat hij er toen heen is gegaan, de derwisj zag, de meest intense blik in zijn ogen die hij ooit in een mens zag, en dat hij begrepen heeft waarom hij daar zat. Hij zat in de strengste gevangenis die je je je voor kunt stellen, de gevangenis van jezelf. En: hij zat er nog.

Peter Brook is er ook nog. The prisoner is een nieuw voorgenomen project dat ook Amsterdam zal aandoen.

De bezoekers van de  stadsschouwburg maakten gisteren mee wat een leven lang verhalen maken, films en theater maken met een mens kan doen. Ik heb zes van de mooiste antwoorden gehoord die ik ooit achter elkaar hoorde geven.

——-

img_2482Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade.

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Driver’s seat

Het gaat niet goed met mijn voornemen andermans boekpresentaties te bezoeken. Afgelopen zondag miste ik die van Elke Geurts: Ik nog wel van jou.

Als boetedoening las ik de interviews met haar in onze weekendkranten. Een van haar antwoorden uit het stuk van Evelien van Veen (De Volkskrant) raakte me:

“Ik zag in dat ik niet echt voor hem beschikbaar was, nooit helemaal. Dan heeft hij het nog lang volgehouden, 24 jaar met iemand die niet helemaal beschikbaar was.”

Dat ben ik, dacht ik: iemand die er doorgaans maar ten dele is. Ook ik kies er vaak voor ‘vrij’ te zijn, zoals Elke het elders in het interview noemt.

Waar gaan we dan naartoe als we vrij zijn? En is Elke op die momenten écht vrij, of kan ze er nooit van genieten omdat ze – net als ik – verscheurd wordt door het besef van wat er allemaal voorbijgaat terwijl zij er niet is?

In de witte kamer lijkt de tijd niet te verstrijken. Een schrijver kan in rust zijn zin afmaken, de kamer verlaten en ontdekken dat zijn kinderen het huis al uit zijn.

Hij liep het leven dat hij zo mooi beschreef zo vreselijk mis, is niet iets wat je op je zerk wilt, maar zonder afstand geen gemis en zonder gemis geen noodzaak het leven te beschrijven.

De laatste keer dat ik terugkwam uit Suriname landde ik met een brandend verlangen nooit meer een moment te missen. Ik herinner me dat ik vrienden hier in Amsterdam vertelde dat ik klaar was met mijn dissociatieve aard, zou gaan proberen vaker aan te staan. Waar sloeg dit leven op als ik er niet elk moment met mijn volle aandacht bij was? Ik zou geen bijrijder meer zijn in mijn eigen bestaan. No sir.

Hoe lang duurde het voor ik met fluitende oren terugkeerde naar de witte kamer? Een week?

Misschien ben ik snel overprikkeld, is contact wat ik het meest verlang en slechtst verdraag.

Er gaat geen dag voorbij waarop ik me niet vervloek. Een – wat magere – keerzijde zijn deze stukjes. Ik hoop maar dat je ze mooi vindt.

Een groet, vanuit de witte kamer.

____________________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. In 2016 verscheen zijn sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Wonderbare wezens – redactietips

Ik heb vanaf het moment dat ik hem zag een diepe liefde opgevat voor Scheurbek, of Bukbeak, de hippogrief  (half paard en half adelaar) uit Rowlings Harry Potter reeks. In The New Yorker van deze week staat een vermakelijk stuk over ‘Fantastic Beasts and How to Rank them’ van Kathryn Schulz. Waaruit niet alleen blijkt dat mensen verbijsterend eensgezind zijn over welke fabeldieren een hogere waarschijnlijkheid hebben dan andere, maar ook in welke mate onze capaciteit te redeneren over onzin ons verder helpt in de wetenschap, en de ondergrond vormt voor literatuur. Aristoteles wordt opgevoerd die in zijn poetica meldt dat wanneer je iets onwaarschijnlijks opvoert dat gewoonlijk verschijnt met iets anders, je dat andere ook opvoeren moet om de waarschijnlijkheid te vergroten.

Goede redactionele tips.

In Daniel Kehlmann’s nieuwe roman Tyll maakt deze wonderboy van de Duitse literatuur gebruik van de Duitse (en Nederlandse) volksheld Tyll Uelenspiegel. Deze nar zonder respect voor bestaande structuren was altijd al en is wederom in Kehlmann’s roman een overgangsfiguur naar de nieuwe orde. Ik heb in nog geen recensie de Alternative für Deutschland genoemd zien worden, maar Tyll is ook politiek duidbaar.

Kehlmann’s aristotelische truc is dat hij er een andere onwaarschijnlijke figuur bijhaalt. een denkende middeleeuwse molenaar, die boeken leest, nadenkt over de baan van de maan, kruiden verzamelt en weet hoe vloeken werken. De man doet veel denken aan een historische figuur Menocchio (1532–1599) een molenaar aan wie de Italiaans historicus Carlo Ginzburg zijn wereldberoemde studie De kaas en de wormen; het wereldbeeld van een zestiende-eeuwse molenaar wijdde.

Kehlmann plaatst deze twee figuren naast elkaar zoals hij dat deed in Die Vermessung der Welt, waar natuurvorser  Von Humboldt en wiskundige  Carl Friedrich Gauß het toneel deelden. Wat kunnen wij leren van Kehlmann? Allereerst dat hij Aristoteles’ suggestie  gevolgd heeft in de zin van dat een onwaarschijnlijke figuur afleidt van of bijdraagt tot de geloofwaardigheid van een andere ongeloofwaardig figuur.

De molenaar is een ongelofelijk type, maar historisch, de waanzinnige heksenprocessen in dit boek zijn ook historisch. Het wonderschepsel Tyll is dat waarschijnlijk niet, maar Kehlmann koos een figuur van alle tijden, iemand die af weet te leiden, inspeelt op de domheid en de ijdelheid van het volk, de leugen doet regeren.

Tyll is Trump avant la lettre.

——-

img_2482Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade.

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Andere kant

Ik tikte deze blogjes steeds op dinsdagavond als B naar bed was, in een afkoelend huis met het donker om me heen getrokken.

Omdat mijn day job de laatste tijd ook ‘s avonds beslag op me legt lukt dat niet meer, en dit schrijf ik dan ook terwijl B onze zoon naar school brengt.

Dochter Ada speelde een tijdje met Duplo op de vloer achter me – opvallend, hoe zwaar baby’s door hun neus kunnen ademen – inmiddels zit ze op mijn schoot. Elke derde letter is van haar en elke vierde aanslag een backspace.

Laatst keek ik The Only Living Boy in New York. De film haalde een oud gevoel naar boven, deed denken aan de sfeer in de boeken van Paul Auster, die me een tijdje liet geloven dat er zoiets bestond als schrijver zijn. Ik hoefde alleen maar dat eerste boek uit te geven en een even betekenisvolle als melancholieke wereld zou voor me open gaan.

Toen mijn bundel nog uit moest komen heb ik een ochtend in een coffeeshop in Brooklyn zitten schrijven. Zie het als een bedevaart. Daar ontstond het verhaal Omar, over een jongen die op een winterochtend denkt aan zijn verslaafde moeder. Recensenten zouden Omar later het beste verhaal van mijn debuut noemen. Dat durfde ik niet te dromen terwijl ik eraan werkte met die dampende espresso naast mijn elleboog, maar ik wist wel dat de sfeer ervan bijzonder sterk was.

Nu ik me een aantal jaren schrijver noem is de wereld die Paul Auster opriep niet meer dan een prachtig sprookje gebleken.

Henk van Straten schreef in een van zijn blogs dat lezers vaak raar opkijken als ze hem ontmoeten. Hij zou niet lijken op de Henk uit zijn stukjes. Zou de echte Paul Auster de sfeer bij zich dragen die ik in zijn boeken vond?

Wat ik in mijn eigen werk laat zien is mijn stille, liefhebbende, contemplatieve kant. Wie zich daartoe aangetrokken voelt zal raar opkijken als hij me in het nachtleven tegenkomt.

Toch houden lezer én schrijver waarschijnlijk het meest van diezelfde kant.

____________________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. In 2016 verscheen zijn sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Free speech – Story en Privé heten nu twitter en facebook

In  Free Speech: Ten Principles for a Connected World  toont Timothy Garton Ash heel mooi en overzichtelijk hoe een door de Amerikaanse Defensie gesubsidieerde reeks computers in de jaren ’50 die een netwerk vormen, tot een wereldwijd internet uitgegroeid is en wat dat betekent. Het eerste bericht dat ooit verstuurd werd luidt ‘Lo’ en het had ‘Log’ moeten zijn maar voordat de computers aan de laatste letter aankwam crashten ze.

O zalige tijd. Dat zouden meer computers moeten doen.

Het is wel eens goed met een slimme gids het pad te lopen vanwaar we kwamen. We kwamen hiervandaan: de eerste website ooit zag er zo uit. In deze eerste website uit 1990 toont Tim Berners-Lee wat de uitgangspunten zijn van zijn idee van een wereldwijd web.

Daarna begon het tijdperk van het Vrije Woord. Verbazingwekkend is altijd hoe bladen als Story en Privé hun tijd ver vooruit waren. Hoewel ik zeer welbewust geen Twitter- of Facebookaccount heb spuit de flauwekul toch ook soms mijn kant op. Het verweer van twitteraars is altijd dat de Tunesische Lente niet mogelijk zou zijn geweest zonder Twitter. Dat de beste berichten kort na een ramp via Twitter komen. Ja, en in playboy las je altijd de beste interviews. Twitter en facebook spreken het ‘rel-gen’ in de mens aan. #metoo heeft natuurlijk veel mensen bevrijd, neem ik aan. Toch is de mate waarin hele drommen van mensen zich in allerlei relletjes storten ook echt verbazingwekkend en misselijkmakend. Er branden nu wel vier van die flauwekulvuurtjes.

Op internettijddschrift Tzum wordt een redacteur bij naam genoemd die geslachtofferd werd in het #metoo geweld. Terecht of onterecht lijkt me geen kwestie. Wat hebben we er allemaal mee te maken? Dat lijkt me relevant. En waarom wil zo’n flutblad als Tzum dan zo graag zijn naam noemen? En dan schijnheilig semi-journalistiek na-beargumenteren. Schei toch uit. In de prullenbak met die Privé -Tzum.

De opnames van House of Cards worden stilgelegd omdat men iets verneemt over Kevin Spacey. De hele wereld draait door over Jelle Brandt Corstius die een redelijk goed aan te wijzen persoon beschuldigt, maar niet bij naam noemt. Is dat niet iets tussen die heren? En als het antwoord daarop is ‘Nu durfde ik pas, en ik heb toegang tot de praattafels’, hoe moet dat dan met mensen die dat niet hebben? Is het wel zo emancipatoir?

Seksueel overschrijdend gedraag is laakbaar, zoveel is evident, maar waarom moet iedereen die toegang tot de media heeft, en volgens Garton Ash is dat in de westerse wereld tussen 80-100%, zich daar dan op storten? Of om de rellerigheid nog wat te verbreden: als Charlotte Mutsaers niet goed genoeg naar een mediatrainer heeft geluisterd, moet daar dan een hoeveelheid berichten over rond gaan die makkelijk een telefoonboek vullen. Van mij niet.

Ik probeer de vraag te stellen vanuit je hoofd wanneer je -als god het wilt – 96 jaar bent geworden en terugkijkt op je leven en denkt: deed ik het goed: was het nou zinnig dat ik alle relletjes najoeg op Twitter en Facebook, net als men het bij de kapper in de jaren ’80 deed. Werd ik er een beter mens van? Wat leerde ik? Waarin verschillen deze relletjes van ouderwetse roddel en achterklap? Wat brengt sensatiezucht van dit type me nu eigenlijk? Standrecht. Volksgericht.

Of elementairder: wij richten onze aandacht hierop. Waar zouden we onze aandacht beter op kunnen richten? Is dat een erg idealistische of brave vraag? Ik wil die vraag toch wel stellen. Uit verbazing en verveling. We zijn hier aanbeland. Het is zo oninteressant. Maar willen we dat? Levert het ons genoeg op? Is het interessant genoeg? Is ons brein hiervoor bedoeld? Voedt het zich er voldoende mee?

Tien minuten naar bijvoorbeeld onderstaand gedicht kijken is in eerste instantie minder aantrekkelijk dan een relletje, maar laat je achter met een veel beter gevoel.

 

Lied van de zee

Capri, Piccola Marina

Oeroud waaien uit zee,
zeewind bij nacht:
jij slaat op niemand acht;
als iemand waakt,
moet hij maar zien waarmee
hij jou doorstaat
oeroud waaien uit zee,
wind die alleen
waait als voor oeroude steen,
die wijd en zijd
louter ruimte doorsnijdt…

O hoe voelt jou die ene
bottende vijgeboom
waarover maanlicht stroomt.

(R.M. Rilke, vertaling Peter Verstegen)

 

——-

img_2482Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade.

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Dat

Mijn dochter begint later met praten dan mijn zoon. Nadim zei op haar leeftijd papa, mama, paard en molen, maar in haar bijna twaalf maanden heeft Ada alleen het woordje dat gezegd.

Ze wijst erbij, en haar woord drukt altijd een wens uit. Het bedoelde ding, dier of mens wil ze vastpakken, voor zover het gaat in haar mond stoppen.

Als je het geliefde object vervolgens bij haar weghaalt wordt Ada enorm kwaad. Ze schreeuwt harder dan je van zo’n klein mens zou verwachten.

Wat bij baby’s verdriet genoemd wordt is in mijn ogen vooral boosheid, frustratie. Verdriet lijkt iets van een andere orde, iets wat later komt.

Voor verdriet heb je de interpretatie van een verlies nodig, het vermogen te wanhopen omdat je weet dat een geliefde misschien wel wegblijft.

Misschien is alle taal een poging om een afstand tot iets wat we wensen te dichten. Zo ja: wat zijn die verhalen van me dan?

Wat is mijn dat, hetgeen ik hoop te krijgen en waarvoor ik al mijn woorden inzet?

Net als Ada laad ik mijn mandje vol met waar ik graag naar kijk. Ik kies beelden, plekken, personen. Dat, zeg ik. Dat. En dat ook.

Als iemand me een personage afnam zou ik krijsen net als zij. Of ik ook verdriet zou voelen weet ik niet. Misschien gaat dat te ver voor fictie.

Misschien is de wereld van mijn dochter nu nog fictie; wordt het allemaal pas echt als ze leert dat dingen en personen voor altijd weg kunnen blijven.

Is het vermogen verdriet te voelen een gevolg van het besef van tijd?

____________________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. In 2016 verscheen zijn sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.