Enhanced history

Alle goede verhalen beginnen met licht. Toen ik mijn dochter deze warme lenteochtend naar de creche bracht tikten haar voetjes bij elke stap tegen mijn bovenbeen.

Een lage zon viel door de Lindendwarsstraat en maakte gepolijst koper van de ruiten op de gedempte gracht. Ondanks de felheid van de weerkaatsing weigerde ik mijn ogen te sluiten.

Fotonen, leek het, raasden door mijn pupillen naar binnen, sloegen in op mijn netvlies en verdrongen zich voor het begin van mijn oogzenuw om vandaar door te wervelen naar waar de restanten van een zware nacht zich ophielden, die ze met de opgeruimheid van beginnende ZZP-ers te lijf gingen.

Ada is zes maanden oud. De nabijheid van haar lijf is de vergrote trap van stenen in de zon en verse donzen hoofdkussens: een heel exacte combinatie van temperatuur, textuur en soortelijk gewicht.

De wereld, of dat deel wat ze ervan te zien krijgt, lijkt op haar als iets geweldigs over te komen. Ze lacht gemakkelijk, laat dan een tandeloos bekkie zien en een hikkende lach horen. Ik drukte mijn neus tegen haar hoofd en rook, besefte dat ik gelukkig was.

De eerste regels van een nieuw verhaal klonken in mijn hoofd. Een gelukkig man, was hij, die steeds maar over het duister schreef. Eerste zinnen worden vaak geschrapt, maar dat maakt ze niet minder belangrijk. Ze zijn de mal waarnaar een verhaal zich vormt, en die na gebruik kan worden afgedankt.

Een collega-schrijver vertelde me op het boekenbal dat ik altijd zo gelukkig lijk in deze stukjes, en dat ben ik ook.

Een wekelijks blog dwingt je om een ervaring uit de afgelopen zeven dagen te lichten en die onder woorden te brengen. Aan de tekst die dan ontstaat schaaf je net zo lang tot het onderliggende gevoel helder naar voren komt.

Je verleden is boven alles hoe je wat je overkomen is duidt. Wekelijks markeer, veranker en versterk ik momenten van geluk; falsificeer ik mijn geschiedenis. Er is een goede kans dat ik me over twintig jaar van deze periode vooral de dingen zal herinneren die ik voor Tirade heb beschreven.

Er is een goede kans dat ik net zo gelukkig word als ik hier lijk.

_________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. Op 23 oktober van dit jaar verscheen zijn nieuwe en sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Kiezels

Een tijdje werkte ik bij een boekhandel. Ik herinner me nog het gevoel dat ik soms kreeg van het uitpakken van de dozen met nieuwe boeken. Als iemand met eigen schrijfaspiraties kon ik soms een beetje triest worden van het zien van al boeken: wie ging dat allemaal lezen? Welke boeken zouden na weken onaangeraakt te zijn blijven liggen weer in de doos retour gaan?

En hoeveel mensen waren er nu die over alle pakweg tien wekelijks nieuwe boeken iets zinnigs konden zeggen, die ze allemaal zouden lezen? Een boekhandel is wat dat betreft wat intimiderend: er is niemand die al die boeken gelezen heeft, zelfs de boekhandelaar niet, ook al houdt hij of zij het goed bij. Er zit een hoop kennis in die boekenkasten, maar ook een hoop vergetelheid.

Vorige week heb ik, om het dichterlijk te zeggen, mijn eigen kiezel in die vijver gekeild, en nu is het de vraag of mijn kiezel stuitert en golven maakt of snel naar de bodem zinkt. Voor elk boek dat nog steeds onderweg is zijn er duizenden die allang op de bodem liggen.

Is dat erg? Veel schrijvers zeggen dat ze voor zichzelf schrijven. De dag na mijn boekpresentatie was ik bij de kennismaking van een schrijfresidentie waar ik deze zomer aan ga deelnemen. Daarbij werd er ook (vanzelf) gesproken over wat we met het schrijven ‘wilden’. Iedereen schreef hoofdzakelijk voor zichzelf. Als je het mij zou vragen, zou ik ook zeggen dat ik hoofdzakelijk voor mezelf schrijf.

Intussen willen we allemaal publiceren in literaire tijdschriften en boeken uitgeven. We schrijven misschien voor onszelf, maar we willen ook gelezen worden.

Waarom eigenlijk? Het gekke aan ‘gelezen worden’ is dat je er nooit bij bent als het gebeurt. Op het moment van schrijven zit een van mijn huisgenoten mijn verhalenbundel te lezen op het balkon, maar ik kan er niet echt bij zijn. Je kunt nooit echt deelnemen aan iemands leeservaring omdat het zo persoonlijk is, omdat je met schrijven een soort droom oproept in iemands gedachten, die zich onvermijdelijk afspeelt binnen het kader van diens eigen ervaringen.

Je bent er dus niet bij als je gelezen wordt en daar komt bij, zoals ik al schreef, dat de kans groot is dat je boek (snel) naar de bodem van de vijver zinkt. Dat is een beetje tragisch. Voor jezelf schrijven lijkt dus de veiligste optie.

Maar laten we nog even terugkomen op het feit dat je als schrijver niet mee kunt maken dat iemand je leest. Ironisch genoeg is de reden daarvoor volgens mij dezelfde reden dat we lezen. Uiteindelijk lezen we, denk ik, omdat we ons in het echte leven nooit echt kunnen inleven in anderen, omdat het ontzettend moeilijk is om je in de schoenen van anderen te plaatsen, en dat is wat je met lezen wel doet. En zo kun je eventjes iemand van een ander geslacht zijn, in een ander land, in een andere tijd, of gewoon iemand met een leven dat net iets anders is dan dat van jou. Die illusie heb je tenminste, want de ervaring van het lezen wordt ook gefilterd door je eigen herinneringen en ervaringen. Uit het meemaken van een verhaal van een personage in je eigen hoofd volgen weer andere zaken: reflectie op jezelf, op de wereld.

Zo is de literatuur een soort grote bibliotheek van tweede levens. Als schrijver draag je daaraan bij. Het feit dat ik een boek kan lezen van een schrijver van eeuwen geleden en zijn gedachten begrijp en om zijn grapjes moet lachen, daar kan ik heel vrolijk van worden. Ik ben als lezer nog veel verder van hem verwijderd dan mijn huisgenoot op het balkon van mij, maar in dit verband gezien maakt dat eigenlijk niet zoveel uit. Schrijven is iets bijdragen aan die grote vijver met kiezels – weliswaar blijven alleen de mooiste, pijnlijkste, meest tragische en meest veelzeggende tweede levens door de jaren heen over het water stuiteren en golven maken, maar dat betekent niet dat het geen zin heeft om gewoon een worp te doen, en te kijken hoe ver je kiezel komt.

 

Pieter Kranenborg (1994) volgt de masteropleiding Urban Studies aan de Universiteit van Amsterdam. Hij publiceerde verhalen in Tirade en Hollands Maandblad en in 2016 won hij de Hollands Maandblad Aanmoedigingsbeurs. Op 19 mei verscheen bij Van Oorschot zijn debuut: de verhalenbundel Astronaut. https://pieterkranenborg.wordpress.com/

Een begin #5

De Amatodjastraat is een zandweg. Toen Phil en ik hier kwamen wonen wilden we gras zaaien, bougainville langs de tuinmuur laten groeien; bomen planten. Maar er waren belangrijker dingen, zoals een telefoonaansluiting, elektriciteit, verblijfsvergunningen.

Nu is alles gedaan, maar de tuin is nog steeds een erf van zand en steentjes. Het stof ligt in een dikke laag op de auto en op de tuingereedschappen die we niet gebruiken. Onze mangoboom is de enige in de straat die nooit vruchten draagt. De buurman zegt dat we hem om moeten hakken.

Even hadden we een tuinman. De grote creoolse man bewoog met een traagheid waardoor je de brushcutter uit zijn handen wilde trekken. Ik betaalde hem aan het einde van zijn derde dag en keek hoe hij wegliep, nog altijd in hetzelfde tempo.

Ik weet niet wat we dachten toen we besloten hierheen te verhuizen. Ik weet niet wat ik dacht. Ons huis aan de Dennenlaan was meteen verkocht. Er kwam een vrachtwagen met een scheepscontainer achterop; het mos in de voortuin zakte in onder de wielen van de verhuislift. Wat we meenamen waren het bed, de bank, kasten, de wasmachine: grote dingen.

Ik herinner me de contouren van de meubels op de vloeren en de wanden. Hoe de kamers overvol leken toen alle spullen eruit waren gehaald, en er geen plek meer was voor ons, voor mij, in de Dennenlaan.

In mijn eentje had ik twijfels. We waren twee keer in ons nieuwe land geweest. Was dat genoeg? En ook al leek het witte huis aan de Amatodjalaan een droom: voor wie waren de dievenijzers op de deuren en ramen, als niet voor ons. Voor mij?

Mevrouw Woo, die het supermarktje op de hoek van de straat heeft, spreek ik elke dag. Haar Nederlands is niet goed genoeg voor hele verhalen, maar ik ga altijd even zitten om mee te kijken naar een van de Chinese films op haar televisie naast de kassa. De rechterhelft van het beeld is groen, maar mevrouw Woo lijkt daar geen last van te hebben.

____________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. Op 23 oktober van dit jaar verscheen zijn nieuwe en sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Dansende veren

Toen ik een jaar of zes was vond ik een stervend vogeltje. In paniek rende ik naar mijn ouders.

Ik weet nog hoe mijn moeder naar mijn vader keek, hoewel ik toen niet begreep wat dat betekende. Nu wel, ze dacht: dit is een goed moment om Jesse over het leven en de dood te leren.

Mijn ouders kwamen met me mee. In mijn herinnering liepen ze ongelooflijk langzaam en bleef ik ze maar aansporen om sneller te lopen, want het vogeltje lag daar maar te creperen. Toen we bij het vogeltje aankwamen leefde hij nog. Er aasden al wel wat vliegen op hem, als gieren op een dode cowboy. Volgens mijn ouders was er niets meer aan te doen. Ik zei dat oma het toch ook had overleefd. Maar dat was anders. Vogeltjes gingen niet naar het ziekenhuis en kregen geen infuus en bloemen.

Maar denk maar zo jochie, zei mijn vader, vogeltjes worden dan weer niet dement.

We wachtten daar dus gewoon tot dat vogeltje doodging. In het kader van existentiële lering. Ik weet nog dat ik paniekerig naar de blikken van mijn ouders zocht. Mijn moeder keek me aan met een warme het-is-niet-andersglimlach. Maar mijn vader was onzekerder. Eventjes speelde hij de rol die mijn moeder voor hem had geschreven, maar toen brak hij.

Hij trok zijn T-shirt uit en vouwde het op. Samen legden we het vogeltje erop en renden we naar huis. Ik voelde het bloed door mijn oren suizen terwijl ik mijn blik op het vogeltje hield en ik zag dat mijn vader hetzelfde deed. We moesten hem warmhouden en veilig en niet alleen. Mijn moeder snelwandelde met grote ogen achter ons aan.

Die avond zat ik met mijn vader in de tuin terwijl het vogeltje zijn laatste adem uitblies. Hij stierf op het T-shirt van mijn vader, op de tong van de Rolling Stones. Mijn moeder zat binnen en keek Sex and the City. We waren stil terwijl we het vogeltje begroeven.

Mijn vader liep naar binnen. Hij kietelde mijn moeder op haar borst en toen ze omlaag keek, zwiepte hij zijn wijsvinger tegen haar neus omhoog. Ze lachte en toen keken ze samen televisie.

Een halfuur later kwam mijn vader mij ophalen. Met een takje schreef ik letters in de aarde. Hij zei: heftig hè, gozer. We liepen terug naar binnen, terwijl de veertjes dansten op zijn T-shirt.

 

Pieter Kranenborg (1994) volgt de masteropleiding Urban Studies aan de Universiteit van Amsterdam. Hij publiceerde verhalen in Tirade en Hollands Maandblad en in 2016 won hij de Hollands Maandblad Aanmoedigingsbeurs. Op 19 mei verscheen bij Van Oorschot zijn debuut: de verhalenbundel Astronaut. https://pieterkranenborg.wordpress.com/

Bingewatchen

Netflix binge

De laatste tijd hoor je steeds meer verhalen over de risico’s van bingewatchen, het kijken van een complete televisieserie in een enkele marathonsessie. Je zou er er lui en dik van worden en aan verslaafd kunnen raken, net als aan videogames of alcohol. En inderdaad, bingewatchen is niet zonder risico’s. Volg daarom altijd het onderstaande stappenplan:

Planning

Bingewatchen kost tijd. Een gemiddelde serie heeft twaalf afleveringen van ongeveer 45 minuten, ofwel een totale looptijd van negen uur. Technisch is het dus mogelijk om een heel seizoen in één nacht te kijken, maar in de praktijk blijkt dat – inclusief plaspauzes, terugspoelmomenten en interrupties – vaak onhaalbaar. Voor een evenwichtige werk/watch-verhouding is het raadzaam om het bingewatchen tot de weekenden te beperken, maar in geval van nood kun je je natuurlijk ook ziek melden.

(Voor bingewatchen met behoud van uitkering, klik hier)

Voorbereiding

‘Zitten is een werkwoord’, zei Gerrit Rietveld. Kies daarom altijd een comfortabele zetel met voldoende steun en frontaal zicht op het scherm. Bouw een nestje voor jezelf en vul het met alles wat je eventueel nodig mocht hebben: kussentjes, proviand, amfetamine, fleece dekentjes, oogdruppels, maar ook een stripje Advil en een kruimeldief voor het geval dat. Bingewatch je bij voorkeur horizontaal in bed, maar heb je geen tv in de slaapkamer? Zet dan je laptop op z’n kant en ga er in foetushouding naast liggen. Wel regelmatig draaien om doorligplekken te voorkomen.

Kleding

Strakke, knellende kleding zit ongemakkelijk en kan bij langdurig bingewatchen de bloedsomloop belemmeren. Dexter is leuk, maar je wil er geen spataders aan overhouden. Draag daarom bij voorkeur soepele, ruimvallende kleding met weinig naden of ritsen, zoals een joggingbroek, een pyjama, of – mijn persoonlijke favoriet – een onesie.

Warming-up

Bingewatchen is topsport. Lichaam en geest moeten er klaar voor zijn. Voorkom tunnelvisie en draai voordat je begint je ogen een paar keer beurtelings zo ver mogelijk scheel, van links naar rechts en naar boven en beneden. Adem bij iedere oogbeweging in korte stootjes uit. Vergeet niet te knipperen.

Bij langdurig bingewatchen krijgen met name de nekspieren het zwaar te verduren. Trakteer elkaar daarom op een uitgebreide nek- en schoudermassage. Mocht je geen partner (meer) hebben; bij de Blokker haal je al voor drie tientjes een trilkussen.

Beweging

Als je eenmaal met bingewatchen bent begonnen, wil voldoende lichaamsbeweging er in alle hectiek wel eens bij inschieten. Toch blijven er genoeg loze momenten over om even aan je lijf te werken. Benut die vijftien wachtseconden tussen de afleveringen door en doe een paar kniebuigingen. Druk je op tijdens de terugblik op wat voorafging. Netflix heeft tegenwoordig de optie om het intro helemaal over te slaan, maar je kunt het ook gebruiken voor een paar korte Pilatesoefeningen. Blijf in beweging en drink voldoende tijdens je inspanningen, want een gemiddelde bingewatcher verliest meer dan een liter vocht per uur.

Bingewatchen is soms afzien, maar zolang je blijft luisteren naar je lichaam hoeft zelfs een midweek Downton Abbey geen lijdensweg te zijn. Tot slot: bingewatchen is geen wedstrijd, je kunt niet winnen of verliezen. En Sherlock is niet per se beter dan Girlboss. Uiteindelijk gaat het er niet om wat je kijkt, maar dat je het gezien hebt.

______________________

Arjen van Lith is journalist, schrijver en bingewatcher. Momenteel is hij bezig met Better Call Saul en Fargo, Little Big Lies, 13 Reasons Why en – als hij tijd over heeft – American Gods. In de aanloop naar het nieuwe seizoen van House of Cards – dat op 30 mei begint – herkijkt hij dit weekend het vorige.

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten

Het vrijhouden van het midden

10 mei 1995 kocht ik Camillo Sitte’s De stedebouw volgens zijn artistieke grondbeginselen. Het is een geweldig boek, beduimeld inmiddels, om die reden. Sitte heeft een hekel aan zielloze nieuwbouw en probeert te reconstrueren waarom sommige steden zo goed gelukt zijn. Waarom je diep gelukkig kunt zijn op een plein in Rome. Volgens Sitte komt dat door hoe het plein tot stand kwam, hoe het is ingericht. De klassieken wisten dat, daarna raakten we het een beetje kwijt. Met een veelheid van plattegronden toont Sitte aan waar bijvoorbeeld een fontein moet staan. Niet zoals in zijn tijd gebruikelijker werd in het midden van een plein.

Sitte is er zeker van dat het met sneeuwpoppen te maken heeft, of althans dat je het zo het best kunt uitleggen. Daar waar in de winter op een plein de kinderen een sneeuwpop maken, daar hoort de fontein. De karren en wandelaars hebben in de verkeersrichtingen van het plein de sneeuw plat getreden. De ruimtes met onbetreden sneeuw lenen zich dus voor de pop. Vaak is dat ergens aan de rand, maar niet helemaal aan de rand. Het boek staat vol met pogingen de werking van goedgebouwde steden te bevragen en de uitkomsten tot bruikbare wetten te herleiden.

Städte-Bau_Sitte_1901Ik moest aan Sitte denken toen ik recent in het Pantheon in Rome  stond en echt geschokt was over hoe goed dat gebouw werkte, wat het me deed. Sitte’s relaas over de sneeuwpoppen staat in een hoofdstuk Het vrijhouden van het midden. Er is een logisch verband. In het Pantheon is een oculus of oog vrijgehouden in de koepel. Het strenge, veelbetekenende, blik aanzuigende midden van zo’n koepel is dus… afwezig.

De in diameter 8,2 meter grote leegte verlicht de tempel zoals de zon de aarde verlicht, van het Pantheon daarmee een complete wereld makend. Een zuil van licht valt deze toch al zo imposante tempel binnen, en licht elk moment van de zonnige dag weer iets anders uit. De afwezigheid van iets doet de rest beter uitkomen.

Sitte constateert door eenvoudig telwerk bijvoorbeeld dat een kerk in het midden  van een grote ruimte neerzetten niet werkt: in Rome is 98% van de kerken aan een, twee en de meeste aan drie zijden ergens aan vast gebouwd, waardoor je op het plein ernaast een maximaal effect hebt, terwijl het effect bij vrijstaand  bouwen gefragmenteerd raakt. Sitte bepaalt tellend ideale afmetingen van pleinen en straten. Een meesterlijk leerboek.

In een heel fraai essay van Kees Verheul over Rome*, citeert deze met instemming Quevedo die na een relaas over ruïnes en vergane glorie opeens met een schokkende wending komt: ‘Sólo el Tibro quedó…’ ‘Alleen de Tiber is gebleven.’ ‘Wat een fenomenale gedachtesprong’ schrijft Verheul dan, ‘de eeuwige duur van Rome, gesymboliseerd door het oerbeeld van veranderlijkheid, vlietend water. Vluchtigheid de enige constante factor in het leven.’

Op vergelijkbare wijze geeft de ontbrekende 8,2 meter koepel, de uitsparing in iets heel moois, mij de meest intense Romeinse sensatie. Ik raak over deze leegte maar niet uitgedacht: een lapje lucht als de meest elementaire vorm van architectonisch vernuft. Dat er met Pinkteren rozenblaadjes door naar beneden worden gegooid, en dat de regen en de sneeuw gewoon naar binnenkomen. Dus dat dit binnen, buiten is.

 

*’Res rerum rebus’ in: Kees Verheul  Het mooiste van alle dingen. Romeinse essays, Querido 1994.

——-

img_2482Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade. Schreef hier eerder over Bouwen

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Samen weg

Jarenlang deed ik niet aan vakanties. Terwijl mijn vrienden weekendjes naar Barcelona of Istanbul gingen rende ik met dienbladen en borden rond in de Amsterdamse horeca. ‘s Zomers bleef ik in de stad voor de rust, de warmte, de verandering van publiek.

Na een jaar zonder vrij te nemen gastheer te zijn geweest in een groot restaurant in het centrum stuurde een van de eigenaren me op vakantie omdat hij inzag dat het nodig was.

B en ik waren net samen. We landden in Napels, huurden een auto en reden langs de steile rotsachtige kust naar het zuiden. De beroemde Amalfiweg meanderde langs een eindeloze zee, die op leek te bollen alsof er in mijn ooghoek een gigantische golf ontstond.

Toen ik bang werd achter het stuur in slaap te vallen sloeg ik bij een willekeurig plaatsje af. Met het werk, de vlucht, de weg nog in mijn oren bestelde ik bier op een terrasje en liet de zon op mijn bleke armen branden. De zee rolde af en aan. B pakte mijn hand. Er liep een traan over mijn wang. Die reis samen zal ik nooit vergeten.

Iemand verklaarde ons laatst voor gek omdat we een drie maanden oude baby meenamen naar Marokko. Op B’s buik gebonden sliep Ada door de souk van Had Draa heen, waar geiten blatend op de schouders van hun kopers gaan. We dronken thee aan een gammel tafeltje naast een slagerij waar een halve koe aan een haak voor de pui hing. In een plastic bak op de toonbank lagen haar ingewanden. Er waren vliegen, maar niet zoveel als je zou verwachten.

Een man parkeerde zijn brommer voor ons tafeltje; in zijn fietstas zat een volwassen schaap gepropt. Ze hield zich stil, leek in haar lot te berusten en staarde me aan met zo’n bevreemdende rechthoekige pupil. De man groette onze ober en boog zich in het voorbijgaan over B heen om Ada een kus op haar bolletje te geven. Mij klopte hij met een stoffige hand op de schouder.

Nadim viel in slaap in de auto terwijl ik de rest van de boodschappen deed. Hoewel onze jongen veel denkt voor iemand van zijn leeftijd slaapt hij inmiddels net zo makkelijk in een houten hut in de Surinaamse jungle als in zijn eigen bed in Amsterdam. Voordat ik de motor startte keken B en ik een tijdje naar zijn slapende gezichtje, naar dat van zijn zus. De wereld kromp tot de binnenmaten van een Peugeot Partner.

Dit is de kern van wie we zijn, dacht ik. Dit is alles wat er is.

____________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. Op 23 oktober van dit jaar verscheen zijn nieuwe en sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Bij Booreiland in de Nieuwloofwijk

Momenteel lees ik het boek De verzopen katten en de Hollander van Detlev van Heest. Van Heest woonde zes jaar lang met zijn vrouw in een buurt in het westen van Tokyo en in dit boek beschrijft hij gedetailleerd zijn contacten met de buurtbewoners. Het zijn ruim 600 pagina’s aan alledaagse gesprekken en observaties, maar ik vind het heel goed.

Interessant aan het boek is dat alle Japanse namen en plaatsnamen consequent worden vertaald naar het Nederlands, volgens de achterflap om een ‘niet-exotisch tafereel’ te schetsen. Ik vond dat eerst een beetje gek, maar nu begrijp ik die keuze wel: Japanners worden nogal eens afgeschilderd als een soort aliens op aarde, en Japanse namen kunnen een bepaalde magische klank hebben – ik herken het laatste bij mezelf. Het vertalen van de namen werkt: de personages worden inderdaad wat minder exotisch, voelen wat nabijer aan.

Aan de andere kant: door dat vertalen kom je er ook achter wat voor gekke namen Japanners geven aan zichzelf en hun plaatsen. Zo wordt het buurtje van de schrijver (de Nieuwloofwijk) bevolkt door mensen met namen als Booreiland, Vierkanten, Zevenzeeën en In het Net.

Ik wist hier al wat van. Zelf heb ik geen zes jaar, maar wel zes maanden in Tokyo gewoond, in een buurtje net als dat van Van Heest. Naarmate ik meer van de taal leerde begon ik ook achter de betekenissen te komen van de plaatsnamen die ik om me heen zag. Zo moest ik onderweg naar de campus van mijn universiteit in Drie Rijstvelden overstappen bij Zwartoog. Zelf woonde ik in Geluksdag, in het complex Onderrijstveld. Ik kocht een gitaar in de buurt Theewater. Vrienden ontmoette ik vaak in de Bittere Vallei.

In Nederland kennen wij dat helemaal niet zo. Onze plaatsnamen zijn te archaïsch om direct een duidelijk beeld op te roepen (Den Haag), of ze zijn verbasterd (ik ben opgegroeid in Uithoorn – ‘Uithoek’). Of ze verwijzen bijvoorbeeld naar rivieren met namen waarvan we de betekenis ook niet meer weten, of ‘waterdingen’ die in ons dagelijks leven niet meer zo in beeld zijn (Amsterdam, Rotterdam, Maastricht, enzovoort). Het meest Japans klinkt nog mijn eigen buurt: Bos en Lommer. Dat past zo in het boek van Van Heest.

In Japan is de verwering van plaatsnamen door de tijd minder sterk, vermoed ik: zolang je de karakters kent waaruit de naam bestaat, kun je de betekenis ervan ontcijferen. In het Nederlands veranderen we blijkbaar de manier van schrijven als de uitspraak verandert – in Japan zou Amsterdam waarschijnlijk nog steeds Amstel-dam heten, of het zou in ieder geval zo opgeschreven zijn.

Ik kan me heel moeilijk voorstellen hoe het is om zo’n soort karakterschrift als eerste ‘schrijftaal’ te hebben. Is ons Latijnse schrift voor Japanners maar leeg en, excuus voor de woordspeling, karakterloos? Ik weet dat er in Japanse poëzie en literatuur ook wordt gespeeld met de beelden die karakters uitdrukken – dat is een dimensie die je in een Nederlandse vertaling dus nooit zal kunnen begrijpen.

Na al deze gedachten wordt Japan bijna weer wat Van Heest niet wilde dat het is – exotisch; en met een manier van omgang met taal die wij in het Westen niet kunnen begrijpen, net zoals we ons geen vierde dimensie in de ruimte kunnen voorstellen.

Laat me daarom op de valreep nog even de boeken van Sōseki Natsume aanraden: een Japanse schrijver van voor de Eerste Wereldoorlog wiens boeken geschreven zijn in zo’n heldere, begrijpelijke, moderne stijl – als je niet beter wist zou je denken dat ze een paar jaar geleden geschreven zijn – over universele thema’s, en zonder dat je het gevoel hebt dat je als Westerse lezer van alles mist. De boeken zijn onmiskenbaar Japans, maar niet exotisch. Om mee te beginnen: Kokoro en De poort.

 

Pieter Kranenborg (1994) volgt de masteropleiding Urban Studies aan de Universiteit van Amsterdam. Hij publiceerde verhalen in Tirade en Hollands Maandblad en in 2016 won hij de Hollands Maandblad Aanmoedigingsbeurs. Op 19 mei verschijnt bij Van Oorschot zijn debuut: de verhalenbundel Astronaut. https://pieterkranenborg.wordpress.com/

De vrijheid van sufgerukte willies

In de NRC-Volkskrant-Geenstijl controverse ligt voor mensen met meer dat twee hersencellen de voorkeur voor de hand, maar mijn empathie geldt in zekere zin ook de sufgerukte willies die op hun zolderkamertjes naast het mos van de modelspoorbaan op hun computer die buitensporige hufterigheid aan het etaleren zijn, terwijl de lucht van mama’s groene kool onder de deur doorsijpelt en er zich transpiratiedruppeltjes rond hun vlasharen snorretjes vormen. Deze jongens zijn gevangenen, van hun moeder, of van een vrouw die van niets weet. Haat heeft zich gevormd uit de onvrijheid die ze voelen.

‘None of us are free’ zong Solomon Burke met de Blind Boys of Alabama. ‘There are people still in darkness and they still can’t see the light.’

Een wezenlijke onvrijheid is de algemeen menselijke conditie: je zit altijd ergens in vast. Dit maakt kampliteratuur zo aantrekkelijk: de beperkingen zijn helder, wat de mens ondergaat en hoe hij erop reageert is steeds anders.

Mijn gevangenisfascinatie begon met Papillon van Henri Charrière. Wat een boek vond ik dat! Latere hoogtepunten zijn Varlam Sjalamovs Berichten uit Kolyma en Gustav Herlings Een wereld apart. Ook Levie de Lange zijn Het verhaal van mijn leven is prachtig.

Van Oorschot voegt Silvio Pellico’s Mijn gevangenissen vandaag aan deze rij toe.  Pellico zit midden 19de eeuw om politieke reden gevangen in de Spielberg in Brno, hij heeft de euvele moed gehad voor een Italiaanse eenheidsstaat te zijn en heeft zo de Oostenrijks-Hongaarse machthebbers ontriefd. Zoals in veel gevangenisboeken is het moreel van de hoofdpersoon ongelofelijk.  In moeilijke situaties zozeer wellevendheid hoog in het vaandel houden, zo goed blijven nadenken en de waarde van leven blijven inzien is als een hap frisse lucht in een bedompte kerker. Het is een monument dit boek, leerzaam voor wie gevangen zit, waarin dan ook. Tegelijkertijd bladerde ik wat in die andere gevangen Italiaan: Marcus Aurelius, die in de tweede eeuw gevangen zit in zijn taak: keizer te zijn, en zijn intens ascetische taakopvatting. Het is op zijn beurt verbluffend dat deze man zijn Persoonlijke notities schreef in een tent in Germania. Dit boek gaat over onvrijheid, en wat ermee te doen. Het deelt met Pellico een soort hoge opvatting over wat je zou kunnen voelen en denken ongeacht de situatie die in alle tijden een handvat blijft, een ruggesteun, een ijkpunt.

[13] Heb je een redelijk verstand sufgerukte willies? Jawel. Waarom gebruik je het dan niet. Want als dat zijn werk doet, wat wil je dan nog meer?

(gecursiveerde invoeging van mij.)

(vertaling Marcus Aurelius door Simone Mooij Valk, de vertaling van Pellico is van Patty Krone en Yond Boeke)

——-

img_2482Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade. Schreef hier eerder over Vastzitten

 

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Een begin #4

 

Zeven dagen zal de regen neerkomen op het dorp. Het land zal tot een spiegel worden en op de muren van de benedendijkse huizen zullen zich manshoge golven van opgetrokken grondwater aftekenen. Het meisje dat in het tuinhuis woont zal beginnen te hoesten in bed en haar moeder, die met het droevige gezicht en de donkere krullen, zal bij haar kruipen om haar warm te houden. De oude man op nummer 8 zal merken dat zijn ogen voor het eerst sinds lange tijd tranen en het vocht met trillende vingers van zijn wangen vegen.

Het stel dat zo lang verbouwd heeft aan het pand op nummer 4 zal naar de stijgende spiegel in hun achtertuin kijken en niet uitspreken wat het inmiddels weet: na het verwijderen van de laatste roestige spijker en het sluitend maken van een voordeur die sinds 1870 niet meer open kon bleef wreed licht – als dat van een bouwlamp – schijnen op een achterstalligheid die dieper ligt dan de houten palen van de fundering, ouder is dan de aankoop van het huis.

De uitbater van de kerk, die bij daglicht lacht om het hardnekkige bijgeloof van de zeven dagen regen, zal niet meer kunnen slapen. Hij zal de radio, de tv en alle lichten in huis aanlaten; in een hoekje van zijn keuken hunkeren naar de armen van zijn al jaren overleden moeder. Met zijn voet zal hij haar stoel laten schommelen, en dromen van haar stem. Het liedje dat ze altijd voor hem zong als een mantra: terug, terug, terug.

De aannemer zal tot aan zijn enkels in het water voor zijn kantoor aan de laagste kant van het dorp staan en zijn hoofd schudden. Zijn vrouw zal hem niet meer binnen roepen. Een trilling zo subtiel dat alleen de dieren die in de grond leven hem gewaar zouden moeten zijn zal zich aan hem kenbaar maken; door de zolen van zijn bouwlaarzen heen zal de aannemer het voelen en merken dat de bel van zijn interne waterpas buiten de middenstrepen neigt. Hij zal hurken en naar zijn weerspiegeling kijken. Zijn gezicht zal in schaduw gehuld zijn, de kegel van zijn sigaret een gloeiend oog.

En ik zal waken over het dorp, dicht bij haar inwoners blijven. Mijn stem zal helder zijn, niet breken tot het laatste woord is uitgesproken. Trouw zal ik verslag doen van die laatste dagen, omdat mijn aard me dat gebiedt. Saevis tranquillus in undis. Rustig te midden van woelende baren.

____________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. Op 23 oktober van dit jaar verscheen zijn nieuwe en sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Stickers in de stad

Toen ik laatst na een fietstocht door de polder Amsterdam weer in reed, viel het me opeens op: de stad hangt vol met stickers. Ze lijken het vooral goed te doen op stoplichtpalen. Prullenbakken lijken ook geliefde biotopen, net als die grijze rechthoeken die je hier en daar ziet staan, de kleine broertjes van elektriciteitshuisjes. De stickers zijn er in alle kleuren en maten. Vaak zijn de opschriften vrij duidelijk en maken ze reclame voor internetbedrijfjes of festivals. Maar soms zijn ze ook zo vaag dat je je afvraagt met welk doel ze zijn opgehangen.

Ik denk dat je de stickers in drie categorieën kunt onderverdelen. De eerste categorie zijn de zojuist genoemde stickers met een duidelijk promotioneel doeleinde. Die zijn het minst leuk.

De tweede categorie is minder eenduidig: wel bedoeld als reclame, maar indirecter. Het zijn ambigue stickers waarvoor je even de tijd nodig hebt om ze te ontcijferen. Daarom hangen deze stickers volgens mij ook zo vaak op stoplichtpalen; de gouden regel van de stickerplakker van dit type is, gok ik: plak waar men stilstaat. Een voorbeeld is een sticker die ik meerdere keren per week passeer op weg naar de universiteit. Een groen plaatje van een zorgelijk kijkende vrouw, met de tekst: trinken hilft. Daaronder een naam, waarschijnlijk van een bedrijf. De bedoeling is natuurlijk dat je dat bedrijf dan gaat opzoeken, maar dat heb ik nooit gedaan. De naam blijft me ook niet bij, maar wel de tekst.

Als het licht op groen springt zit trinken hilft soms nog even in mijn hoofd. Er zit een intrigerende dubbelzinnigheid in die tekst: waarom dat Duits, ten eerste (is het soms een wijsheid van een Duitse filosoof?); ten tweede, is het misschien ironisch bedoeld, aangezien de zorgelijke blik van de vrouw op het plaatje best van een kater zou kunnen komen; ten derde, wat doen mensen met zo’n spreuk, want ik zal heus niet de enige zijn die ‘m bijblijft. Niet dat bedrijf opzoeken, gok ik, wie heeft daar zin in; maar wie weet heeft die tekst een getroebleerde fietser verleid tot de fles.

De derde categorie, ten slotte, is de sticker die geen promotioneel doeleinde lijkt te hebben, maar puur bestaat voor zichzelf. Dit is de zeldzaamste soort. Laatst zag ik er een met het beeld van een kinderlijke tekening van een wedstrijdbeker, met daarop het nummer 3. Op een andere paal was een exemplaar geplakt met het beeld van een soort psychedelisch bankbiljet en daarop de foto’s van twee mannen, die ik niet herkende. Beide stickers suggereerden verder geen concreet doel buiten de sticker zelf.

Hoe verspreiden die stickers zich? Dwalen de stickerkunstenaars door de straten op zoek naar maagdelijke stukjes stoplichtpaal? Ik denk dat het deels willekeur is, een beetje zoals planten pollen verspreiden op de wind, of via dieren. Zo kreeg ik afgelopen zomer wat stickers van een kunstenares in New York (categorie drie). Een ervan hangt nu ergens boven de wc van een Amsterdams café. Willekeurig opgehangen, toen ik de sticker in mijn portemonnee vond, en daarna praktisch vergeten. Je zou dus na het lezen van trinken hilft in een café kunnen belanden en daar haar sticker kunnen zien. Stedelijke flessenpost.

 

Pieter Kranenborg (1994) volgt de masteropleiding Urban Studies aan de Universiteit van Amsterdam. Hij publiceerde verhalen in Tirade en Hollands Maandblad en in 2016 won hij de Hollands Maandblad Aanmoedigingsbeurs. Op 19 mei verschijnt bij Van Oorschot zijn debuut: de verhalenbundel Astronaut. https://pieterkranenborg.wordpress.com/

Excuusbrief (1)

national-monument-dam

Amsterdam, 6 mei 2017

Geacht Comité 4 en 5 mei,

Doordrongen van diepe schaamte moet ik u mededelen dat ik gisteren, vrijdag 5 mei jongstleden, helaas niet bij machte ben geweest om deel te nemen aan de festiviteiten in de stad. Door een kort moment van vleselijke zwakte tijdens de Dodenherdenking op de dag ervóór – de avond van donderdag 4 mei jongstleden – heb ik Bevrijdingsdag 2017 in gewetensnood doorgebracht, met de gordijnen dicht, twijfelend of ik u moest aanschrijven. Deze brief is het resultaat van mijn afwegingen.

Al sinds mijn vroegste jeugd beleef ik de Dodenherdenking zeer intens. Hoewel mijn tweelingzus en ik als kind vaak de slappe lach kregen van die twee minuten stilte, was ik toch altijd onder de indruk van de plechtigheid van het moment. Mijn moeder, geboren in de hongerwinter, zette een kaars in de vensterbank en ik dacht aan mijn oma, die opa in de linnenkast voor de nazi’s verborgen had gehouden. In mijn herinnering kwam zelfs het verkeer tot stilstand. Heel Nederland is op 4 mei even bezig met hetzelfde, en ik heb altijd gevoeld dat ik deel uitmaakte van die collectieve gedachtenwolk.

Nu, op mijn vijfenveertigste, heb ik voor het eerst in mijn leven die gedachtenwolk bevuild. Eergisteren heb ik per ongeluk – maar eigenlijk willens en wetens – dwars door de Dodenherdenking heen gemasturbeerd. Daarvoor biedt ik u mijn oprechte excuses aan.

Ter verdediging: ik heb niet op de Dodenherdenking gemasturbeerd. Ongepast is iets anders dan pervers. Ik was net klaar met eten, de televisie stond afgestemd op de NOS, maar op mijn mijn laptop stond stomtoevallig nog een pagina van Pornhub open: Young Germans take it hard, of iets van gelijke strekking. Ik wil niks bagatelliseren, maar toch is het grappig hoe de zaken soms in elkaar grijpen.

Zoals sommige mensen opgewonden raken van begrafenissen, zo maakte de ernst van de ceremonie op tv – gecombineerd met de blote Duitsers op mijn tweede scherm – een bijna dierlijke lust in me los. Mijn limbische systeem nam het over van mijn vaderlandsliefde en in plaats van dat ik de laptop dichtklapte, drukte ik op de mute-knop van de afstandsbediening om mijn aanzwellende erectie die wegstervende trompet te besparen.

Doordat ik ben opgegroeid in een gehorige eengezinswoning met gipswandjes, heb ik al vroeg geleerd mezelf geluidloos te beroeren. Het is dus goed mogelijk dat ik me formeel keurig aan die twee minuten stilte gehouden, maar toch knaagt het aan me: mijn gedrag verhield zich niet tot de geest van de herdenking en daarnaast kan ik niet garanderen dat er geen enkel geluid over mijn lippen is gekomen.

Ik realiseer me dat de Dodenherdenking en Bevrijdingsdag samen met Konings- en Prinsjesdag misschien wel de belangrijkste nationale ijkpunten op de kalender zijn. Op die gezamenlijke, verbindende momenten voelen we wat het betekent om Nederlander te zijn. En hoe meer mensen meedoen, hoe sterker die gedeelde identiteit. In een opwelling van kortzichtige geilheid heb ik mijn eigenbelang boven het landsbelang gesteld. Die schandvlek valt niet te verdedigen, zelfs niet als naderhand het Wilhelmus klinkt.

U mag best weten dat ik lang heb geaarzeld of ik mijn daden eerlijk moest opbiechten of juist niet. Met onze nationale rituelen valt niet te spotten, kijk maar naar de Damschreeuwer of de waxinelichthoudergooier. Misschien kom ik met dit schrijven onnodig in de problemen, maar mijn geweten gebiedt me open kaart te spelen. Bovendien komen ze er toch wel achter. De waarheid komt altijd uit, en dus het is beter dat u het direct van mij hoort. Mocht u alsnog overgaan tot vervolging, dan hoop ik dat mijn besluit u deze brief te sturen, alsmede mijn oprechte verontschuldigen aan het ganse Nederlandse volk, mee zullen wegen in de strafmaat.

Met de meeste hoogachting,

 

Arjen van Lith

_________________

Bijlage: screenshot

 

Arjen van Lith is journalist en schrijver. Hij debuteerde in 2015 met de verhalenbundel Mijn Snor bij De Harmonie en publiceerde diverse korte verhalen in (literaire) tijdschriften. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin, Texas, waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten

B

Soms maken we een goede keus zonder erbij na te denken; een op het oog minimale verschuiving van koers die na een lange reis enorme gevolgen blijkt te hebben.

Ouder worden is het krimpen van mogelijkheden, het uitharden van een leven tot haar vaste vorm. Ik lijk dezer dagen te zijn ontwaakt in wat definitief mijn leven is. Wat je ook doet als het rad vertraagt, ben je. Rien ne va plus.

Zo opgeschreven lijkt het vorderen in jaren iets kwalijks, maar hoewel twijfelen een teken van intelligentie is, heeft het nog nooit iemand gelukkig gemaakt.

Soms kijk ik naar mijn pasgeboren dochter en realiseer me dat haar trage sterven is begonnen; haar kleine rol in alles. Ik vind haar bestaan tegelijk nietig en onbevattelijk groot, op die momenten.

B, die haar naam niet in deze stukjes wil, was een van mijn eerste goede keuzes. Gevolgen van mijn relatie met haar zijn onder meer mijn schrijverschap en onze kinderen. Haar familie is tegenwoordig de mijne, en een flink deel van mijn vrienden ken ik via haar.

B heeft meer vertrouwen in de dingen dan ik; ze is minder bang. Soms vraag ik haar of het allemaal wel goed zal komen, en zij zegt dan altijd Ja.

Ik ben geen domme jongen. Ze kan niet eindeloos gelijk krijgen, noch is het waarschijnlijk dat B over meer kennis beschikt dan ik. Toch geloof ik haar.

Je moet van iemand houden om het goed te hebben hier. Dat is niet altijd makkelijk, maar moeilijker is het nog om van je te láten houden, en B kan van me houden op een manier waarvan ik niet altijd terug heb.

Maar ze is geen domme meid. Misschien ziet ze in me wat ik zelf niet zie.

En omdat B het is, geloof ik haar.

____________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. Op 23 oktober van dit jaar verscheen zijn nieuwe en sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.