Het huis in Normandië waar we de afgelopen vakantie voor de tweede keer waren maakt deel uit van een klein boerendorp dat doorsneden wordt door een smalle landweg.
Vanaf het huis is het een minuutje lopen naar een weiland waar een zoet paard en een bejaarde ezel staan. Vorig jaar sloot Nadim vriendschap met de beide hoefdieren en hij was niet bij hun graslandje weg te slaan. In de aanloop naar deze vakantie had onze jongen het veel over zijn vrienden.
In de auto, op de heenweg, was Nadim gespannen. Hij hoopte vurig dat het paard en de ezel er nog zouden zijn. Het eerste wat hij bij aankomst deed was met zijn oma naar de dieren gaan. Ik laadde koffers uit en hield mijn hart vast. Tenslotte was dit boerenland, en nutteloze dieren werden hier als nutteloos gezien.
Na een minuut of tien klonken zijn laarzen op het grind.
‘Pap! Mam! Ze zijn er nog. Zwartje en Anubis, en ze herkenden me meteen.’
Zo gauw ik kon ging ik met hem mee om naar de vrienden te kijken, en inderdaad: ze liepen met hem op, drukten hun grote neuzen tegen dat dunne lijf onder die donsjas. Een paar keer per dag zou hij met appels op bezoek gaan.
De laatste dag kwam zoals laatste dagen komen, en voor we naar die lange snelweg terugkeerden, gingen we nog even langs.
Nadim was stil, bedrukt. Ik maakte een foto van de vrienden, laadde mijn jongen weer in. Na een paar meter begon het snikken achter me.
B. vroeg wat er was en Nadim antwoordde dat hij het zo erg vond niet zeker te weten of hij zijn vrienden nog zou zien.
De boer had ons verteld dat het paard negen was, de ezel drieëntwintig. Een van onze katten is onlangs overleden.
Hoewel hij eindigheid als concept al begreep, leek eindigheid als emotioneel verlies, als onomkeerbaar missen tot die dag niet tot Nadim doorgedrongen.
Bij thuiskomst liet het hem niet los. Hij riep ons bij zich in zijn bed en kon niet ophouden met huilen.
‘Je zult het zien,’ zeiden we. ‘Volgend jaar zijn ze er nog.’ Daarna zeiden we: ‘Maar als dat niet zo is dan hoort dat er ook bij. Je moet bedenken hoe fijn het is dat je ze hebt leren kennen.’
Het was geen leugen, maar we wisten wel hoe weinig het zou helpen als die dag er kwam. Wij kenden het verlies al, wilden er niet over liegen, maar moesten toch íéts zeggen omdat we zijn ouders zijn. Ouders moeten overal iets op te zeggen hebben.
Wij zijn de wereld en die wereld klopt.
Wanneer stoppen we met antwoord hebben? Wanneer kunnen we ons kind als gelijke zien en samen zwijgen omdat er geen antwoord ís?
________________________________________________
Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en recensent. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in diverse bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind en Het jasje van Luis Martín.