Joseph Roth – Leviathan 6

(Lees vanaf het begin)

Deze nazomer leek Nissen Piczenik echter verstrooid, bijna nalatig, zonder enige interesse in de klanten of in zijn zaak. Zijn goede vrouw, die in de jaren aan zijn stilzwijgen en zijn vreemde aard gewend was geraakt, merkte zijn achteloosheid op en verweet hem die. Hier had hij een partij koralen te goedkoop verkocht, daar had hij kleine diefstal over het hoofd gezien, vandaag had hij een oude klant zijn bonus onthouden, en gisteren had hij een nieuwe en onbelangrijke klant een waardevolle ketting cadeau gedaan. Er was nog nooit ruzie geweest in huize Piczenik. Maar dezer dagen ontviel de koraalhandelaar zijn gemoedsrust, en hij voelde zelf hoe onverschilligheid, de normale onverschilligheid jegens zijn vrouw, plotseling verwerd tot een afkeer jegens haar. Ja, hij, die nooit een van de vele muizen die elke nacht in zijn vallen liepen eigenhandig zou hebben kunnen verdrinken – zoals te doen gebruikelijk in Progrody – maar de gevangen diertjes naar Saul de waterdrager bracht ter uitroeiing in ruil voor een schijntje -: op een van deze dagen gooide deze vreedzame Nissen Piczenik, zijn vrouw een zware buil koralen naar het hoofd, omdat ze hem weer verwijten maakte, sloeg de deur dicht, verliet het huis en liep naar de rand van het grote moeras, de verre neef van de grote oceanen.

Nog geen twee dagen voor het vertrek van de matroos wilde de koraalhandelaar plotseling de jonge Komrover naar Odessa vergezellen. Zo’n wens komt maar ineens op, een bliksemschicht is er niets bij en hij raakt precies de plaats waar hij vandaan kwam, namelijk het menselijk hart. Je zou kunnen zeggen, hij raakt zijn eigen geboorteplek. En dus wilde Nissen Piczenik dit ook. En de afstand van wens tot besluit is heel gering.

En op de ochtend van de dag dat de jonge matroos Komrower zou vertrekken, zei Nissen Piczenik tegen zijn vrouw:

‘Ik moet een paar dagen weg.’

Zijn vrouw lag nog in bed. Het was acht uur ‘s ochtends, de koraalkoopman was net uit de synagoge gekomen, terug van het ochtendgebed.

Ze ging rechtop zitten. Met haar warrige, dunne haar, zonder pruik en met gelige slaapresten in haar ooghoek, maakte ze een vreemde en zelfs vijandige indruk. Hoe ze eruitzag, haar verbazing, haar afschuw leek zijn besluit, dat hij zelf als een gewaagd besluit had beschouwd, volstrekt te rechtvaardigen.

‘Ik ga naar Odessa!’ sprak hij met oprecht venijn. ‘Ik ben over een week terug, als God het wil!’

‘Nu? Nu?’ stamelde zijn vrouw van tussen de kussens, ‘juist nu de boeren komen?’

‘Ja nu!’, zei de koraalhandelaar. ;Ik heb belangrijke zaken. Pak mijn spullen voor me in! ‘

En met een kwaadaardige en hatelijke wellust, die hij nog niet kende, zag hij zijn vrouw uit bed komen, met haar lelijke tenen, haar dikke benen onder het lange hemd waarop een paar onregelmatige zwarte stippen toonden dat ze vlooien had en hij hoorde haar zuchten als vanouds, het bekende ochtendliedje van deze vrouw, de vrouw met wie hij niets anders deelde dan een verre herinnering aan een paar tedere momenten ‘s nachts en de oude angst voor een scheiding.

In Nissen Piczenik klonk echter op hetzelfde moment een vreemde en toch bekende stem: Piczenik gaat naar de koralen! Hij gaat naar de koralen! Nissen Piczenik gaat naar de geboortegrond van de koralen! …

5

Hij stapte dus in de trein met Komrover de matroos en ze reden naar Odessa. Het was een lange, lange reis, en ze moesten in Kiev overstappen. De koraalhandelaar ging voor het eerst van zijn leven met de trein, maar het verging hem niet zoals zoveel anderen die voor het eerst met de trein reisden. De locomotief, de seinen, bellen, telegraafpalen, rails, conducteurs en het vluchtige landschap achter de ramen deden hem maar weinig. Hij was bezig met het water en de haven waar hij naartoe reed, en als hij überhaupt aspecten en verschijnselen van het treinreizen opmerkte, was dat uitsluitend met betrekking tot de nog onbekende aspecten en verschijnselen van de scheepvaart.

‘Hebben jullie ook bellen?’, Vroeg hij aan de matroos. ‘Klinken ze drie keer voordat een schip vertrekt? Fluiten de schepen net zoals locomotieven? Moet het schip draaien om terug te gaan of kan het gewoon achteruit drijven?’

Natuurlijk ontmoetten ze zoals altijd gebeurt tijdens het reizen onderweg passagiers die wilden praten en met wie ze van alles moesten bespreken.

‘Ik ben koraalhandelaar’ zei Nissen Piczenik naar waarheid als hem werd gevraagd naar de aard van zijn bedrijf. Maar vroeg men verder: ‘Wat ga je in Odessa doen?’ – dan begon hij te liegen. ‘Ik heb daar belangrijke zaken te doen, zei hij. ‘Dat is interessant’ – zei plotseling een medereiziger die tot dan toe gezwegen had. ‘Ik heb eveneens belangrijke zaken te doen in Odessa, en de dingen die ik verhandel zijn, om zo te zeggen, gerelateerd aan koralen, zij het veel verfijnder en duurder!’ ‘Duurder zou kunnen’, zei Nissen Piczenik ‘maar fijner is onmogelijk.

‘Wedden van wel?’ riep de ander.

‘Ik zeg je dat het onmogelijk is. Wedden heeft geen zin!’

‘Nou’, triomfeerde de ander, ‘ik handel in parels!’

‘Parels zijn niet verfijnder,’ zei Piczenik. ‘Bovendien brengen ze ongeluk.’

‘Ja, als je ze verliest’, zei de parelhandelaar. Alle anderen begonnen aandachtig naar dit vreemde gesprek te luisteren. Ten slotte haalde de parelkoopman een zak vol glinsterende en volmaakte parels uit zijn zak. Hij gooide er wat in de palm van zijn hand en liet ze aan alle passagiers zien.

‘Honderden oesters moeten worden geopend’, zei hij, ‘voordat je een parel vindt. De duikers verdienen goed. Wij parelhandelaars behoren tot de meest gerespecteerde van alle kooplieden ter wereld. Ja, we vormen, om zo te zeggen, ons geheel eigen ras. Zie mij bijvoorbeeld. Ik ben koopman van het eerste gilde, woon in Petersburg, heb de meest vooraanstaande klanten, twee groothertogen bijvoorbeeld, hun namen zijn mijn bedrijfsgeheim, ik reis de halve wereld rond, elk jaar ben ik in Parijs, Brussel, Amsterdam. Vraag waar je maar wilt naar de parelhandelaar Gorodotsky, elk kind kan je meer over me vertellen.’

(verder lezen)

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Honden in Londen (Over Miloš Crnjanski)

Engelsen en hun honden, dat is een verhaal apart. De grote Anthony Burgess schreef dat de Engelsen geen talent hebben voor sentimentaliteit, behalve als het dieren betreft. Vooral honden kunnen de stiff upper lip hevig laten trillen.

In 1856 vond in Newcastle Upon Tyne een eerste hondenshow plaats, en vele zouden volgen. Op die shows beoordeelden jury’s niet alleen kunstjes, maar ook ‘raszuiverheid’. Engelsen waren immers de pioniers in het categoriseren van hondenrassen – naar status, bloedlijn, en geboorte (het waren de hoogtijdagen van de eugenetica – niet toevallig ook een Engelse uitvinding).

Eeuwen eerder fokten Engelsen al de ‘bulldogs’ voor verstikkende ademnood en het gruwelijke volksvermaak van het ‘bullenbijten’. Dit frankensteinachtige product groeide uit tot een nationaal symbool. Gestileerde lelijkheid, maakbare wreedheid: het arme beest belichaamde de dubbelzinnige grandeur van het Britse Rijk.

De Servische schrijver Miloš Crnjanski had een neus voor de rot in die grandeur. Na de Tweede Wereldoorlog leefde hij in Londen en schreef er een merkwaardige roman over (Roman o Londonu). Ik lees het langzaam omdat het me anders te zwaar te moede wordt. Hoofdstuk na hoofdstuk sombert het hoofdpersonage – de aan lager wal geraakte Russische émigré Rjepnin (waarin we de schrijver zelf herkennen) – over de unheimische Britse hoofdstad.

Een van zijn observaties gaat over de hondenliefde. In Hyde Park ontdekken Rjepnin en zijn vrouw graven van honden, en de ‘herdenkingsmonumenten voor schoothondjes’. In het hoofdstuk ‘Ze zeggen tot ziens tegen hun hond’ schrijft Crnjanski: ‘Ja, de Engelsen geloven dat ze hen weerzien, in een andere wereld’.

Vooral Rjepnins vrouw kan er niet over uit: ‘In een zo reusachtige stad, waarin je zoveel ellende en armoede ziet, is dat voor haar pervers en amoreel.’

Later beziet Rjepnin een billboard in een metrostation. In zijn rare kommarijke stijl schrijft Crnjanski:

‘Je ziet drie honden, tegen de muur gezet, alsof ze worden afgeschoten. De honden zijn verschillend, maar bij alle drie staan de ogen wijd open, angstig. Verschrikking, angst, angst voor de mens, de moordenaars, je ziet het in elk van die honden. “Zolang mensen dieren blijven mishandelen, zal het idee van de wereldvrede nooit overwinnen” (dat staat er op die advertentie, die je ziet, op stations, regelmatig).’

Precies een jaar geleden, maanden voor Corona, was ik in Londen voor een vergadering. Het regende, Brexit was aanstaande. Voortgestuwd door de gehaaste massa in claustrofobische metrokrochten en verdwalend in kapitalistische consumptieparadijzen, bijgelicht door de meest afschuwelijke Dickensiaanse kerstkitsch, verlangde ik hevig naar Europa.

In Paddington verbleef ik in een hotelzolderkamertje van anderhalf bij twee meter. Een krappe gang en nauwe trap leidden me naar deze cel, waar de upper class ooit het personeel wegmoffelde. ’s Nachts spookten dode dienstmeisjes van weleer door koortsige dromen. Schreeuwen en moordgeluiden in de kamer ernaast brachten me terug naar het Londen van nu.

Toevlucht vond ik uiteraard in een boekhandel, waar ik belandde op de afdeling ‘hondenboeken’. Met mijn wijsvinger volgde ik de ruggen: honden van bekende Britten, honden en het koningshuis, honden in de gezondheid, honden op reis, honden in de oorlog.

Ik bekeek Bonzo’s War van ene Clare Campbell, over Britse huisdieren in de Tweede Wereldoorlog, en las de verkopersquote: ‘Filling with fascinating detail, this is a heavenly and most touching book. I was deeply moved.’

De dag erna bladerde ik het door in de tunnel. Terug op het vasteland zag ik beelden van premier Boris Johnson bij de stembus in de Methodist Central Hall. Na het stemmen poseerde hij voor de pers, samen, met zijn hondje, Dilyn.

De verkiezingen gaven hem een overweldigend mandaat om het Verenigd Koninkrijk definitief uit de Europese Unie te loodsen.

Foto van Guido van Hengel
Guido van Hengel

Guido van Hengel is historicus en schrijver van non-fictie. Hij schreef De zieners (2018) en De dagen van Gavrilo Princip (2014). In 2021 verscheen bij Van Oorschot Roedel. Een alternatieve geschiedenis van Joegoslavië.

Konya (II)

Het staat aan de rand van een groot, vierkant plein, schuin tegenover een 16de eeuwse moskee: het Mevlana Museum, een voormalig klooster, genoemd naar de stichter van de orde van de dansende derwisjen: de Soefi-filosoof en dichter, Mevlana, onze meester. In het Westen beter bekend als Rumi. Zijn graftombe bevindt zich hier, onder de groene, tulbandvormige koepel die boven de lager gelegen koepels van de cellen van de derwisjen uittorent. Volgens overlevering streden de joden, christenen en moslims bij zijn overlijden om de eer hem naar zijn graf te mogen dragen.

Aan het eind van de middag had ik ons hotel verlaten om in het laatste daglicht een glimp van de groene koepel op te vangen. Een migraineaanval van mijn vrouw had ons voornemen om het museum te bezoeken gedwarsboomd.

Mevlana is een denker bij wie je te rade wilt gaan wanneer polarisatie in de wereld toeneemt, het populisme aan kracht wint en hokjesdenken telkens weer zegeviert. Dan heb je behoefte aan zijn humanistische denkbeelden.

Cömertlik ve yаrdım etmede аkаrsu gibi ol.
Şefkаt ve merhаmette güneş gibi ol.
Bаşkаlаrının kusurunu örtmede gece gibi ol.
Hiddet ve аsаbiyette ölü gibi ol.
Tevаzu ve аlçаk gönüllülükte toprаk gibi ol.
Hoşgörülükte deniz gibi ol. Yа olduğun gibi görün,
yа göründüğün gibi ol.

Wees zoals stromend water in vrijgevigheid en hulpvaardigheid.
Wees zoals de zon in barmhartigheid en medelijden.
Wees zoals de nacht in het bedekken van andermans dwaling.
Wees zoals een dode in woede en bangigheid.
Wees zoals de aarde in nederigheid en onzelfzuchtigheid.
Wees zoals de zee in tolerantie.
Zie eruit zoals je bent, of wees zoals je eruit ziet!

Hij was het immers die de deuren van zijn klooster wijd openzette voor alle inwoners van Anatolië, ongeacht hun religieuze en etnische afkomst. Dat deed hij in Konya, de voormalige hoofdstad van het sultanaat Rum, waar hij zich als jong geleerde vestigde.

Mevlana werd geboren anno 1207 in Balch, een stad in het huidige Afghanistan dat toen deel uitmaakte van de regio Khorasan. Dit gebied, waar kunst en wetenschappen bloeiden, strekte zich uit over de grenzen van het huidige Iran, Afghanistan, Tadzjikistan, Oezbekistan en Turkmenistan. Mevlanas vader Baha ud-din-Waled was een bekende geleerde. Hij ontvluchtte in 1219 met zijn gezin de stad voordat de Mongolen een bloedbad aanrichtten en deed, voor de Mongoolse horden uit, diverse steden in Irak, Saudi Arabië, Syrië en Oost-Turkije aan. Vervolgens settelde de familie zich in Laranda (Karaman in het huidige Turkije) waar zij zeven jaar verbleven. Hier trouwde Mevlana. Sultan Kayqubad I nodigde de familie uit in Konya te komen wonen en stelde hen zijn rozentuin beschikbaar, waar zich nu het museum bevindt. Mevlana was toen eenentwintig jaar.

In zijn tijd had je geen paspoort nodig om te reizen: de natie-staat en nationaliteit bestonden toen immers niet. Je was een onderdaan van een dynastie die over een bepaald gebied regeerde. Oorlogen werden niet tussen natie-staten maar tussen dynastieën gevoerd die hun heerschappij wilden vestigen. Het ging om macht en de islam werd ook toen als rechtvaardiging voor oorlogen misbruikt, tussen de moslimdynastieën onderling en tegen de christelijke dynastieën. Het is bijzonder dat zijn oproep tot verdraagzaamheid levensvatbaar bleek in het Anatolië van toen, een lappendeken van diverse volkeren. Het was mede te danken aan de welvaart door de inkomsten uit de handel langs de Zijderoute en aan het rechtvaardige bestuur van het sultanaat Rum dat voor de eerlijke verdeling ervan zorgde.

Het plein begon drukker te worden naarmate de sluitingstijd van het museum naderde. Ik zag een man een rolstoel voortduwen met een jongen van een jaar of negen erin. Een groep Aziatische toeristen maakte de laatste foto’s van het museum. Er liepen ook Turkse toeristen rond.

Het museum trekt jaarlijks honderdduizenden bezoekers uit binnen- en buitenland. Onder de bezoekers bevindt zich een flink aantal pelgrims en gelovigen die hun heil komen zoeken bij de graftombe van Mevlana.

Als de nood hoog en het leven uitzichtloos is, neemt de hoop op een wonder toe. Sommigen denken dat wonder bij het graf van een heilige te vinden, anderen bij sterke leiders die met gemakzuchtige oplossingen voor de complexe problemen in de wereld mensen aan zich proberen te binden.

Je moest niet bij Mevlana zijn voor een wonder! Wat hij in het vooruitzicht stelde was een lange lijdensweg waarlangs de mens zijn tomeloze begeerten leerde beteugelen. Geen gemakkelijke opgave voor de moderne mens die in de ban is van het neoliberalisme dat je voorhoudt: als je hard genoeg werkt kun je krijgen wat je hart begeert.

Mevlana zou de mening toegedaan zijn dat achter veel maatschappelijke vraagstukken, zoals de klimaatverandering en groeiende ongelijkheid, de falende matiging van begeerten schuilgaat. De Soefileer biedt aanknopingspunten waar je je voordeel mee kunt doen.

Een bezoek aan het museum moest ik helaas voor een andere keer bewaren. Morgen zouden we op weg gaan naar mijn moeder in Datça.

Na een laatste blik te hebben geworpen op de groene koepel, keerde ik terug naar ons hotel.

Foto van Kerim Göçmen
Kerim Göçmen

Kerim Göçmen werd in 1957 geboren in Izmit, een stad ten oosten van Istanbul. Hij bracht zijn jeugd door in diverse plaatsen in Turkije, waar zijn vader het ambt van rechter uitoefende. In 1974 begon hij met de studie werktuigbouwkunde in Ankara. Drie jaar later kwam hij op uitnodiging van zijn tante naar Nederland. Hij veranderde van studie en koos voor politicologie aan de Erasmus Universiteit van Rotterdam.  Het geheim van de kromme neuzen was zijn debuut, daarna verschenen Rode kornoeljes en Kroniek van mijn schoolvakanties.

De nacht

Toen ik begon met schrijven deed ik dat altijd in de nacht. Een oude Toshiba van mijn vaders werk, oranje letters op een koolgrijs scherm: alsof je op het donker schreef.

Een lamp aan op mijn tafel, de andere verlichting uit. Roken, natuurlijk. De dubbele helix, opstijgend van de punt van mijn sigaret, veelal ongebruikt opbrandend in de glazen asbak naast me.

Wat is er met de nacht gebeurd? Ik werkte toen tot laat, had nog geen kinderen. Sloot het café af en fietste hard naar huis, woorden dringend in mijn hoofd en reikend naar mijn vingers, als noten bij een muzikant.

Hij zet koffie en gaat aan tafel zitten, klapt het scherm dicht en weer open, staat op, gaat zitten, schrijft en merkt dat de zinnen blijven komen. Met elke verschuiving van de cursor sterven lijnen af, mogelijkheden, krimpt een wereld tot zijn uiteindelijke vorm. De zinnen komen alsof ze aangeboren zijn; in aanleg altijd al aanwezig waren. Een amfibie, is hij, dat ontdekt dat het kan ademhalen onder water.

Ik citeer mezelf, Het Jasje van Luis Martín. Laat het hoogdravend zijn, zo voelde het. Mijn hoofdpersoon wendde zich tot die letters omdat ze hem zouden helpen, konden uitdrukken wat hij alleen niet zeggen kon.

Zo is het: je stort je in de armen van de taal. Je zet iets open, slaat een kleine brug die groeit, verbreedt. Je dicht een afstand.

De nachten zie ik nu alleen als een van de kinderen me wekt. Nooit wil ik dan schrijven. Ik sta kwaad op, bied hulp en probeer – nog kwader – vergeefs weer in te slapen.

Terwijl ik dit stukje tik, twee tijden overspringend in een superkort verhaal, hoor ik ze weer: die zware toetsen van de Toshiba.

Ze klikten dik van verlangen maar nuchter als Friezen. Dienstbaar, ergens. Present, zei de A. Present, de S. De spatiebalk klonk losjes. Er zat een rammel in.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Konya (I)

Konya (verbastering van Iconium, ten tijde van het Byzantijnse Rijk een belangrijk handelscentrum voor iconen) is een stad met twee gezichten. Vandaag de dag is het een van de meest conservatieve steden in Turkije. In de 13e eeuw was Konya het meest tolerante gezicht van de islam en een veilige thuishaven voor christenen die toen de helft van de bevolking van Anatolië uitmaakten, en moslims. Tevens heeft zij de Soefi meester Mevlana (in Europa beter bekend als Rumi) gehuisvest: de dichter-filosoof die tolerantie predikte. Konya dient zich aan als een interessante casus voor de toestand waarin de islam zich op dit moment wereldwijd verkeert.

Vanaf de 17e eeuw verviel de islam in oeverloze disputen waarbij niet langer de levensvragen en de essentie van het geloof maar de vormkwesties overheersten. Dat geldt nog steeds. Vandaag de dag zie je in Turkije tv-programma’s waarin aan geestelijken vragen worden gesteld, zoals: ‘Bezoedelt kauwen op kauwgom het vasten?’

In de 13e eeuw voerde men in madrassa’s (voormalige universiteiten) discussies over levensvragen zonder bang te zijn voor godslastering. De islam had toen namelijk zijn band met het verstand niet afgesneden.

Het was goed te merken dat de schoolvakantie was begonnen: de meeste reizigers in de bus waren kinderen met moeders die naar opa of oma afreisden om er de zomer door te brengen. Ze werden op  busstations uitgezwaaid door vaders die achterbleven; zij moesten voor de broodwinning zorgen.

Schuin voor ons zat een vrouw in boerenkleding. Ze ging naar een verloving – zo ving ik op uit het gesprek dat zij met de vrouw met een stads uiterlijk aan de andere kant van het gangpad voerde. Het gesprek volgde het vertrouwde patroon: vragen over wie zij ging bezoeken, of ze familie waren, hoeveel kinderen ze hadden, de gerechten die in hun streek werden bereid…

Zo’n verloop van een gesprek zou in Nederland ondenkbaar zijn. Een Nederlander denkt doorgaans: ik vermaak mezelf prima en bovendien gaan mijn privézaken een ander niet aan.

Welnu, Turken zijn meer gewend om hun vrije tijd met familie, vrienden en kennissen, medereizigers door te brengen. Deels uit gewoonte en deels uit gebrek aan vrijetijdsbesteding. Praten is bij uitstek een middel om de tijd te doden. En het besef van ‘privacy’ wordt in Turkije heel anders ingevuld dan in Nederland.

In Konya aangekomen zochten we een restaurant. Men kan geen groter verschil tussen de regionale keukens in Turkije bedenken dan tussen die van Antakya en Konya: olijfolie maakt plaats voor boter, vis wordt vervangen door vlees, deeggerechten nemen het over van het lichte en gezonde mediterrane dieet. Wij kozen voor plat brood met gehakt uit de oven, kebab, bereid in een onderaardse, afgesloten oven en als toetje höşmerim ( een half uur lang al roerend bakt men bloem in boter tot het een bruine kleur krijgt en voegt er melk en suiker aan toe).

Vanwege haar ligging aan de Zijderoute is Konya altijd al van groot belang geweest voor Anatolië, maar haar exclusieve status heeft ze aan het feit te danken dat ze gedurende de 12de en 13de eeuw de hoofdstad was van het sultanaat Rum, een van de vazalstaten van het Grote Seltsjoekenrijk. Vele kunstenaars en wetenschappers vonden een warme ontvangst aan het hof van de sultan Kayqubad I, en leverden een essentiële bijdrage aan het tolerante klimaat.

In die tijd nam de tegelambacht een hoge vlucht. Geglazuurde tegels in geometrische vormen met afbeeldingen van zittende mensen of van dieren, en ook met zon en maan als mensgezichten versierden de muren van madrassa’s en publieke gebouwen. Opvallend is dat de figuren en technieken gelijkenissen vertonen met die in Iran en Irak, hetgeen het vermoeden versterkt dat ze door rondreizende ambachtslieden werden vervaardigd. Enkele exemplaren uit het zomerpaleis van Kayqubad I zijn in het Karatay Museum, een voormalig madrassa, te zien.

Foto van Kerim Göçmen
Kerim Göçmen

Kerim Göçmen werd in 1957 geboren in Izmit, een stad ten oosten van Istanbul. Hij bracht zijn jeugd door in diverse plaatsen in Turkije, waar zijn vader het ambt van rechter uitoefende. In 1974 begon hij met de studie werktuigbouwkunde in Ankara. Drie jaar later kwam hij op uitnodiging van zijn tante naar Nederland. Hij veranderde van studie en koos voor politicologie aan de Erasmus Universiteit van Rotterdam.  Het geheim van de kromme neuzen was zijn debuut, daarna verschenen Rode kornoeljes en Kroniek van mijn schoolvakanties.

Oceaanzwijgen

Geen Azoren voor ons dit jaar. Geen Horta, mijn tweede thuis, maar door, door naar jou. We zijn nu al vijf weken op de oceaan, we hebben in die tijd drie keer een ander schip gezien, aan de horizon in de verte, en verder alleen maar golven, prachtige luchten en zo nu en dan een zeevogel.

Vorige week nam ik het besluit om niet Horta in te zeilen voor water en voedsel. We konden sowieso niet op de kant en ze konden ons niet naar binnen slepen vanwege het virus.  Ik heb nu de hoop dat we met de heersende winden snel in het Kanaal kunnen raken.

Vijf jaar geleden brak ik een kies onderweg op zee naar de Caribbean. Op de eilanden daar werden op de meest vreemde plekken noodvullingen ingezet, in sloppenwijken zat ik in provisorische tandartsstoelen. Maar de vullingen vielen er allemaal binnen een paar dagen weer uit. Totdat ik op de Azoren kwam en ik een tandarts vond die ook nog groot fan van de Beatles bleek te zijn. Hij liet mij tijdens de operatie al zijn collectors items zien. Nadat hij klaar was met zijn vullingen dronken we zijn in de achtertuin gemaakte wijn. Ik was nog half verdoofd maar liggend in zijn tandartsstoel prees ik de smaak van zijn grote flessen zonder etiket. Omdat ik al zeilend toch elk jaar Horta aan doe besloten we ergens tijdens de tweede fles dat hij mijn vaste tandarts moest worden. Na een operatie van tweeënhalf uur kreeg ik de rekening van tweeëndertig euro. Eenmaal buiten ging ik op een van de mooie stille pleintjes van Horta zitten en schreef het volgende gedicht.

Bomberos voluntarios do Faial

Ik zal je vertellen dat de mieren
weer rond mijn blote voeten lopen
schijnbaar zonder richting lopen ze
Dat de vliegen zitten te zonnen
op de kleine witte steentjes
van de straten van Horta

En hoor je dat?
Vogels in de bomen
die heb ik lang niet gehoord
Vrouwen zitten op rode bankjes
auto’s rijden rond met dezelfde
schijnbare richtingloosheid
als de mieren

Weer land onder mijn voeten
mannen lopen met ladders
er is hier ook te klussen
midden op de oceaan
Horta wordt opgeknapt
wordt steeds minder verlopen

Tegenover me een brandweerkazerne
de deuren wagenwijd open
de glimmende wagens
mogen best gezien worden
Daarboven wonen ze
kijken ze soms tussen de gordijnen door:
de brandweermannen van Horta

Lente in Horta
elk jaar denk ik weer
Hier zou ik willen overwinteren
Overwinteren als vrijwillige brandweerman op Faial

Maar dit jaar geen tandarts, geen mieren en geen land onder onze voeten hier midden op de oceaan. We hebben oostelijke wind en koersen noord naar de Zuidkust van Ierland. Het wordt elke dag kouder en de gespreksstof raakt op. Waar ik normaal vanuit de kapiteinshut alle nachtelijke gesprekken en het gelach rond het roer kan verstaan, is het steeds stiller aan het worden. Het oceaanzwijgen, er valt niet zo veel meer te vertellen. Jullie hebben in Europa al wekenlang mooi weer: een steady hogedrukgebied hangt boven Engeland. Voor ons betekent dat oostenwinden: het zal nog een hele klus worden om daar tegenin te kruisen naar huis toe. Het voedselpatroon wordt steeds eentoniger. Nog een week en er is alleen nog maar rijst en pap te eten. Water hebben we nog genoeg, maar ik vrees dat we binnenkort te weinig gas over hebben. Ik maakte de fout om het gasverbruik te berekenen in de Caribische temperaturen. Nu het buiten kouder wordt gebruiken we bijna de dubbele hoeveelheden en we hebben nog maar een paar flessen over. Laat de wind draaien en we zijn zo thuis, anders moeten we misschien wel Ierland of Engeland in om te paaien. Alle liefs van jouw eenzame kapitein, nu zelfs ’s nachts slapende in een wollen trui.  

Foto van Wiebe Radstake
Wiebe Radstake

Wiebe Radstake groeide op tussen de boeken van zijn ouders in tweedehands boekwinkel Boven het Dal te Zierikzee. Hij is zeekapitein op zeilschepen rond de wereld. Naast de zeezwerftochten die hij maakt, haalt hij zijn inspiratie uit het dwalen door de steden en het struinen over stranden. Hij werkt aan een brieven/reis boek met de titel Thuisvaarder/Thuisvader. De logs van Tirade zijn korte stukken uit Thuisvaarder.  Momenteel is Wiebe onderweg vanuit Europa met een driemaster richting Suriname en de Caribbean. Als hij niet aan boord is op dwarsgetuigde zeeschepen woont hij op een zeeuwse klipper in Middelburg samen met vrouw en twee kinderen.

Zelfinzicht

Het moet maar eens afgelopen zijn met vieze oude mannetjes zoals ik. Als je een lied zingt, of een tekst voordraagt, kun je beter je buik wat intrekken, en goed staan. Laag in je buik, lager. Mag ik even met mijn handen laten zien waar precies, bij een vrouwelijke schrijver?

Er is een oud maar wel fascinerend cliché dat schrijven over film net zoiets zou zijn als dansen over schilderkunst. Of toneelspelen over muziek. En dat zou dan moeten betekenen dat het niet kan. Zal ik doorgaan met iets schrijven over een heel goede documentaire? Maar ik heb wel boeiende boeken over architectuur (schrijven over bouwen: Ayn Rand, the Fountainhead) gelezen, en muziek over schilderkunst (Moessorgski) gehoord, of poëzie over muziek gelezen (Erik Menkveld) Boeken over film (Vorig jaar in marienbad van Alain Robbe-Grillet.)

Wat misschien nog wel interessanter is, zijn kunstvormen die over zichzelf aan. Poëzie over poëzie is weliswaar een niche, maar een waar ik zeer gevoelig voor ben. En ook muziek over muziek kan geweldig zijn, kan ‘Sound the trumpet’ van Purcell daarvoor doorgaan?

Sound, sound, sound the trumpet, sound the trumpet,
sound the trumpet till around,
You make the list’ning shores rebound.
On the sprightly hautboy play
All the instruments of joy
That skillful numbers can employ,
To celebrate the glories of this day.

Wat is aan die transparantie nou zou mooi? Als Shakespeare in zijn sonnetten verwijst naar de gedichten zelf krijg je als lezer haast een spiegel voor gehouden ‘So long as men can breathe, or eyes can see, So long lives this, and this gives life to thee.’ Door deze kunstgreep van dat ‘this’, het gedicht zelf, aan het einde van het beroemde achttiende sonnet, ben ik nu aan het bijdragen aan het voortleven van de daar aangesprokene, ik ben deel ervan. Het gedicht schijnt door mij heen.

In zeker zin is dat ook wat er gebeurt in de geweldige documentaire De Hoofdpersoon van Judith de Leeuw. Transparanter kan het bijna niet: we volgen een regisseur en een actrice die samen een stuk instuderen dat over machtsmisbruik en ongewenste intimiteiten gaat. De regisseur is Ruut Weissman, de actrice Harriët Stroet. De eerste is beschuldigd van juist deze zaken, de tweede maakte als slachtoffer iets dergelijks mee. Het is werkelijk een geniale gedachte Van Leeuwen geweest: hoe kun je begrijpen wat er in dergelijke #metoo achtige situaties precies gebeurt? Door een regisseur een tekst te laten regisseren die gaat over machtsmisbruik en ongewenste intimiteit. Dan kunnen we het zien, maar we zien heel veel meer.

Als kijker kijk je naar een duizelingwekkende hoeveelheid kwesties tegelijkertijd: hoe brengt een documentairemaker het maakproces van een monoloog in beeld, de kwesties die spelen bij regie, hoe regisseer je, heeft macht daarmee te maken? Realiseert Weissman zich steeds dat het ook over hem gaat? Ja, hij is bepaald niet gek, dus dat realiseert hij zich. Maar niet steeds. Van Leeuwen heeft een constructie bedacht waarin Weissman zichzelf laag voor laag afpelt. Je gaat heel diep in de ziel van deze aardige, rottige, sympathieke, hufterige, knappe, lelijke, getalenteerde, gemakzuchtige man kijken. Je denkt dingen te zien die hij niet snapt, maar zeker weten kun je dat niet. Ook hij is transparant: je kijkt door hem heen naar jezelf.

Voor mij zijn er twee hoogtepunten in dit procedé, al is de grote kracht vooral dat je er dagen mee blijft rondlopen. Aan het einde weet Weissman dat hij nog iets moet zeggen, dat heeft de regisseuse die hem regisseert met hem afgesproken: hij moet zeggen dat het maar afgelopen moet zijn met mannetjes als hij. Maar het feit dat hij dat gewillig tot drie keer toe, steeds iets anders zegt maakt zo duidelijk dat waar hij oprecht lijkt, hij toch steeds geregisseerd is. Er is een gebied dat niet transparant is, wordt hiermee getoond: letterlijk dat wij niet weten wat ze onderling precies afspraken. Uiteindelijk kunnen we deze man niet helemaal kennen, maar we zijn heel veel verder gekomen dan met alleen beschuldigingen. En we hebben ook ondervonden hoe het kan zijn te werken met zo’n man, en zijn gevaarlijke combinatie van charme en diepe kwetsuren, zijn onontwarbare behoefte zowel goede kunst te maken als aan zijn dierlijke instincten tegemoet te komen.

De tweede is aan het einde de voorstelling zelf, waar Harriët Stroet gloedvol speelt en Weissman onder de indruk naar ‘zijn’ creatie kijkt: Je ziet aan hoe hij kijkt dat hij geniet, van de kunst die hij ziet en daarmee is hij blind geraakt voor de inhoud ervan. Maar hij lijkt ook blind voor de kwaliteiten van de actrice, hij ziet alleen zichzelf. Dergelijke subtiliteiten maken deze documentaire een meesterwerk, van alle kanten. Ik heb in tijden niet zo’n geweldig doordachte documentaire gezien.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Poeder

Het regende natuurlijk. Fotograaf Eva zou iets eerder komen dan mijn gast, met wie ik een Moskovische tulband wilde bakken voor de krant. Omdat ik nog nooit een Moskovische tulband had gebakken, maakte ik er vast een. Een kleine.

Ik sloeg eiwit tot pieken met suiker, sloeg eigelen wit. Tegen mijn voorkeur in had ik rozijnen geweld in witte wijn, gekonfijt fruit gekocht. De tulband is tenslotte de prostituee onder de cakes. Ik zou niet stoppen bij die toevoegingen, wilde ook een sabayon tikken om die er overheen te gutsen.

Wie veel bakt weet dat je snel moet werken, er moet lucht worden bewaard, en tijd is de vijand van de luchtigheid.

De parallellen met het leven vliegen je om de oren, hier.

Je haast je bij het mengen van je beslag, bij het aanbrengen van lagen. Het moet koud blijven, allemaal. Dan gaat je kind na al dat werk – die stress – de oven in. Ik kan het nooit laten mijn handen op te houden voor die gesloten ovendeur. Loslaten, is het. Vertrouwen. Een vorm van overgave die gedragen wordt door hoop.

Eva kwam binnen. Natuurlijk kon ze dat omdat ik open had gedaan, maar dat snap je. Ze heeft de sleutel niet.

Eva had sobrasada en een stuk manchego meegenomen. Ik zou haar zo een sleutel geven.

Toen mijn oventijd erop zat opende ik de deur en prikte in het buikzachte, opgeschrokken deeg. Mijn mesje kwam er brandschoon uit. Ik zuchtte, trok de vorm met wat onvaste handen naar me toe en plaatste hem op de werkbank. Nu moest ik wachten, en toonde zich de tweede manier waarop de tijd in de patisserie de vijand is.

Het storten van gebak kun je zien als een poging een domino-record te breken. Maanden werk, een dikke stapel facturen, stagiaires met beurse vingers van het steentjeszetten en dan, opeens en veel te snel, dat duwtje tegen die eerste domino.

Mijn cake hield zich geweldig, en ik onderdrukte ternauwernood een even kinderlijk als oubollig Joechei! Een man moet zijn successen ownen.

Loom als dons viel het poeder op de geribde zijden van mijn cake, en zó betoverend, zó hallucinatoir was dit dalen, dat de kijker na verloop van tijd ervoer dat de suikerdeeltjes als zoete rook opstegen.

Beeld: Eva Plevier voor Het Parool

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Bombardement van Belgrado in 1941.

Blaffen met de honden (Over Curzio Malaparte)

Het kabinet mag dan een vuurwerkverbod hebben uitgevaardigd, hier in de Haagse Molenwijk knalt november als vanouds. De oorlog van december wordt met explosies aangekondigd.

Een nachtelijke wandeling noopt me mee te huilen met de honden. Het gevaar loert overal. De ontplofte afvalbakken, de rondgestrooide kapsalonresten, yoghurtpakken en salamiplakken: het vuurwerk trekt een slijmspoor.

Daar ratelt een rode mat. Ik zie hoe kruitdampen omhoog kruipen, en sla – met de staart tussen de benen – een zijweg in. De hond trekt aan de riem in angst, en ik grom.

Het mooiste verhaal over de hond en het vuurwerk staat in Kaputt, de iconische oorlogsroman van Curzio Malaparte. De geniale Italiaanse reporter en fantast vertelt over het Duitse bombardement van 1941 op de Joegoslavische hoofdstad Belgrado en kiest voor een hondenperspectief. Zo maakt de lezer kennis met Grif, een volgens Malaparte edelmoedige jachthond van het ‘zuiverste ras.’

Als jachthond is Grif gewend aan het knallen van het geweer, maar het donderend geraas van de bombardementen associeert hij niet met de nobele jacht, maar met een ‘afschuwelijk monster, een woeste, vreemde god’. Grif begrijpt de oorlog, als een jacht. Maar het bombardement? Dat is geen jacht meer. Dat is destructie.

Terwijl Grif samen met de Italiaanse gezant in de schuilkelder verblijft, leggen Duitse vliegtuigen de stad in de as. Malaparte observeert de ravage: ‘Het Terazije was uitgestorven. Voor “Hotel Balkan” , op de rand van een bomkrater, stond een bus vol doden. Op het Spomenikplein stond de Koninklijke Schouwburg nog in brand. Het was een avond van mat glas, een melkachtig licht omhulde de vervallen huizen, de lege straten, de verlaten auto’s, de stilstaande trams op de rails. Hier en daar gierden scherpe, kwaadaardige geweerschoten door de doodse stad.’

Na het bombardement komt Grif de schuilkelder niet meer uit; hij heeft het monster gehoord, het monster van de destructie. Malaparte en de Italiaanse gezant proberen het beest nog op te beuren, maar niets lijkt te helpen. Het verhaal eindigt niettemin met een genezing, wanneer Grif het knallen van het jachtgeweer hoort. Die knal brengt het geweld terug tot die van jager en prooi, zoals in de natuur.

Hier in Molenwijk is de natuur schaars, en de destructie nabij. Mijn eigen Grif spendeert uren onder de bank, terwijl buiten rotjes poppen, pijlen flitsen en dit en dat ontploft. Vanavond zie ik nochtans maar één geëxplodeerde gesmolten plastic afvalbak. Een bruine, ondefinieerbare brij ligt ervoor.

Malaparte leefde na de Tweede Wereldoorlog als een soort balling in Frankrijk. Het was zijn genoegen om ’s nachts op zijn balkon mee te blaffen met de honden. In het Dagboek van een vreemdeling in Parijs vertelt hij over hoe de politie in Zwitserland hem verbiedt te blaffen: ‘In Zwitserland doet men deze dingen niet, mijnheer, dat is tegen de regels.’

Met weemoed denkt Malaparte aan Italië, waar hij mocht blaffen. In Capri blafte hij nachtenlang en zelfs de admiraal van de daar gelegen Engelse zeevloot liet hem begaan: ‘U hebt het recht om te blaffen, als u dat prettig vindt, want Italië is nu vrij. Er is geen Mussolini meer. U mag blaffen.’

Thuis open ik het raam en kijk uit over Den Haag. Ergens schiet een gillende keukenmeid omhoog en ik beantwoord met drie blaffen.

ARF, ARF, ARF.

Hoe mooi zou het zijn als de honden in de wijde omtrek mijn blaffen zouden beantwoorden, en we samen, heroïsch als in een Mel Gibson-veldslagscène, ten strijde zouden trekken tegen de miezerige vijand, de kwaadaardige gnoom-achtige, pokdalige en geestelijk beschimmelde liefhebbers van het vuurwerk.

De respons blijft echter uit. Ik sluit het raam, en denk aan de oorlog.

Foto van Guido van Hengel
Guido van Hengel

Guido van Hengel is historicus en schrijver van non-fictie. Hij schreef De zieners (2018) en De dagen van Gavrilo Princip (2014). In 2021 verscheen bij Van Oorschot Roedel. Een alternatieve geschiedenis van Joegoslavië.

Antiochië (II)

De huidige Uzunçarşı (letterlijk: de lange bazaar) biedt onderdak aan 2000 winkels, cafés en twee moskeeën. Het geheel omvat meerdere, smalle straten, afgesloten voor het verkeer met een totale lengte van 3,5 kilometer, waarvan sommige zijn betegeld met grijze straatstenen en andere een mozaïekvloer hebben. Voor de bevoorrading van de winkels maakt men onder andere gebruik van handkarren.

De Uzunçarşı  bevindt zich op de plek waar de goederen werden verhandeld toen de Specerijenroute en Zijderoute nog springlevend waren. Van oudsher betekent Çarşı stadscentrum waar het publieke leven zich afspeelt. Die functie is grotendeels behouden gebleven.

Elke straat is gespecialiseerd in een bepaald product, van etenswaar en kookgerei tot juwelen en kleding.

Geschiedenis kun je zien als een resultante van dramatische gebeurtenissen, zoals oorlogen, revoluties of epidemieën. Maar daaronder, onzichtbaar en zeer traag, beweegt de zogenaamde sociaal-economische tijd. De tijd die bepaald wordt door handel en interactie tussen mensen door de eeuwen heen. Antakya heeft verscheiden heersers gekend, vele rampen beleefd, maar handel kwam vroeg of laat weer op gang en gaf de stad nieuw elan, zolang de Zijderoute en Specerijenroute winstgevend bleven.

Deze handelsroutes, die een ongekende rijkdom in Anatolië brachten, begonnen hun glans te verliezen nadat de Portugezen een alternatieve handelsroute overzee naar Oost- en Zuidoost Azië hadden gevonden. Dit hadden ze te danken aan betere schepen en aan uitvindingen, zoals het kompas. In de 17de eeuw namen de Hollanders en vanaf de 18de eeuw de Engelsen het roer over. Veel karavanserais (herberg buiten stad) in Anatolië en de Balkan raakten in verval door het opdrogen van de inkomsten uit de handel, en steden begonnen hun kosmopolitische karakter als centra voor kunst en wetenschappen te verliezen, ook Antakya.

Kurşunlu Han, een herberg in Uzunçarşı voor handelaren en hun kamelen, dateert uit de 17e eeuw. Het gebouw heeft twee verdiepingen om een grote binnenplaats waar vroeger een fontein stond. De helft van de begane grond werd gebruikt als stal voor de kamelen en de andere helft was bestemd voor ambachtslieden als zadelmakers, smeden, mandenmakers. Speciaal voor handelslieden had men een gelagkamer waar je wat kon drinken, trik-trak spelen of kon rusten en – ongetwijfeld – ook transacties afhandelen. Op de bovenverdieping bevonden zich de kamers waar de handelaren konden overnachten.

Nu dient de Kurşunlu Han na restauratie als toeristisch complex. Beneden zijn winkeltjes voor souvenirs en ambachtelijke producten. Mijn oog viel op een grote sinaasappelboom omringd door tafels en stoelen op de binnenplaats. Ik stelde me voor dat er vroeger handelaren, lurkend aan hun waterpijp, naast lage bijzettafeltjes en op gevlochten krukken zaten om van de vermoeiende reis bij te komen. Wij dronken Turkse koffie op de bovenste verdieping op comfortabele stoelen.

In de middag bezochten wij het archeologisch museum in zijn nieuwe onderkomen, buiten het centrum. Het is een groot en modern gebouw, ontworpen om de enorme muurmozaïeken tentoon te stellen. Men had de ruimte optimaal benut door de zalen in meerdere niveaus in te delen en ze vloeiend met elkaar te verbinden, zodat je alle mozaïeken van dichtbij kon bekijken. Daar zaten pronkstukken bij als Orpheus, Dronken Dionysos, Tethys, Eros en Psyche (zie foto) die ooit de muren en de vloeren van patriciërshuizen in de Romeinse tijd versierden.

Antakya draagt sporen van de drie godsdiensten die in het Midden-Oosten zijn ontstaan. De Joodse aanwezigheid gaat waarschijnlijk tot het eerste millennium voor Christus terug. Na de 7e eeuw kreeg ook de islam er voet aan de grond. De komst van het christendom dateert uit de tijd dat de evangelist Sint Petrus hier arriveerde (29 na Christus).

In de stadsgids las ik dat Antakya zich presenteert als een van de zeldzame steden ter wereld waar de drie godsdiensten vreedzaam naast elkaar hebben voortgeleefd. De mensen die we spraken gaven aan trots te zijn op de eeuwenlange tolerantie in hun stad.

Wij wilden de stad niet verlaten zonder de Grot van Sint-Petrus te bezoeken, gelegen tegen een heuvel met uitzicht over de stad. In de verte kon je de oude stad zien liggen, goed herkenbaar tussen de nieuwe stadsdelen met hoge flats.

De grot is een van vroegste christelijke kerken buiten Jeruzalem (gebouwd in de 1e eeuw na Christus). In de tijd dat christenen door de Romeinen werden vervolgd kwamen de gelovigen hier in het geheim bij elkaar om te bidden. Vanaf deze kerk verspreidde het christendom zich door Anatolië en later door het Romeinse Rijk. Elk jaar op 29 juni wordt hier een gezamenlijke mis gehouden met vertegenwoordigers van de drie godsdiensten.

Op de terugweg naar Mersin reden wij over de rivier Payas (Pinarus in de antieke tijd). Niet ver daarvandaan, in Issos, vond de beslissende veldslag plaats die een einde maakte aan de heerschappij van het Perzische Rijk in Anatolië (in 333 voor Christus). Hier heeft Alexander de Grote Darius III verslagen en zijn veroveringstocht voortgezet.

Dit herinnerde mij eraan dat met dank aan Alexander de Grote de Griekse cultuur, die oorspronkelijk alleen in West Turkije voet aan de grond had gekregen, tot diep in Anatolië is doorgedrongen. Behalve in Griekenland zijn de sporen van het Hellenistisch erfgoed nergens zo rijk en voelbaar als in Anatolië.

Aan het samenzijn met mijn zus kwam een eind. Hoe leuk het weerzien ook is, je weet dat er een moment van afscheid komt.

Foto van Kerim Göçmen
Kerim Göçmen

Kerim Göçmen werd in 1957 geboren in Izmit, een stad ten oosten van Istanbul. Hij bracht zijn jeugd door in diverse plaatsen in Turkije, waar zijn vader het ambt van rechter uitoefende. In 1974 begon hij met de studie werktuigbouwkunde in Ankara. Drie jaar later kwam hij op uitnodiging van zijn tante naar Nederland. Hij veranderde van studie en koos voor politicologie aan de Erasmus Universiteit van Rotterdam.  Het geheim van de kromme neuzen was zijn debuut, daarna verschenen Rode kornoeljes en Kroniek van mijn schoolvakanties.

Waarom is Erdogan kwaad op Macron en Wilders? Zijn de Turken dat ook? (II)

Biedt de NAVO en de Douane Unie voldoende perspectieven voor herstel van de betrekkingen tussen de EU en Turkije?

In mijn vorige blog had ik de stelling opgeworpen dat de boosheid van Erdogan op Macron en Wilders niet alleen verklaard kan worden door zijn islamitische wortels en aspiraties, en had op een andere factor gewezen: zijn ressentiment tegen de Europese Unie. Volgens hem onthoudt de EU Turkije het lidmaatschap omdat het een islamitisch land is.

Erdogan is niet alleen boos op Macron en Wilders, onder zijn bewind voert Turkije sinds een paar jaar een zeer assertief buitenlandbeleid. Met zijn militaire aanwezigheid in Syrië, in het oosten van de Middellandse Zee en Libië is Turkije een actieve speler in zijn regio geworden. ‘Erdogan wil zich profileren als de leider van de moslimwereld! Hij wil het Neo-Ottomanisme laten herleven!’ hoor je in internationale media.

Ik heb altijd moeite gehad met de hypothesen die internationale processen met expansiedrift van individuen verklaren. De geschiedenis leert ons dat streven naar hegemonie altijd een krachtig motief gebleken is, dat Erdogan ook niet vreemd moet zijn. De geschiedenis leert ons ook dat expansiedrift ontstaat en geactiveerd wordt door het luchtledige in de internationale politiek. En zoals men weet: (internationale) politiek verdraagt geen vacuüm. Er ontstaan altijd tegenbewegingen die het vacuüm opvullen. De intentie om historische processen te verklaren met expansiedrift van personen verhult een wetmatigheid en staat een objectieve analyse in de weg. Dit is mijn eerste bezwaar.

Mijn tweede bezwaar is het volgende: nadruk leggen op expansiedrift demoniseert de ‘persoon in kwestie’ – in dit geval Erdogan – , onttrekt de werkelijkheid achter het conflict aan het zicht en blokkeert de inspanningen om een blijvende oplossing te vinden.

Het is mijns inziens vruchtbaarder om het buitenlandbeleid van Turkije vanuit de eigen dynamiek van internationale betrekkingen te analyseren en te beginnen met de vraag: ‘Waarom zet Turkije de laatste jaren in toenemende mate hard power in?’

Deze vraag is relevant, want gedurende eerste acht jaar van zijn bewind, tot 2010, bediende Erdogan zich ruimschoots van soft power. Als het enige moslimland dat democratie en de islam kon verenigen en hard op weg was om lid van de Europese Unie te worden was Turkije aantrekkelijk geworden voor de buitenlandse investeerders en had een voorbeeld functie voor de moslimlanden. Het land had goede betrekkingen met landen in zijn regio en de Europese Unie.

Een antwoord dat voor de hand ligt is dat Turkije militair machtiger is geworden dan tien jaar geleden. Maar dit antwoord is niet voldoende omdat er aan inzet van hard power meestal een motief of een doel ten grondslag ligt. Als dat doel begrepen kan worden vanuit de eigen dynamiek van internationale betrekkingen, dan valt erover te praten en kan men naar mogelijkheden zoeken om diplomatie (weer) de kans te geven. Ook leiders met expansiedrift zetten hard power als laatste middel in. Want het is riskant en bezorgt eerder rivalen dan vrienden.

Dus ‘Wat is het doel van Turkije?’

Mijn antwoord luidt: ‘Turkije wil zich in zijn regio en in relatie tot de Europese Unie herpositioneren voor betere relaties.’ Daarbij vormt de Douane Unie een belangrijk instrument. Turkije sloot in 1995 een verdrag tot een douane unie dat vrije handel in goederen tussen de partijen mogelijk maakte.

Dit antwoord doet meer recht aan de werkelijkheid en maakt Erdogan tot een gesprekspartner. Zo kan men kansen creëren voor onderhandelingen.

Wat bedoel ik met herpositioneren?

Het uiteenvallen van de Sovjet Unie eind jaren tachtig van de vorige eeuw heeft tot een aanzienlijke machtsverschuiving in internationale betrekkingen en tot nieuwe allianties geleid.

Het heeft in de eerste plaats een eind gemaakt aan het het bipolaire evenwicht in de wereld. De Sovjet Unie verloor zijn status als supermacht. De VS had geen rivaal van betekenis meer en bleef als enige supermacht over. Het Warschaupact werd ontbonden en vormde geen bedreiging meer voor het Westen. De meeste voormalige lidstaten werden in de NAVO opgenomen en sommige, zoals Polen, Hongarije en Bulgarije, werden toegelaten tot de Europese Unie.

Na de verdwijning van de dreiging verloor de VS gaandeweg hun belangstelling voor de NAVO en eisten onder het bewind van Trump van de NAVO lidstaten hun bijdrage te verhogen. Daarnaast wendden de VS hun  middelen in toenemende mate aan voor de krachtmeting met een opkomend China.

Het was even wennen voor Europa dat gewoon was onder de bescherming van de VS te opereren. In een wereldorde die in toenemende mate gedomineerd wordt door de VS en China en de rivaliteit tussen de twee machten, maakt de noodzaak voor de Europese Unie om een derde machtsblok te vormen opeens urgent. Een gezamenlijk defensiebeleid is een vereiste. Het lijkt echter geen gemakkelijke opgave voor een EU die politieke integratie nog niet heeft voltooid. Om deze reden werd ze bijvoorbeeld verrast door vluchtelingenstroom die ze niet kon beheersen. In de landen waar de bron van de problematiek lag, Syrië en Libië, kon de EU geen rol van betekenis spelen.

Rusland en Turkije vulden het vacuüm op.

Rusland en Turkije bleken, ondanks verschillen in hun doelen en belangen, goed samen te werken in Syrië. Ooit, gedurende de Koude Oorlog, waren deze landen rivalen van elkaar. Als lidstaat en de verdediger van de zuidflank van de NAVO had Turkije duidelijk voor het Westen gekozen. Het land onderhield economische betrekkingen met de toenmalige Sovjet Unie maar die gingen niet verder dan het bouwen van dammen en olieraffinaderijen in Turkije.

Het uiteenvallen van de Sovjet Unie, het verdwijnen van de dreiging door het Warschauwpact tevens de verzwakking van de rol van de NAVO maakten de manoeuvreerruimte van Turkije groter. Het land kon wisselende bondgenootschappen met Rusland aangaan en wist de samenwerking op een strategisch niveau te tillen, ook in militair opzicht met de aanschaf van de Russische S-400 middellangeafstandsraketten.

Het Westen wil kennelijk een Turkije zien zoals het land in tijden van de Koude Oorlog was, maar gaat er aan voorbij dat de omstandigheden in de laatste decennia drastisch veranderd zijn. De strategische ligging van het land tussen politiek instabiele regio’s, te weten: het Midden-Oosten, de Balkan, de Kaukasus en het oosten van de Middellandse Zee zou Turkije ook zonder een leider als Erdogan tot een actieve rol aansporen. Maar de stijl zou wellicht anders zijn.

Turkije wil zich niet alleen in de regio waar het ligt, maar ook in relatie tot de Europese Unie herpositioneren. Turkije vindt de EU als investeerder en economische partner (de helft van de export is voor rekening van Europa) nog steeds belangrijk en heeft haar nodig. Echter: het perspectief op volledige EU-lidmaatschap is praktisch verdwenen en de Douane Unie biedt geen bevredigend kader voor Turkije. Het huidige verdrag maakt vrije handel in goederen mogelijk maar sluit landbouw en diensten uit. Daarnaast profiteert Turkije niet van de vrijhandelsakkoorden die de EU met de derde landen sluit.

Het land wil op zijn minst de Douane Unie verbreden maar de EU blijkt niet bij machte om op de een of andere manier Turkije tegemoet te komen. Daarvoor ontbreekt het de EU aan een lange termijn visie en een strategische blik op Turkije en zijn regio om naar gezamenlijke belangen te zoeken die breder zijn dan het vluchtelingenverdrag.

Het argument van de EU dat Turkije zijn huiswerk niet goed heeft gedaan klinkt, hoewel het terecht is,  in de oren van Turkije al lang niet geloofwaardig meer en de EU mist elke grondslag om invloed op Turkije uit te oefenen. Blijven hameren op dit argument ontlokt als tegen argument van Turkije dat de EU een dubbele moraal hanteert (zie het vorige blog), en zet de betrekkingen op slot.

Als de EU ooit haar begerenswaardige positie in de ogen van de Turken gedurende de eerste acht jaar van Erdogans bewind wil herwinnen moet zij een nieuw perspectief bieden waarin Turkije zich kan vinden. De actualisering van de Douane Unie kan wellicht een goed begin zijn.

Foto van Kerim Göçmen
Kerim Göçmen

Kerim Göçmen werd in 1957 geboren in Izmit, een stad ten oosten van Istanbul. Hij bracht zijn jeugd door in diverse plaatsen in Turkije, waar zijn vader het ambt van rechter uitoefende. In 1974 begon hij met de studie werktuigbouwkunde in Ankara. Drie jaar later kwam hij op uitnodiging van zijn tante naar Nederland. Hij veranderde van studie en koos voor politicologie aan de Erasmus Universiteit van Rotterdam.  Het geheim van de kromme neuzen was zijn debuut, daarna verschenen Rode kornoeljes en Kroniek van mijn schoolvakanties.

Het netwerk

Een generieke metafoor. Verzameling van onderling verbonden zaken. Of werk dat gevlochten is en gelijkenis vertoont met een net. Het internet moet indien zichtbaar gemaakt als draden tussen knooppunten gelijkenissen vertonen met een schimmelnetwerk. Of een netwerk van neuronen en zenuwbanen in een hersenscan. Als je door een bos loopt wandel je over een netwerk van Mycorrhiza schimmels die bomen aan elkaar verbinden en die in een symbiose met die bomen leven. Een intelligent soort symbiose waarin niet zonder meer elementen geruild worden tegen suikers en vetten, maar waarin het netwerk ‘nadenkt’ over op welke plek de beste wisselkoers is: een netwerk kan fosfor van a naar b verplaatsen als het ‘weet’ dat daar meer suikers in ruil te verkrijgen zijn.

Je loopt wel even anders door een bos als je Merline Sheldrake’s Verweven leven hebt gelezen. Meer dan je ooit over schimmels dacht te gaan weten: Over paddenstoelen die licht geven, over de wereld rond Italiaanse truffels, over kunststoffen van paddenstoel, over korstmossen: ecosystemen in zichzelf, samengestelde levensvormen van blauwwier, schimmel en bacterie. Over planten die geen bladgroen meer hebben maar inbreken op het wood wide web van schimmels, over paddo’s en de wereld rond hallucinante  paddenstoelen. Maar ook over schimmels die mieren kunnen bedienen als trekpoppen: ze dwingen hen naar een hoge plaats op een boom te lopen, zich vast te bijten in een nerf van een blad en daar te sterven ten gunste van de voortzetting van de schimmel. Een schimmel die handelingen van dieren forceert.

Je hebt er snel een complete dimensie aan leven bij na dit boek, vlot geschreven en meeslepend. En toch als je op zoek gaat en dit gedicht van Sylvia Plath vindt, zie je de meesteres in beperking, Plath says it all in een schimmellang en schitterend gedicht.

Mushrooms

Overnight, very
Whitely, discreetly,
Very quietly

Our toes, our noses
Take hold on the loam,
Acquire the air.

Nobody sees us,
Stops us, betrays us;
The small grains make room.

Soft fists insist on
Heaving the needles,
The leafy bedding,

Even the paving.
Our hammers, our rams,
Earless and eyeless,

Perfectly voiceless,
Widen the crannies,
Shoulder through holes. We

Diet on water,
On crumbs of shadow,
Bland-mannered, asking

Little or nothing.
So many of us!
So many of us!

We are shelves, we are
Tables, we are meek,
We are edible,

Nudgers and shovers
In spite of ourselves.
Our kind multiplies:

We shall by morning
Inherit the earth.
Our foot’s in the door.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

4

Mijn kinderen zijn jarig in de herfst, en dit droevig-warme licht lijst die dagen zo mooi in. Gisteren werd Ada vier; omdat dit betekent dat je naar de basisschool gaat was het een éxtra grote dag.

Voorafgaand aan het wennen op haar nieuwe school sliep Aad heel slecht. Nachtmerries en andere onrust riepen ons uit bed, en zo waren B en ik al ruim voor haar verjaardag doodop.

Bij Ada’s crèche hebben ze een ritueel van weken waarin naar een vertrek wordt toegewerkt, maar de ouder moet het allemaal in een enkele ochtend behappen. Op de grote dag wordt de jarige uitgeleid door de kinderen en leidsters, die allemaal een instrumentje hebben en het afscheidslied zingen. Traditioneel huilt de volwassene hierbij.

Wat mij gisteren de das omdeed was het moment waarop de andere kinderen de vertrekkende kleuter omhelzen.

Ik wist dat Ada geliefd was en zag het nu met eigen ogen. De meesten wierpen zich vol op haar, maar er was ook een jongetje dat strak naar zijn ingedraaide tenen staarde en op een afstandje bleef staan. Na een paar aanmoedigingen van de leidster, vlak voor de wandeling naar buiten zou beginnen, lukte het de kleine man om zijn verlamming van zich af te schudden en Aad wat schokkerig beet te pakken.

Hoewel zoiets hoort bij een veel ouder kind, vertelde zijn lichaamstaal dat hij zich hiertoe gedwongen had om later geen spijt te krijgen.

En toen moest ik het bij dat hele ding met die instrumentjes en dat zingen ook nog droog zien te houden.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Het toeval opzoeken

In de kelder van de bibliotheek waar ik als kind kwam, was een zogenaamde speel-o-theek gevestigd. Je moest een donkere trap afdalen om er te komen, en aan de balie zaten altijd twee spelothecaressen die de stukjes van de ingeleverde puzzels aan het natellen waren. Ik kan me herinneren dat ik daar ooit een speciale editie van het mens-erger-je-nietspel heb geleend. De versie die we thuis hadden bestond uit een gehavend kartonnen bord en een jampot die gevuld was met allerhande pionnen, fiches en dobbelstenen, en was daarmee natuurlijk perfect functioneel – maar de versie van de speel-o-theek was anders. In het midden van het speelbord zat namelijk een plastic stolp bevestigd met daarin een dobbelsteen, die je kon ‘rollen’ door op de stolp te drukken.

Misschien had de speel-o-theek deze editie aangeschaft omdat het betekende dat er zo tenminste één onderdeel minder in de doos zat dat kwijt kon raken en nageteld moest worden. Maar voor mij veranderde die stolp de hele aard van het spel. De strategische elementen van mens-erger-je-niet zijn zo goed als verwaarloosbaar, en misschien zorgt dat er wel voor dat het gooien van de dobbelsteen in dit spel zo’n emotioneel geladen handeling is – je wilt extra lang schudden, hard in je vuist blazen, vurig bidden dat je eindelijk een zes krijgt. Maar met zo’n drukstolp kon je de dobbelsteen niet aanraken, waardoor de uitkomst een onpersoonlijk en mechanisch karakter kreeg. Het werd inderdaad makkelijker om je niet te ergeren.

Mensen hebben dingen graag in de hand: in de meeste sferen van ons handelen worden zo veel mogelijk dingen gemeten, berekend en voorspeld. Maar er is een aantal situaties waarin we het toeval – begrepen als een gebrek aan voorspelbaarheid – juist actief opzoeken. Kansspelen zijn daar een goed voorbeeld van: het is leuk om jezelf onder gecontroleerde omstandigheden aan het lot te onderwerpen. Paradoxaal gezien komt daar vaak een hoop technisch gesleutel bij kijken: het kan behoorlijk veel moeite kosten om een object te creëren dat zoiets als ‘echte willekeur’ kan genereren. De wetenschapsfilosoof Ian Hacking schrijft in zijn boek The Emergence of Probability het volgende over een stel Egyptische dobbelstenen in het museum van oudheden te Cairo: ‘the guards kindly allowed me to roll [them] for a long afternoon, [and they] appear to be exquisitely well balanced. Indeed, a couple of rather irregular looking ones were so well balanced as to suggest that they had been filed off at this or that corner just to make them equiprobable.’

Spelletjes zijn niet de enige contexten waarin actief naar onvoorspelbaarheid op zoek wordt gegaan. Soms is er een situatie waarin een arbitraire beslissing genomen moet worden, en dan kan het omwille van onpartijdigheid beter zijn om lootjes te trekken. En soms wordt het toeval opgezocht om esthetische redenen – omdat een weloverwogen en strak geplande aanpak niet hetzelfde resultaat op zou kunnen leveren als een toevallig proces.

Zo zijn er genoeg kunstenaars die in hun werk systematisch gebruik maken van toevalligheid. Neem bijvoorbeeld de Canadese schrijfster Anne Carson, die in haar werk veel verschillende schrijfvormen en genres combineert. In een interview laat Carson blijken dat ze het organiseren van dit pluriforme werk tot publiceerbare bundels een uiterst vervelende taak vindt – en daarom laat ze het vaak liever aan het toeval over. ‘It saves you a lot of worry,’ zegt ze. ‘You know, all that thinking.’

In haar in 2016 gepubliceerde bundel Float omzeilt Carson het probleem van volgorde op een ingenieuze manier: de collectie is niet uitgegeven als een gebonden boek, maar als een plastic cassette waarin 22 losse chapbooks zitten. Je slaat de bundel niet open, maar je schudt de inhoud, die geen vaste volgorde kent, er letterlijk uit. De volgorde waarin de boekjes vallen, en waarin ze gelezen worden, wordt door het toeval bepaald.

Carson zet toeval niet alleen in bij de vormgeving van haar werk, maar ook bij het schrijven zelf. Zo is er het gedicht By Chance the Cycladic People, opgenomen in Float en hier gratis te lezen op de website van de LRB. Het gedicht bestaat uit een reeks aforistische stellingen over de bronstijdbeschaving op de Griekse Cycladeneilanden. Deze stellingen zijn genummerd en in willekeurige volgorde gezet. De lezer kan de nummers volgen en het gedicht lezen als een soort samenhangend essay, of de toevallige volgorde aanhouden, waarbij nieuwe en verrassende juxtaposities ontstaan. Aan het einde van het gedicht staat vermeld: ‘This poem was composed using the random integer generator.’

Deze random integer generator kan gevonden worden op de website RANDOM.ORG. Zoals de homepage van deze website adverteert, levert RANDOM.ORG ‘true random numbers to anyone on the Internet. The randomness comes from atmospheric noise, which for many purposes is better than the pseudo-random number algorithms typically used in computer programs’.

Filosofisch gezien is dit een interessante uitspraak. Wat wordt er precies bedoeld met ‘true randomness’? Atmosferische ruis is radioruis die wordt veroorzaakt door elektrische ontladingen in de atmosfeer. Wil RANDOM.ORG zeggen dat bliksemflitsen ongedetermineerde verschijnselen zijn? Het lijkt mij niet dat hier een dergelijke claim wordt gemaakt. Het punt lijkt eerder te zijn dat de causale processen achter de 40 bliksemflitsen die er per seconde gemiddeld op aarde plaatsvinden dusdanig complex zijn, dat atmosferische ruis praktisch gezien volledig onvoorspelbaar, en dus – in de epistemologische zin van het woord – helemaal willekeurig is.

Maar als het slechts een kwestie is van ons gebrek aan kennis, heeft het dan wel zin om een onderscheid te maken tussen true randomness en pseudo-randomness? Zouden de uitkomsten van een minder complex causaal proces, zoals dat van een algoritme, epistemologisch gezien niet even toevallig zijn, zolang we maar geen kennis van dit proces hebben?

Uiteindelijk lijkt het mij dat hier sprake is van een emotionele dimensie. Praktisch gezien maakt het niets uit of je worp bij mens-erger-je-niet tot stand is gekomen doordat je drie keer in je hand blies, of doordat je op een plastic stolp drukte. (Ik kwam er trouwens achter dat zo’n stolp een ‘dobbelautomaat’ heet – wat grappig is, omdat het Griekse woord αὐτόματος niet alleen ‘spontaan’ maar ook ‘toevallig’ kan betekenen.) Praktisch gezien maakt het niets uit of de willekeurige nummers die je gebruikt om een tekst te structureren door een algoritme zijn gegenereerd, of door middel van atmosferische ruis. Maar dat wil niet zeggen dat het niets toevoegt. We schrijven onweer niet meer toe aan de grillen van een oppergod, maar het heeft nog altijd iets poëtisch om een gedicht door het onvoorspelbare ritme van de bliksem tot stand te laten komen.

Een versie van deze tekst droeg ik voor op een avond over het concept ‘toeval’ in de wetenschap en de filosofie, georganiseerd door Filosofisch Café Nijmegen. De livestream van deze avond is hier terug te kijken.

Foto van Kyrke Otto
Kyrke Otto

Kyrke Otto (1995) studeerde filosofie en klassieke talen en is momenteel werkzaam als docente en promovenda aan de Radboud Universiteit, waar ze onderzoek doet naar de rol van aforistische schrijfvormen in de Lebensphilosophie-beweging. In bredere zin interesseert ze zich voor kwesties van genre, stijl en methode en de relatie tussen filosofie en literatuur. Essays en gedichten van haar hand verschenen o.a. in De Gids, De Nederlandse Boekengids en Tirade.

Antiochië (I)

De volgende rit die ons naar het 350 km. zuidoostelijk gelegen, Antiochië (Antakya in het Turks) voerde, was één van de meest ontspannen reizen in mijn leven: geen vaste vertrektijd, geen stress om het vliegtuig, de bus of de trein te halen en geen lange voorbereidingen.

Na het consult van mijn zwager in het ziekenhuis pakten we binnen een half uur de reisbenodigdheden in, boekten een hotel en stapten we met mijn zus en zwager in de auto. Dat mijn zwager met ons meereisde gaf mij een prettig gevoel. Voorlopig geen geregel aan mijn hoofd.

Turkije heeft 81 provincies waarvan de meeste een gelijknamige hoofdstad hebben. De provincie waarvan Antakya (383.000 inwoners) de hoofdstad is, heeft een andere naam: Hatay.

Turkije heeft met Syrië een 900 kilometer lange grens die zich in oost-west richting uitstrekt. Hij maakt zo’n 40 kilometer voor de oostkust van de Middellandse Zee een boog naar het zuiden en buigt na ongeveer 100 kilometer naar het westen om bij de kust van de Middellandse Zee te eindigen. De vorm van de provincie Hatay doet mij altijd denken aan ons Limburg.

Het huidige Antakya heette vroeger Antiochië. Antiochië is oud: opgericht rond 300 voor Christus door Seleucus Nicator, een van de commandanten van Alexander de Grote.

De stad lag op het kruispunt van de Zijde- en Specerijenroute. Specerijen werden over zee vanuit Zuid- en Zuidoost-Azië aangevoerd en overgeladen op karavanen, die onder andere de handelssteden Damascus, Aleppo en Antiochië aandeden, om vervolgens richting Europa verscheept te worden. De stad bezat tijdens de Romeinse periode een enorme materiële en culturele rijkdom, wat blijkt uit overvloedige vloer- en muurmozaïeken die heden ten dagen nog altijd worden opgegraven. Ook in de eeuwen daarna bleef de rijkdom van de stad behouden. In de 4de eeuw telde de stad minstens 500.000 inwoners.

De eerste grote stad op onze route is Adana. Voorbij Adana zagen we op verkeersborden onder Antakya ook Aleppo (Halep in het Turks) verschijnen, niet alleen in het Latijns alfabet waarin het Turks wordt geschreven maar ook in het Arabische schrift. Aleppo was nog maar 80 km van ons verwijderd. Het was bizar te bedenken dat deze handelsstad en het hart van de Syrische economie, zwaar gehavend door de bombardementen, zo dichtbij lag. Op weg naar en in Antakya merkten we niet dat er aan de andere kant van de grens een burgeroorlog woedde…

Het laatste deel van de reis legden we af tussen de vruchtbare Amik vlakte aan de linker en het Amanosgebergte aan de rechterkant.

Na ons in het hotel te hebben geïnstalleerd liepen we naar het oude centrum van de stad. De rivier Orontes stroomt midden door de stad. De Orontes ontspringt in Libanon, doorsnijdt Syrië in de noordelijke richting, markeert de oostgrens van Turkije met Syrië en mondt ten zuiden van Antakya in de Middellandse Zee uit. Het is de enige rivier in het zuiden en zuidoosten van Turkije die van zuid naar noord stroomt. Aan dit feit heeft de rivier haar naam Asi te danken wat rebel(s) betekent.

Bij de brug over de rivier zagen wij de stad zich aan de overkant richting een bergrug uitstrekken. Een fors flatgebouw met vijf verdiepingen, als een façade waarachter zich smalle straten met een rijke geschiedenis bevonden, verhulde dat daar het oude centrum lag. Alleen de oude minaret naast het flatgebouw getuigde van de historische rijkdom. Op de hoek van het gebouw, op de voorgevel van een eetgelegenheid lazen we: Hatay Künefe, de naam van een van de vele banketbakkerijen die gespecialiseerd zijn in dit van oorsprong Syrische deeggerecht met suikerwater en zachte kaas. Rechts van de brug stonden er kiosken, een souvenirwinkeltje en een agentschap van Has Turizm, de busmaatschappij van Antakya.

Even later dwaalden we door een wirwar van smalle straten met oude huizen. Ze zijn meestal op een houten geraamte opgetrokken uit steen of klei. Achter de scheve muren en door verval of ouderdom onooglijk uitziende, authentieke voorgevels bleken schitterende, gerestaureerde binnenplaatsen schuil te gaan.

Tijd voor een avondmaal. Wij stuitten op een restaurant, gevestigd in een recentelijk gerestaureerd herenhuis (konak) in vierkante vorm waarvan de muren opgetrokken waren uit natuursteen. De grote binnenhof stond vol met tafels die alle bezet waren. We moesten wachten tot er een tafel vrijkwam. We hoorden naast Turks ook Arabisch. Antakya heeft een Syrische minderheid.

De menukaart vermeldde gerechten met invloeden uit de Libanese, Syrische en Turkse keuken, onder meer geroosterde paprika met walnoten, humus en geroosterde aubergine, bereid met gember, za’atar, laurier, komijn en sumak. In verschillende combinaties krijgt men uiteenlopende smaken. De keuken van Antakya is niet voor niets opgenomen in de gastronomielijst van de UNESCO.

Foto van Kerim Göçmen
Kerim Göçmen

Kerim Göçmen werd in 1957 geboren in Izmit, een stad ten oosten van Istanbul. Hij bracht zijn jeugd door in diverse plaatsen in Turkije, waar zijn vader het ambt van rechter uitoefende. In 1974 begon hij met de studie werktuigbouwkunde in Ankara. Drie jaar later kwam hij op uitnodiging van zijn tante naar Nederland. Hij veranderde van studie en koos voor politicologie aan de Erasmus Universiteit van Rotterdam.  Het geheim van de kromme neuzen was zijn debuut, daarna verschenen Rode kornoeljes en Kroniek van mijn schoolvakanties.

Joseph Roth – Leviathan 5

(Lezen vanaf het begin)

Ze dronken nog meer honingwijn en een paar brandewijn, en Nissen Piczenik, de koraalkoopman, betaalde. Ook hij had wel wat gedronken, maar niet zoveel als de anderen. Toch leek het toen hij de straat op stapte, arm in arm met de jonge Komrower, alsof het midden van de straat een rivier was, de golven bewogen op en neer, de paar petroleumlantaarns waren vuurtorens en hij moest stevig aan de zijkant blijven om niet in het water te vallen. De jongen zwalkte vreselijk. Zijn leven lang, bijna van kinds af aan, had Nissen Piczenik elke avond de voorgeschreven avondgebeden opgezegd, een bij de schemering, de andere om het begin van de duisternis te vrwelkomen. Vandaag had hij beide voor het eerst overgeslagen. De sterren glinsterden hem vanuit de hemel verwijtend toe; hij durfde niet omhoog te kijken. Thuis wachtte zijn vrouw op hem met het gebruikelijke avondmaal, radijs met komkommer en uien en brood met reuzel, een glas kwas en hete thee. Hij schaamde zich meer voor zichzelf dan voor de anderen. Het leek zo nu en dan terwijl hij doorliep, dat hij zichzelf tegenkwam: koraalhandelaar Nissen Piczenik koraalhandelaar Nissen Piczenik – en de een lachte ander dan uit. Uiteindelijk probeerde hij te verwijden nog andere mensen tegen te komen, en dat lukte ook. Hij vergezelde de jonge Komrower naar huis, hielp hem de kamer in waar de oude Komrowers zaten, en zei: ‘Wees maar niet boos op hem, wezijn naar het het café geweest, hij dronk er een paar.’

            ‘Was jij met hem in het café, koraalhandelaar, Nissen Piczenik?’, Vroeg de oude Komrower.

            ‘Jazeker,’ zei Piczenik.  ‘Goedenavond!’ En hij ging naar huis. Al zijn prachtige rijgsters zaten nog steeds aan de vier tafels te zingen en visten nar de koralen met hun fijne naalden in hun fijne handen.

‘Breng me onmiddellijk mijn thee’, zei Nissen Piczenik tegen zijn vrouw, ‘ik moet werken.’

            En hij dronk van zijn thee, en terwijl zijn hete vingers zich in de grote, nog ongesorteerde koraalhopen groeven en in hun welwillende roze koelte rommelden, dwaalde zijn arm hart door de brede en ruisende straten van de uitgestrekte oceanen.

            En het brandde en suisde in zijn hoofd. Maar hij was zo wijs zijn pet af te zetten, haalde het geldzakje tevoorschijn en borg hem weer in zijn binnenzak.

4

En toen kwam de dag dat matroos Komrower terugmoest naar zijn kruiser, naar Odessa – en angst en pijn belaagde het hart van de  koraalhandelaar. De jonge Komrower was de enige zeeman in heel Progrody, en God wist wanneer hij nog eens verlof zou krijgen. Als hij eenmaal weg was, hoor je nooit meer iets over de wateren van de wereld, tenzij er toevallig iets over in de krant staat.

Het was in de nazomer, een mooie zomer trouwens, zonder wolk of regen, verlevendigd en verkoeld door de altijd zachte wind van de Wolhynische vlakte. Nog twee weken en de oogst zou beginnen, en de boeren uit de dorpen zouden niet meer naar de marktdagen komen om Nissen Piczeniks koralen te kopen. Deze weken waren het hoogseizoen voor koraal. Nu juist kwamen de klanten met drommen en hopen tegelijk, de rijgsters konden het werk nauwelijks aan, er werd nachtenlang geregen en gesorteerd. Op de prachtige vroege avonden, als de ondergaande zon haar gouden afscheidsgroet door Piczeniks getraliede vensters stuurde, begonnen de koraalbergjes van elke soort en kleur te schitteren, verlevendigd door hun weemoedige en tegelijkertijd troostende glans, alsof elke steentje een klein lichtje diep vanbinnen had. De boeren met zware laarzen met spijkers die knerpten op de stenen in de tuin, kwamen vrolijk en licht aangeschoten binnen om hun vrouwen op te halen, de blauw-rode zakdoeken gevuld met zilveren en koperen munten. De mannen omarmden en kusten Nissen Piczenik onder tranen en gelach alsof ze in hem een tientalen jaren verloren vriend hadden teruggevonden. Ze meenden het goed met hem, ze hielden zelfs van hem, deze stille, lange roodharige Jood met de trouwe en wat dromerige porseleinblauwe ogen, in wie rechtvaardigheid woonde, eerlijkheid in zaken, het verstand van de deskundige en tevens de onnozelheid van iemand, die het stadje Progrody nooit verlaten had.

            Het was niet eenvoudig om met de boeren om te gaan. Want hoewel ze de koraalhandelaar kenden als een van de zeldzame eerlijke koopmannen in de buurt, beseften ze altijd dat hij een Jood was. Wel hadden ze plezier in het onderhandelen. Eerst gingen ze er eens goed voor zitten in de stoelen, op de bank, op de twee brede houten tweepersoonsbedden die hoog met kussens opgetast waren. Sommigen gingen ook liggen op de bedden, de bank en zelfs op de grond met hun laarzen waar de zilvergrijze modder nog aan zat. Ze haalden tabak uit de brede zakken van hun jute broeken of van de voorraad in de vensterbank, scheurden de onbedrukte marges van oude kranten die in Piczeniks kamer rondslingerden en rolden shagjes – want zelfs de bemiddelden onder hen vonden vloeitjes een luxe. Een dikke blauwe rook van goedkope tabak en grof papier vulde het huis van de koraalkoopman, een gouden, zondoorschenen blauwe rook die langzaam in wolkjes door de vierkantjes tussen de tralies en de geopende vensters heen de straat op zeilde. In twee koperen samovars – op een van de tafels in het midden van de kamer – de ondergaande zon werd ook daarin weerspiegeld – kookte het water, en niet minder dan vijftig goedkope glaasjes van groenachtig glas met een dikke bodem gingen van hand tot hand, gevuld met dampende goudbruine thee en met brandewijn. een hele poos terug, in de vroege middag al hadden de boerinnen urenlang onderhandeld over de prijs van de koraalkettingen. Nu vonden hun mannen de sieraden alsnog te duur en begonnen de onderhandelingen opnieuw. Het was een hardnekkig gevecht dat de magere Jood in zijn eentje moest leveren tegen de enorme meerderheid van zuinige, achterdochtige, sterke en soms gevaarlijk beschonken kerels. Onder de zijdezachte zwarte muts die Nissen Piczenik gewoonlijk in huis droeg, liep het zweet over de schaarsbesproete wangen in zijn rossig sikje en de baardharen kleefden aan elkaar en die moest hij ‘s avonds na de veldslag met zijn ijzeren kammetje loskammen. Uiteindelijk zegevierde hij over al zijn klanten, ondanks zijn onnozelheid.

            Want hij kende de koralen van over de hele wereld en de boeren uit zijn land – en hij wist hoe hij die rijgen en sorteren moest en hoe hij die anderen kon overtuigen. Hij gaf de hardnekkigen een zogenaamde ‘bonus’ – dat wil zeggen, nadat ze de prijs hadden betaald die hij niet onmiddellijk had genoemd maar waar hij heimelijk naar verlangde, gaf hij ze een klein koraalkettinkje gemaakt van de goedkopere steentjes ten geschenke, bedoeld voor de kinderen om om armpjes en nekjes te dragen en absoluut effectief tegen het boze oog van jaloerse buren en kwaadwillende heksen. Hij moest op de handen van zijn clientèle goed in de gaten houden en altijd de hoogte en omvang van de koraalhoopjes inschatten. Nee, een gemakkelijk gevecht was het niet!

(verderlezen)

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Een bochtje in de weg

Morgen gaat Ada voor het eerst naar school. Onze crèchetijd is daarmee voorbij. Terwijl ik dit schrijf ligt ze te slapen onder de klamboe die ze ondanks de dalende temperaturen nog steeds boven haar bed wil houden.

De kamers van de kinderen groeien dicht. Ze hebben nu al te veel spullen voor een Amsterdamse slaapkamer. Ik sprak Nadim daar vandaag op aan en hij vertelde me dat een kinderkamer ramvol hóórt te zijn.

Hij zei het ook met de klemtoon op die o’s.

We hebben de hele tijd luizen in huis; dat kost een flesje luizenshit per week, wat knaagt aan ons budget voor goede wijn op zaterdag. B is gevallen op een uitje en heeft nu een dikke lip.

Ik weet ook niet waarom ik opsom wat de grote en kleine dingen van de week hier zijn.

Nu ik erover nadenk is dat precies wat ik elke dinsdagavond zit te doen: de kleine en grote dingen kiezen die in de week voorbijkwamen en die met een paar beelden verbinden.

Mijn boek komt uit in mei. Het wordt een mooi klein en tegelijk enorm verhaal.

De leukste fase van het werk begon op maandagochtend: schaven aan en schuiven met wat er allemaal al staat. Ik maak de focus kloppend en moffel alle losse eindjes weg. Een ouderwetse foto die in de vloeistof landt: contouren worden ingevuld, details komen naar voren uit een nog mistig geheel.

Je zou er hoogdravend van worden.

Vlakbij ons huis, op een bochtje in het fietspad dat de stad in leidt, staan berkenbomen die altijd de zon lijken te vangen.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Waarom is Erdogan kwaad op Macron en Wilders? Zijn de Turken dat ook? (I)

Laatst was Erdogan kwaad op Wilders. De PVV-leider deelde op 24 oktober via Twitter een spotprent waarop Erdogan te zien is met op zijn hoofd een bom met brandend lont. Er stond te lezen: ‘terrorist’.

Deze prent, als zoveelste bewijs van de islamofobe houding van de politicus, bleek voldoende om de toorn van Erdogan op wekken.

Deze reactie bevestigde weer eens het beeld dat men in Europa van Erdogan heeft: een politicus met islamitische wortels die zich graag wil profileren als de woordvoerder van de moslims in de wereld en aan zijn woede onverholen uiting geeft.

Dit beeld strookt mijns inziens niet helemaal met zijn werkelijke motieven. 

Het incident met Macron kan daar wellicht licht op werpen. Een poosje geleden zei Erdogan in een tv-toespraak dat Macron ‘psychische hulp’ nodig had. Die opmerking was een reactie op de maatregelen die Macron had aangekondigd tegen moslimextremisme en radicale islamitische scholen en organisaties in zijn land. De aanleiding was de brute onthoofding van de leraar Samuel Paty door een extremistische moslim naar aanleiding van de spotprent van Charlie Hebdo in de klas.

Zijn boosheid kan men deels verklaren uit zijn islamitische aspiraties, want hij maakt niet altijd scherp genoeg onderscheid tussen de kritiek in Europa op de radicale islam en de algehele afwijzing van de islam zoals Wilders doet. Maar mijns inziens zit er meer achter.

Soms ligt het antwoord op ‘waarom’ besloten in het antwoord op de vraag ‘wat’ of ’wie’. Want Macron is een Europees leider. Zijn identiteit kan een rol spelen in de reactie van Erdogan.

Erdogan laat met zijn aanvaring, de zoveelste op rij met de Europese leiders, blijken dat de Europese Unie geen invloed meer op Turkije en op hemzelf heeft. Hij zegt denk ik: ‘Ik was blij met het perspectief van het kandidaat-lidmaatschap van de Europese Unie. Tot 2010 had ik oren naar jullie wensen en prioriteiten. Ik ging, samen met de Cypriotische Turken, akkoord met het Annan Plan van de Verenigde Naties dat voorzag in de vereniging van Cyprus. Ik meed conflict met Griekenland. Ik heb gedurende de eerste acht jaar van mijn bewind serieus werk gemaakt om de criteria van Maastricht en Kopenhagen te realiseren en heb vele wetswijzigingen gerealiseerd. Ik deed het in de veronderstelling dat de Europese Unie geen club van de Christenen was maar een universele organisatie, waar je lid kunt worden als je aan de toelatingscriteria voldoet. Maar jullie, met name de Duitse Christen Democraten en de Franse presidenten, hebben duidelijk laten blijken dat er geen plek voor Turkije is ongeacht of wij hebben voldaan aan de vereiste criteria. Jullie hanteren een dubbele moraal en ik voel me daarom niet langer gebonden aan jullie oordeel.’

Zou hij gelijk hebben? Voor een deel wel. Maar hij handelt vanuit ressentiment over de houding van de Europese Unie, wat niet gezond is in internationale betrekkingen. Zo maakt hij geen vrienden.

De vraag is nu, zou hij zijn islamitische wortels en aspiraties minder nadrukkelijk ventileren zonder dat ressentiment? Zeer waarschijnlijk wel, want hij zou het perspectief van het lidmaatschap van de Europese Unie, dat eens de toekomstdroom was van een overgrote meerderheid van de Turken, niet zo maar overboord gooien. Het zou hem aanzienlijk veel stemmen kosten, wat hij in geen geval zou willen. Daar is hij te zeer een machtspoliticus voor.

Pakt hij het handig aan? Voor de buitenwereld en zijn critici in Turkije niet, maar voor zijn eigen achterban wel. Daar is het hem kennelijk om te doen. Het is hem ook te doen om de aandacht van de binnenlandse problemen af te leiden: de erbarmelijke toestand van de economie. Tegenwoordig een wijdverbreid fenomeen van Trump tot Macron, de politici die thuis met grote problemen worstelen.

Zijn de Turken ook kwaad op Wilders? Zo ja, zijn ze dat om dezelfde redenen als Erdogan?

Ja, de Turken zijn ook kwaad op Wilders. Omdat hij geen onderscheid maakt tussen de islam en de radicale islam, het Wahabisme, de ideologische basis voor de terreur van Al-Qaida en Isis. Dat vindt een overgrote meerderheid van de Turken krenkend. Ze laten er zich van oudsher op voorstaan dat het Wahabisme in de traditie van de Turkse islam geen kans van slagen heeft gekregen.

De Turken ergeren zich ook aan Macron omdat zij hem, net als zijn voorgangers Sarkozy en Hollande, een anti-Turkse houding ten aanzien van het lidmaatschap van Turkije toedichten. Voor Erdogan mag lidmaatschap van de EU een instrument tot aanzien en macht zijn, voor de Turken is het een toekomstdroom die vervlogen is. Ze zijn teleurgesteld – en ook boos omdat zij net als Erdogan denken dat de EU Turkije aan het lijntje heeft gehouden.

Is de Turkse boosheid op Macron en de andere Europese politici terecht? Voor een deel wel. Tegelijk toont Turkije onvoldoende empathie voor de angst van de Europeanen voor de radicale islam. De Turken – en moslims – moeten deze angst erkennen en duidelijk laten blijken dat zij het afkeuren.

Populisme wint aan kracht ook omdat een krachtige afwijzing van terreur in naam van de islam er niet komt: noch van Erdogan noch van de burgers. Veroordeling door Erdogan van de afschuwelijke terreurdaad in Nice geeft hoop, maar moet niet eenmalig zijn en moet tot wederzijdse empathie, begrip en samenwerking leiden.

Hopelijk werken zakenlieden, opinieleiders, denktanks, pressiegroepen, vrouwenorganisaties bij de EU en in Turkije achter de schermen om de conflictpunten tussen de betrokken landen uit zijn beladen sfeer en korte termijn perspectief halen.

Voor herstel van de betrekkingen tussen de Europese Unie en Turkije zijn lange termijn perspectieven nodig, bijvoorbeeld de actualisering van de Douane Unie die voorlopig in de plaats kan komen van het perspectief op lidmaatschap van de Europese Unie.

In het volgende blog wil ik stil staan bij de veranderingen in internationale betrekkingen sinds het uiteenvallen van de Sovjet-Unie en kort ingaan op de vraag of de bestaande kaders (de NAVO en de Douane Unie) voldoende ruimte bieden voor het herstel van de betrekkingen tussen de EU en Turkije.

Foto van Kerim Göçmen
Kerim Göçmen

Kerim Göçmen werd in 1957 geboren in Izmit, een stad ten oosten van Istanbul. Hij bracht zijn jeugd door in diverse plaatsen in Turkije, waar zijn vader het ambt van rechter uitoefende. In 1974 begon hij met de studie werktuigbouwkunde in Ankara. Drie jaar later kwam hij op uitnodiging van zijn tante naar Nederland. Hij veranderde van studie en koos voor politicologie aan de Erasmus Universiteit van Rotterdam.  Het geheim van de kromme neuzen was zijn debuut, daarna verschenen Rode kornoeljes en Kroniek van mijn schoolvakanties.

Joseph Roth – Leviathan 4

(vanaf het begin lezen)

Aan de rand van het stadje, waar de kleine huizen van Progrody steeds armoediger werden, totdat ze uiteindelijk volledig ophielden en de brede, hobbelige straat naar het treinstation begon, stond de herberg van Podgorzev, een plek met een slechte naam, waar boeren, dagloners, soldaten, losbandige meisjes en waardeloze kerels rondhingen. Op een dag verscheen de koraalhandelaar Piczenik er met de matroos Komrower. Ze kregen sterke, donkerrode honingwijn en gezouten erwten voorgeschoteld.

            “Drink mijn jongen! Drink en eet, mijn jongen!’ sprak Nissen Piczenik vaderlijk tot de matroos. Hij dronk en at met smaak, want zo jong als hij was, had hij al het nodige gezien in de havens, en na de honingwijn kreeg hij een matige zure wijn en na de wijn een brandewijn van negentig procent. Terwijl hij de honingwijn dronk was hij zo stil dat de koraalhandelaar bang was dat hij nooit meer iets van de matroos over de wateren zou horen, zijn kennis moets eenvoudigweg uitgeput zijn. Na de wijn begon de kleine Komrover echter met de waard Podgorzew te praten, en toen de negentig procent kwam, zong hij het ene lied na het andere met luide stem, als een echte zeeman.

            ‘Kom je hier uit ons mooie stadje?’, vroeg de waard.  

            ‘Zeker, geboren en getogen in mijn, ons mooie stadje’ – zei de matroos, net alsof hij niet de zoon was van de gezette Jood Komrower, maar een heuse boerenknul.

Naast Nissen Piczenik en de matroos zaten een paar gauwdieven en landlopers aan tafel, en zijn publiek ziende, raakte de jongen vervuld van een vreemde trots, waarvan hij dacht dat die aan marineofficieren voorbehouden was. En hij moedigde de aanwezigen aan: ‘Vraag maar jongens, zeg het maar! Ik beantwoord al je vragen. Kijk, mijn goede oom hier, je kent hem wel, hij is de beste koraalhandelaar van het hele gouvernement, ik heb hem al van alles verteld!’ Nissen Piczenik knikte. En aangezien hij zich niet helemaal op zijn gemak voelde in dit vreemde gezelschap, dronk hij een glas honingwijn en daarna nog een. Geleidelijk aan begonnen alle verdachte gezichten die hij tot dan toe uitsluitend door het luik van zijn deur had gezien, net zo menselijk te lijken als zijn eigen. Maar aangezien voorzichtigheid en wantrouwen diep in hem verankerd waren, verdween hij even naar de binnenplaats en verstopte het zakje met zilvergeld in zijn pet. Hij hield slechts enkele losse munten in zijn zak. Ingenomen met zijn oplossing en door het geruststellende gevoel van het zakje munten dat onder de pet op zijn schedel drukte, liep hij terug naar de tafel.

            Niettemin moest hij erkennen dat hij geen idee had waarom en met welk doel hij hier in de herberg zat met de matroos en die onaangename kerels. Hij had zijn leven in regelmaat geleid en zorgde ervoor niet op te vallen, en zijn wonderlijke liefde voor koralen en hun geboortegrond, de oceaan, was nooit aan iemand geopenbaard tot aan de komst van de matroos, en eigenlijk tot op dit moment. En er was nog iets dat Nissen Piczenik angst inboezemde. Hij, die allerminst gewend was om in beelden te denken, zag thans voor zich dat zijn geheime verlangen naar de wateren en alles wat er op en onder het water plaatsgreep en leefde, plotseling aan de oppervlakte kwam van zijn eigen bestaan, zoals soms een zeldzaam en vreemd dier, dat op zeebodem leefde en thuishoorde, om duistere redenen naar de oppervlakte schoot. Het waren waarschijnlijk de honingwijn waaraan hij niet gewend was en ook de fantasie van de koraalkoopman, gestimuleerd door de verhalen van de zeeman, die dit beeld in hem gewekt had. Maar het verbaasde hem en hij schrok ervan dat er zulke buitenissige ideeën in zijn hoofd op konden komen, meer nog dan het feit dat hij plotseling met woeste kerels aan een tafel in de herberg zat.

            Maar zijn schrik en verbazing voltrok zich gelijkmatig onder het oppervlak van zijn bewustzijn. Ondertussen luisterde hij met een gretig plezier naar de sprookjesverhalen van matroos Komrower.

            ‘Op welk schip vaar je?’, vroegen zijn disgenoten. Hij dacht eventjes na – zijn schip was vernoemd naar een bekende negentiende-eeuwse admiraal, maar de naam leek hem op dat moment net zo gewoontjes als zijn eigen, en Komrower, vastbesloten indruk te maken, zei dus: ‘Mijn kruiser heet de Moedertje Katharina, en weet je wie dat was? Dat weten jullie natuurlijk niet – en daarom zal ik het jullie vertellen. Nou, Katharina was de mooiste en rijkste vrouw van heel Rusland, en daarom trouwde de tsaar op een dag met haar in het Kremlin in Moskou en nam haar meteen mee in een slede met zes paarden – het vroor 40 graden Celsius – rechtstreeks naar Tsarskoye Selo. En achter hen reed het hele gevolg in sleeën – en er waren er zoveel dat de hele weg drie dagen en drie nachten geblokkeerd was. Een week na deze prachtige bruiloft kwam de gewelddadige en onrechtvaardige koning van Zweden de haven van Petersburg binnen met zijn belachelijke houten scheepjes, waarop wel een massa soldaten stonden – want Zweden zijn van huis uit erg dapper – en deze Zweed wilde niets minder dan heel Rusland veroveren. Tsarina Katharina ging echter onmiddellijk aan boord van een schip, dezelfde kruiser waarop ik dien, en schoot eigenhandig op de belachelijke bootjes van de Zweedse koning, zodat ze zonken. En ze wierp hem een ​​reddingsboei toe en nam hem daarna gevangen. Ze liet zijn ogen uitsteken en at ze op, waarvan ze nog slimmer werd dan ze al was.  De koning echter werd zonder ogen naar Siberië verbannen.

            ‘Eh, eh,’ sprak toen een nietsnut en krabde op zijn achterhoofd, ‘met de beste wil van de wereld kan ik niet alles geloven wat je vertelt.’

            ‘Zeg dat nog eens,’ antwoordde de matroos Komrower, ‘dan heb je de Russische Keizerlijke Marine beledigd en zal ik je met mijn wapen moeten doden. Wees ervan overtuigd dat ik dit hele verhaal tijdens de opleiding vernomen heb, en Zijne Hooggeborene, onze kapitein Voroshenko zelf, heeft het ons verteld.’

(klik hier om door te lezen)

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.