(Weinig) Opbeurend

Ik woon niet ver van het huis dat Anne Frank achterliet toen zij moest onderduiken. Jaarlijks organiseert de boekhandelaar op de hoek een sobere 4 mei-herdenking op het plein ervoor. In coronatijd hield iedereen goed afstand en er waren beduidend minder mensen aanwezig dan voorgaande jaren. Aan de overkant van het grasveld stond een vader met zijn zoon van een jaar of zeven. Vlak voor de stilte over het plein neerdaalde fluisterde hij zijn zoon iets in het oor. Het kind luisterde met grote ogen. Ik had graag gehoord welke woorden hij koos om de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog uit te leggen.

Ik hoorde de 4 mei-lezing van Roxane van Iperen en op de toonbank van de boekwinkel op de hoek lagen naast elkaar De Fundamenten (2021) van Ramsey Nasr, Wat maakt een verzetsheld (2021) van Rutger Bregman, Onbehagen. Nieuw licht op de beschaafde mens (2016) en Mens/Onmens (2015) van Bas Heijne. Wat geweldig dat het pamflet weer terug is. Of zijn ze nooit weggeweest en had ik het gewoon niet gezien?

In elk geval: Van Iperen schetst een weinig opbeurend collectief zelfbeeld dat is gebaseerd op het wegkijken van misstanden, een niet-willen-weten, nog altijd. Ze laat zien hoe afdalen in de geschiedenis, in onszelf, voor velen te pijnlijk is. Want in weerwil van wat we graag geloven zijn wij geen helden. We kijken liever weg. Van de klimaatcrisis, structurele ongelijkheid, kinderarbeid, vluchtelingen aan onze grenzen, dierenleed in onze megastallen. Het is veel makkelijker om jezelf te beschouwen als een klein radertje, je verantwoordelijkheid voor het grote geheel te bagatelliseren en je ogen te sluiten. Nee, bijna niemand staat ’s morgens op en denkt: vandaag word ik een held, vandaag kom ik grootscheeps in verzet (ik parafraseer hier Rutger Bregman, die Eva Fogelman citeert uit Conscience& Courage, 1995). 

En toch: als er één ding helder wordt uit deze vlammende en noodzakelijke essays is het dat steeds meer mensen van de daken willen schreeuwen dat we een omslagpunt hebben bereikt. ‘De 21e eeuw is de eeuw van het geweten’, schrijft Ramsey Nasr. Vlijmscherp analyseert hij hoe onze definitie van welvaart niet langer gebaseerd zou moeten zijn op groei en winstmaximalisatie, aangezien dit model slechts welvaart oplevert voor enkelen en niet kan bestaan zonder uitbuiting en uitputting van anderen. We zijn op een punt beland waarop we onszelf opnieuw moeten afvragen: wat is een zinvol bestaan, en ten koste van wat en van wie mag dat gaan?

Het wordt steeds moeilijker moreel juist te handelen én onze ‘vrije’ Westerse levensstijl te behouden. Wat praten we allemaal goed om onze bestaanszekerheid te behouden? Ook wij doen tenslotte, net als 76 jaar geleden, slechts wat goed is voor onszelf, ook al weten we dat we daarmee anderen benadelen. Zouden dat de woorden zijn die de vader op Dodenherdenking in het oor van zijn zoon fluisterde?

Vorige week zag ik ze weer, vader en zoon. Ze kwamen uit het zwembad en liepen met natte haren voor me uit. Het kind danste aan de hand van zijn vader, zijn stormtrooperrugzakje deinde op en neer. Het jongetje zong: ‘Maar papa, ik wil helemaal niet zelf nadenken, ik wil niet zelf nadenken…’ Het klonk vrolijk, onbezonnen. De vader glimlachte en keek vastberaden.

Foto van Berthe Spoelstra
Berthe Spoelstra

Berthe Spoelstra (1969) is dramaturg van Frascati Theater. Haar debuutroman Schemerland kwam in 2009 uit bij Van Oorschot. In augustus 2021 volgt Zwerm. Voor Tirade schrijft ze over o.m. theater en literatuur.

Vierenhalf tot slaaf gemaakten

Het veelvuldig gebruik van spiegels in de slavernijtentoonsteling in het Rijksmuseum geeft helder de bedoeling weer. We moeten naar onszelf kijken. Een deel van de rijkdom van de Nederlandse natie is tussen de 16e en 19 eeuw over de ruggen van tot slaaf gemaakten verkregen. De stad Amsterdam bood recent haar verontschuldigingen aan.

Mijn moeder vertelde me laatst dat ik van haar vader de capaciteit had geërfd tot wat deze boer uit Wilsveen ‘boerentimmerwerk’ noemde, niet al te precies dingen van hout maken, kasten etc. In mijn parenteel voornamelijk boeren en boerenknechten aan de ene zijde, houtvorsters en een sporadische hoge ambtenaar land- en bosbouw aan de andere kant. Westland versus Veluwe. In Zeeland heeft op zeker moment iemand als ik uit eikenhout deze ‘tronco’ vervaardigd. Het was het ding dat mij het directst aansprak op de tentoonstelling. Ik kan dit ding maken, daar is het eenvoudig genoeg voor. Een goed stuk eiken, een zaag, boren en schaven, wat hang en sluitwerk. De maker van dit werk heeft zich met de eigen enkel ervan vergewist of de enkelgaten ruim genoeg en niet te ruim waren. De historische houding van de Nederlanders jegens slavernij zweeft ergens tussen pragmatisch winststreven – we hebben land en dat moet bewerkt door sterke mensen die niet te snel sterven in tropische omgevingen – en een enkele soms religieus aangestuurde meer empathische denker, die de onredelijkheid van het uitgangspunt ziet, maar daar vaak door de omstandigheden niet al te ver mee komt.

Hoe rudimentair de Zeeuw met zijn boerentimmerwerk ook heeft nagedacht gedurende zijn pakweg 4 of 5 uur werk – van eik tot eindresultaat – aan deze tronco, hij zal overwogen hebben waarvoor zijn tronco dient, en hij zal daar een mening over hebben gehad. En hij heeft zeer praktisch een beslissing genomen die misschien veelzeggend is: de lengte van het stuk hout waarop hij de hand legde, en de afstand tussen twee benen, zijn eigen benen zal hij als uitgangspunt hebben genomen, resulteert in 9 enkelgaten. Hij zal een beetje gelachen hebben zoals ik dat doe als ik met m’n matig houtbewerkerstalent vaak een praktische uitkomst gewoon maar moet accepteren… een oneven aantal gaten voor wat toch meestal een even aantal tot-slaaf-gemaakten-benen is, lijkt een beetje dom. Maar misschien heeft hij toen overwogen dat één tot slaaf gemaakt wel met één been vastgezet kon worden.

En daar is het gebeurd denk ik. Daar heeft hij zoals we toch allemaal wel regelmatig doen en waarschijnlijk deden een eigen falen laten opknappen door een niet gekende ander. Wat doet het er eigenlijk toe? Dit cynisch, maar waarschijnlijk ook gewoon praktisch marchanderen met problemen van iemand anders, omdat het jouw probleem niet is, is een al te menselijke overweging die voor het grootste percentage Nederlanders die gewoon in bijvoorbeeld Zeeland in een schuur werkten prima volstond. Een halve tot slaaf gemaakte meer of minder. Maar hoe voelde dat, met één been in de tronco?

Nu echter staren de negen ogen van deze tronco mij in een spiegelpaleis aan en ik ben de cynische maar praktische maker van dit ding en heb nagedacht over hoe het werkt, ben een beetje trots op dat het me gelukt is en realiseer me dat ik net niet goed genoeg heb nagedacht waarvoor het dient als ik mijn 40 centen incasseer bij aflevering van het werkstuk.

Want ik heb pijn en beperking geleverd en niet goed genoeg over de zee heen gedacht.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Het leven een lijdensweg?

Iedere generatie heeft zijn eigen Apocalyps. Zoals men eerder vreesde dat het Rode Gevaar, de atoomoorlog, het Y2K-virus of het einde van de Mayakalender tot de ondergang van de wereld zou leiden, is het voor de millennials (waartoe ik gerekend schijn te worden) zonneklaar dat de klimaatcrisis ons de das om zal doen. Door overbevolking, decadent grondstoffengebruik en de massale uitstoot van broeikasgassen zou de aarde uiteindelijk dusdanig opwarmen dat sommige gebieden uitdrogen en onvruchtbaar worden en andere juist weer totaal overstromen. Hele populaties zullen moeten vluchten, om ieder zeldzaam stukje bewoonbaar land zal gevochten worden.

Een behoorlijk deprimerend scenario, inderdaad, dat je zelfs je ergste vijand zou willen besparen. Niet gek dus dat sommige mensen gaan nadenken over hoe ze hun geliefden hiervoor kunnen beschermen. Een van de opties is zorgen dat je minder familie hebt om je zorgen over te maken. Afgelopen maand sprak ik de eerste leeftijdsgenoten die bewust geen kinderen nemen omdat ze hen de klimaatcrisis niet willen laten meemaken. Een veeg teken, lijkt mij, als angst zo concreet wordt dat het de loop van ons leven zo sterk bepaalt. 

Maar wat als deze weigeraars geen slachtoffers maar pioniers zijn? Misschien kunnen we het tij nog keren als een groot deel van de mensen het radicale besluit neemt om zich niet voort te planten. ‘“Dan is het probleem van de klimaatverandering ook meteen opgelost (…). De ijsberen en pinguïns redden zich wel.”’

Aan het woord is ene Salm, een alleenstaande, op het platteland woonachtige man die zijn dagen vult met het onderhouden van zijn rozentuin en het drinken van exquise whisky’s. Daarnaast probeert hij wie er ook maar met een half oor luistert ervan te overtuigen dat het krijgen van kinderen een kapitale fout is – Salm is fervent antinatalist. 

Degene die het vaakst aan deze verhandelingen wordt blootgesteld is zijn buurman, een naamloze stukjesschrijver die de verteller is van de korte tekst Humaan (2021), gepubliceerd door Uitgeverij Flanor. Op basis van zijn geboortejaar zou je niet denken dat de auteur, Boudewijn van Houten (1939), echt wakker ligt van het verdere lot van de aarde. Ik las deze dialoog dan ook vooral omdat ik zijn eerdere bibliofiele werk bewonder, maar mogelijke inzichten over hedendaagse politieke problemen zijn natuurlijk altijd mooi meegenomen. 

Buurman Salms argumenten voor kinderloosheid laten zich gemakkelijk samenvatten. Leven is lijden tot de dood, stelt hij, dus je zadelt je kroost per definitie op met een straf. Vrijwel al zijn andere bezwaren zijn hier naar terug te leiden: je zou mensen de verschrikking van de dood moeten besparen, de jeugd is niet leuk, kinderen kosten veel geld, ouders handelen vaak uit egoïsme en eigenbelang waardoor kinderen nog meer lijden. Instemmend citeert hij uit een brief die Willem Frederik Hermans in 1953 aan zijn toenmalige uitgever Geert van Oorschot schreef: ‘“Het is vreemd dat de meeste mensen gewetensbezwaren hebben om een onschuldige uit de wereld te helpen, maar niet om hem erin te zetten, wat, alles goedbeschouwd, even erg is.”’

Als lezer word je uitgenodigd om deze commentaren meer als particuliere uitspraken van een personage dan als universele waarheden te zien. Salm heeft namelijk een onwaarschijnlijk tragische levensloop meegekregen. Het bombardement op Rotterdam maakte hem op jonge leeftijd doof aan één oor, waardoor hij slecht meekwam op school. Hij trouwde een vrouw die lesbisch bleek te zijn (hoe dit precies gebeurt blijft onduidelijk) en daarna stierf aan een vreselijke ziekte. Hun twee kinderen kwamen gezamenlijk om in een auto-ongeluk. Niet gek dat je het bestaan dan vooral als een potentiële lijdensweg ziet.

De verteller staat hier anders in. Hij lijkt ongecompliceerd alleenstaand te zijn: ‘Wat kinderen aangaat, ik heb ze niet gehad en ik wilde ze niet hebben.’ De ironie van de situatie – teleurgesteld vader van twee probeert tevreden kinderloze man te overtuigen geen kinderen te krijgen – blijft steeds voelbaar, en zal ongetwijfeld verklaren waarom de verteller veel van Salms redeneringen kalm en geamuseerd riposteert. Diens tirades krijgen daarom op den duur iets belachelijks. Wanneer de buurman zelfs Hippocrates, de oervader van de geneeskunde, aanhaalt om zijn punt te maken, is duidelijk dat Van Houten je via zijn personage niet zomaar voor zijn eigen zaak probeert te winnen.

Slechts één keer komt de ik-persoon met een uitgebreider weerwoord, maar deze uitspraak lijkt me wel meteen allesbepalend: ‘“Jij zegt dan wel dat men beter niet geboren is, maar ik – het spijt me – ben eigenlijk van m’n vijfentwintigste tot m’n zeventigste heel gelukkig geweest. Niet zelden dacht ik: ik wou dat ik er iemand voor kon bedanken. Omdat ik niet gelovig ben, was er zo iemand niet. Maar gelukkig dus, vijfenveertig jaar lang!”’ Al zijn tegenargumenten komen uit deze bron: waarom zou iemand die geluk heeft gekend het een ander willen ontzeggen? Met al zijn geraas en gekronkel lukt het Salm uiteindelijk niet om deze waarheid af te zwakken.

Een hele tijd terug, nog voor de klimaatramp dit soort kwesties overschaduwde, hoorde ik dat een koppel uit mijn kenniskring besloot kinderloos te blijven omdat ze de wereld een verschrikkelijke plek vonden. Samen waren ze er achter gekomen dat ze het hartgrondig eens waren met de regel van Sophocles, die Van Houten als een van de motto’s van Humaan heeft genomen: ‘Niet geboren te worden, is verreweg het beste.’ Toch zag ik ze jaren later samen voorbijkomen op fietsen met kinderzitjes en een jubelende dreumes achterop. Dat bewijst maar dat de intuïtie van de naamloze scepticus klopt: dergelijke beslissingen worden niet vanuit koele rationaliteit gemaakt, maar volgen meestal natuurlijkerwijs uit geluk.

Foto van Lodewijk Verduin
Lodewijk Verduin

Lodewijk Verduin (1994) studeerde Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schrijft over literatuur en is redacteur van Tirade.

Poponari

Wij hadden elkaar leren kennen via het internet. Nu alweer bijna twee jaar geleden – wat net zo goed een ander tijdperk had kunnen zijn. Een filmtijdschrift had ons beiden om een artikel over cinema en politiek gevraagd. Het mijne werd afgewezen; het zijne niet. Belangrijker is dat we elkaar op deze manier leerden kennen en dat ik enkele weken later naar Boekarest zou gaan om aldaar gastlezingen aan de faculteit Nederlands te geven. We maakten plannen waarbij hij me niet alleen door de stad zou rondleiden, maar we tevens een roadtrip door het land zouden maken om onder andere ook zijn geboortestad Brasov aan te doen.

Net iets te laat bracht hij zijn geliefde ter sprake. Onze gesprekken waren niet heel expliciet, maar er werd genoeg over en weer geïnsinueerd om de revelatie van zijn relatie als een koude douche te ondergaan. In praktische termen bleven onze plannen dan wel ongewijzigd, maar het beeld dat ik in mijn hoofd had van dat kasteel in de bergen dat uitkeek over een ravijn, deed opeens toch minder romantisch aan. Was die vriend ook op de hoogte van mijn bestaan? En welke beelden had hij in zijn hoofd met betrekking tot deze reis?

Uiteindelijk gooide een pandemie roet in het eten. De plannen werden tot nader order opgeborgen. Desalniettemin bleven we berichten over en weer sturen waarin geen van beiden ervoor terug deinsde zo nu en dan de insinuerende draad van weleer weer op te nemen.

Tot het vorige week dan toch zover was. De man die ik al zes maanden mijn geliefde mocht noemen, moest voor een tentoonstelling naar Los Angeles, maar daarvóór was het noodzakelijk dat wij twee weken in quarantaine gingen buiten de Schengenzone. Aangezien zijn galeriehouder daar een appartement bezat, zouden wij die twee weken in Boekarest doorbrengen. Opnieuw werden er plannen gemaakt met de Roemeense schrijver en hoewel de obstakels deze keer van minder mondiale omvang waren, zou het uiteindelijk toch pas lukken om de avond voor ons vertrek af te spreken. Alsof de sterren schroomden deze ontmoeting plaats te laten vinden.

Hoewel onze gespreksgeschiedenis reeds meer dan anderhalf jaar besloeg, werd ik toch overvallen door verlegenheid toen ik hem daar uiteindelijk zag staan. Het was mijn geliefde die me moest aansporen op hem af te stappen, want net zo goed had ik rechtsomkeer gemaakt en de sterren hun gelijk gegeven, maar niet veel later zaten we met zijn vieren aan een tafel, verscholen tussen de bomen van het Cismigiupark, en maakten we de reserves die we al die tijd hadden opgebouwd buit.

Al gauw kwamen we te spreken over de nieuwe wetgeving die zonet in Hongarije aangenomen was en die onze relaties gelijkstelde aan die tussen pedofielen en hun slachtoffers. In Roemenië wordt homoseksualiteit in het beste geval getolereerd, indien er niet al te veel ruchtbaarheid aan wordt gegeven. Beide jongens herinnerden zich hoe de eerste Pride-betoging in Boekarest, waar zij toen nog niet woonden, op het televisiejournaal kwam omdat de conservatieve oppositie een tegenbetoging georganiseerd had als excuus om slaags te geraken met de regenboogactivisten. De schermutselingen werden destijds gekaderd als door de poponari veroorzaakte rellen die door de gehele bevolking luidkeels werden veroordeeld. Sindsdien zijn er kleine overwinningen geboekt die reden geven tot optimisme. Hoop misschien zelfs.

Pride hing voor mij altijd samen met de realisering dat het perfect mogelijk was een leven op te bouwen buiten de verwachtingspatronen en begrippen van wat men tegenwoordig heteronormativiteit pleegt te noemen. In de praktijk betekende dit voor mij slechts dat ik mijn uiterste best zou doen te ontsnappen aan het verstikkende klimaat dat de laatste tien jaar van mijn ouders’ huwelijk domineerde. Hoewel ik graag fantaseer over het prachtige witte kleed waarin ik, wanneer het zover is, de kerk binnen zal schrijden – want ik geloof dusdanig in het huwelijk dat ik maar liefst vier keer wil trouwen – is het laatste wat ik met betrekking tot mijn relatie nodig heb, bevestiging van buitenaf. Al te vaak en veelal ongevraagd liet ik mezelf ontvallen dat de buitenwereld mijn geaardheid en de daaruit voortkomende relatie niet leuk hoeft te vinden of (wat een verschrikkelijk woord) tolereren. Nee, de buitenwereld moest mij vooral met rust laten.

Op mijn laatste avond in Boekarestkwam ik erachter hoe zeer ik, met dit soort uitspraken, de verwezenlijkingen van alle activisten die mij voorgingen voor vanzelfsprekend hield. Hoe gemakkelijk het is het recht op onzichtbaarheid op te eisen wanneer er een beschermende wetgeving, hoe precair dan ook, was afgedwongen door diegenen die zich niet meer in de luwte wilden ophouden. Zou ik met evenveel gemakzucht durven beweren dat ik de erkenning of bevestiging van de buitenwereld niet nodig heb wanneer een aan de Hongaarse gelijke wetgeving in het parlement van mijn geboorteland werd doorgevoerd?

We lieten het onderwerp rusten en kwamen te spreken over belangrijker zaken zoals dragrace en de sentimentaliteit van de heisa rond het net begonnen Eurovisie Voetbalfestival. Maar daags nadien, op het vliegtuig, kwam het beeld van deze vier poponari aan een tafel die zich, enigszins van de buitenwereld afgeschermd, amuseerden, symbool te staan voor wat Pride ook zou moeten betekenen. Met alle contradicties van dien.

Foto van Michaël Van Remoortere
Michaël Van Remoortere

Michaël Van Remoortere (1991) is schrijver. Hij publiceert essays, verhalen en gedichten in een aanzienlijk aantal tijdschriften. Daarnaast maakt hij ook theaterperformances en installaties. Momenteel werkt hij aan de gedichtenbundel mythomaniën en de roman Autodafe.