Ein Fragment muß gleich einem kleinen Kunstwerke von der umgebenden Welt ganz abgesondert und in sich selbst vollendet sein, wie ein Igel.
Dit is één van de 451 korte, fragmentarische teksten die Friedrich Schlegel in het door hem en zijn broer opgerichte tijdschrift Athenaeum publiceerde. De egel moet volgens mij een verwijzing zijn naar een fragment van de Griekse dichter Archilochos: ‘De vos weet vele dingen, maar de egel weet één groot ding.’ In de versie van Schlegel is het fragment zelf de egel geworden: opgerold, afgerond en in zichzelf gekeerd heeft het alleen maar kennis van zijn eigen inhoud. Door zich op deze manier van de buitenwereld af te sluiten kan een korte tekst volmaakt zijn: er is simpelweg geen plaats voor nuance, twijfel of meerstemmigheid.
Wanneer je 451 stekelige, weerbarstige egels probeert op te sluiten in een kleine ruimte – in een tijdschrift bijvoorbeeld – ontstaat er echter een probleem. Korte teksten worden bijna altijd in groepsverband uitgegeven, aangezien het nu eenmaal lastig is om post-its en papyrussnippers los in je boekenkast te bewaren. Maar hoe moet een lezer omgaan met een serie fragmenten die geen onderlinge verbanden willen leggen en stuk voor stuk hun eigen volledige waarheid in zich hebben opgerold?
Omdat het samenlevingsverbond binnen een fragmentenbundel altijd ongemakkelijk is, slaan de samenstellers van deze bundels vaak een apologetische toon aan. Sorry voor de verwarring, sorry voor het gebrek aan coherentie, sorry voor de willekeurige volgorde. Mijn favoriete verontschuldiging komt uit het voorwoord van Wittgensteins Philosophische Untersuchungen: ‘Ich hätte gerne ein gutes Buch hervorgebracht. Es ist nicht so ausgefallen.’
Iets dergelijks is aan de hand in Maggie Nelsons Bluets (2009), een lyrische reeks bespiegelingen over verdriet, verliefdheid en de kleur blauw. Nelson vertelt hoe ze jarenlang met het idee voor het boek rondliep, haar vrienden erover vertelde, de titel al bedacht had. ‘On my CV it says that I am currently working on a book about the color blue.’ Maar het boek komt er niet, of krijgt althans niet de vorm die Nelson voor ogen had. Na jarenlang met het onderwerp te hebben geworsteld, presenteert ze op verontschuldigende wijze een dun bundeltje van korte genummerde tekstsnippers. Ze noemt ze, in verwijzing naar Wittgenstein, ‘propositions’.
Tegen het einde van zijn leven schreef Wittgenstein zelf ook een reeks stellingen over kleur, postuum gepubliceerd als Bemerkungen über die Farben. Een van de centrale kwesties die hem in dit werk bezighoudt is het feit dat één plek in je gezichtsveld nooit door twee kleuren tegelijk gevuld kan worden. We zijn in staat om geluiden en geuren gemengd en gelaagd te ervaren, maar het visuele veld heeft een structuur die zulke meerstemmigheid niet toelaat. Een geluid kan zacht of hard zijn, en daardoor meer of minder andere geluiden toelaten, maar de ervaring van een kleur is altijd absoluut. Als je iets ziet, betekent dit dat je iets anders niet ziet. Niets is zo stellig als een kleur.
Bluets gaat over deze absolute stelligheid, over de manier waarop we onszelf volledig in een bepaalde waarheid kunnen verliezen. Als je verliefd bent is het bijna onmogelijk om je voor te stellen dat het ooit zal eindigen; als je door verdriet overrompeld wordt kun je nauwelijks bedenken dat je je later anders zult voelen. ‘The difficulty is that our moods don’t believe in each other.’ Maar natuurlijk worden ervaringen toch door andere ervaringen opgevolgd: hoe stellig een kleur ook is, er zal altijd een andere kleur na komen. Dat is wat een bundel blauwe egels tonen kan.