We proberen een keer per jaar in onze achtertuin bij elkaar te komen. Ik ben een van de acht bewoners van een voormalig kraakpand aan de Johannes Vermeerstraat. Een herenhuis uit 1912, gekraakt in 1979 en verbouwd in 1984. Elke bewoner heeft zo’n dertig vierkante meter. We delen een badkamer en elke verdieping heeft een keuken. Ik wil maar zeggen, we leven hier op de vierkante meter. Door mijn ziekte ben ik meer aangewezen op deze beperkte ruimte. Ik zit veel binnen. Af en toe hang ik uit het raam, een soort van uitje. Ik kijk dan uit op het balkon, een etage lager. De onderbuurvrouw heeft er direct toegang toe. Ik bekijk het vanuit vogelperspectief. Ze is gespecialiseerd in kasten, het liefst in dubbele rijen. Ze staan vol met bloempotten. Voor haarzelf laat ze loopruimte over. Zij beleeft lege ruimte als een uitnodiging om er iets neer te zetten.
Tijdens het gesprek in de achtertuin gaat het over het creëren van ruimte, hoe doe je dat? Ik zeg dat ik de hoeken van een vertrek vrij probeer te houden. Het effect daarvan is dat je de ‘ribben’ van de ruimte krijgt te zien. Als die zichtbaar zijn, dan heb je de lijnen om de ruimte te tekenen. Blijkbaar doe ik dat onwillekeurig als ik hier ben. Het vergroot mijn ruimtegevoel. Bijkomend voordeel is dat je daardoor ook binnenskamers de horizon kunt ervaren. Door de zwartwit geblokte vloer wordt mij die ook nog eens voorgezegd. Beter is de perspectivische vertekening niet af te lezen. Kijken is doorkijken.
Het helpt ook mee dat ik op de grond zit. Ik bezocht ooit het Benaki Museum in Athene en zag daar een achttiende-eeuws Ottomaans interieur. Ik heb daar een tijd gefascineerd naar gekeken. Ik was gefrappeerd door de sfeer. Wat me vooral trof was de eenvoud. Toen ik de zaal verliet, merkte ik dat ik de sfeer had meegenomen, opgeslagen, verinnerlijkt. Het Ottomaanse interieur is van de tent afgeleid. De Turken waren oorspronkelijk nomaden, een paardenvolk. Nu woon ik zelf onder een puntdak, waardoor de tentvorm al een gegeven is. Ruimte komt van boven naar beneden ‘vallen’. Onder mijn dak zie ik dat gebeuren. De Catalaanse architect Gaudí heeft dat laten zien in de bouwmodellen die hij maakte voordat hij in steen begon. Hij verbond touwtjes die hij onderaan verzwaarde met zandzakjes. De zwaartekracht bepaalde op deze wijze de vorm. Zo ontwikkelde hij ook zijn stengelvormige pilaren. Hij ging dus omgekeerd te werk. Het eindresultaat van touw draaide hij om. In feite is de tentvorm het eenvoudigste model: één touwtje en één zakje.
Komt de ruimte van boven, de meubels komen uit het grondvlak opzetten. Zitkussens zijn daar de eerste fase van. Waar zijn pootjes voor nodig? Bij thuiskomst veranderde ik het interieur. Stoelen en bank eruit. Ik heb meerdere kelims aangeschaft. Ik daalde nog verder af. De ruimte komt nu tot de vloer.
Mijn vriendin schreef mij in voor een reeks in de NRC, Binnenkijken geheten, die bestond uit foto’s van interieurs. Thijs Wolzak kwam ook bij mij langs. Hij zette zijn camera op de vloer in de uiterste hoek. Ik sta er ook op in mijn dansschoentjes.
Ik loop even naar buiten, toch altijd weer een verademing. Het regent daar ruimte. Een straat komt van boven, het wegdek van beneden.