‘Dan maar rockster,’ dacht ik na de eerste schoolonderzoeken in 6VWO. Ik kon zo gauw geen andere carrièreoptie bedenken waarbij een eventueel gebrek aan diploma’s in mijn voordeel zou kunnen uitpakken. Ik bespeelde geen enkel instrument en ook aan mijn stem moest nog gewerkt worden, maar het is altijd verstandig om een plan B te hebben, zelfs als plan A niet bestaat.
Al sinds de basisschool maakte ik muziek met E., een introverte gitarist en producer, vergelijkbaar met die stille van de Pet Shop Boys. E. was behept met een pijnlijk gevoelig absoluut gehoor; hij leed onder dissonanten. Voor zowel zichzelf als voor andere artiesten legde hij de lat zó hoog, dat hij niet meer onbevangen van muziek kon genieten. Zelfs tijdens een legendarisch Prince-concert in Rotterdam zag ik hem met een scheef koppie in de hossende menigte staan luisteren naar de eindmixage, roerloos maar verwoed trekkend aan een veel te strak gedraaid sjekkie. Terwijl heel Ahoy uit z’n dak ging, draaide E. zich langzaam richting het hok van de geluidstechnicus, sloot zijn ogen en blies de rook hoofdschuddend door zijn neusgaten weer naar buiten.
Onze studio was de slaapkamer van E., die – misschien vanwege het versleten linoleum op de vloer – een vrij holle akoestiek had. Alle apparatuur was van hem, dus hij alleen bediende de drumcomputer, het mengpaneel, de gitaar en de synthesizer. Ik had de rol van zanger/androgyn sekssymbool, al was ik in de praktijk vooral bezig snoeren uit de knoop te halen.
Van nature ben ik een crooner, maar daar lag onze smaak niet. We hielden allebei van rauwe funk en mannelijke zangers met een zuivere kopstem. Ik was zeventien, de baard nog half in de keel, maar zelfs toen al lag mijn bereik dichter bij Paolo Conte dan bij de zwarte soulzangers die ik bewonderde. En toch, stembanden zijn spieren, wist ik van biologie, dus mikte ik in onze sessies steeds weer op de allerhoogste noten, zonder ze ooit te raken. Het is altijd achteraf dat je beseft welk leed je je naasten – en hun buren – hebt aangedaan.
We kregen onze eerste kans om live op te treden tijdens een schoolfeest in Het Wapen van Assendelft, een partycentrum in de slechtste zin van het woord halverwege de Dorpsstraat in Assendelft. We zouden openen met We Will Rock You van Queen, gevolgd door Alphabet St. van Prince. Alles was tot in de puntjes voorbereid: we droegen zwarte jassen, ons haar zat stormvast gespoten, ik kende mijn teksten. E. zou eerst een zelf gecomponeerd intro spelen op de beat van de drumcomputer, waardoor ik extra tijd had om vlak voordat ik opkwam nog even mijn tanden te poetsen. Daardoor kom je hoger. Dat werkt echt.
Op het moment dat ik het podium opliep, sprongen de lichten aan en begon het publiek te juichen. Daar had ik even helemaal niet op gerekend. Een golf sloeg door mijn maag toen ik naar de microfoonstandaard liep waar ik thuis James Brown-kunstjes op had geoefend. Ik was dermate uit het lood geslagen door de reactie uit de zaal dat ik tot mijn eigen verbazing véél hoger inzette dan ik tot dan toe fysiek voor mogelijk had gehouden. Uit mijn ooghoek zag ik E. kort ineen krimpen, maar hij herstelde zich professioneel. Hij wel.
Zuiver was mijn falset niet te noemen, maar androgyn was het zeker: ik klonk als een gewond meisje. Daar bestaan opnames van. Alphabet St. heb ik niet eens meer bewust meegemaakt. Net als slachtoffers van bijvoorbeeld ernstige mishandeling of seksueel misbruik heb ik het weggestopt. Dit wordt in de psychologie ook wel compartimentalisatie genoemd.
Sommige literatuurcritici zeggen dat schrijvers interessanter worden naarmate ze meer hebben geleden. Die avond in Het Wapen van Assendelft was het geen oorlog, maar na ons optreden zijn we toch gaan schuilen in de kelder. Op de bühne ga je iedere avond een beetje dood, live on stage. Doe mij dan liever een boek, een beschreven blad dat ik als een schild tussen mijn eigen lafheid en de meute kan ophouden.
______________________
Arjen van Lith is journalist en schrijver. Hij debuteerde in 2015 met de verhalenbundel Mijn Snor bij De Harmonie en publiceerde diverse korte verhalen in (literaire) tijdschriften. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin, Texas, waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.