Op de dag waarop ik mijn koffer in zou pakken, werd ik belabberd wakker. Een griepje, dacht ik nog, maar na een uur besloot ik toch even een wattenstaafje in mijn neus te schuiven. Terwijl ik voor mijn gevoel met het stokje tandsteen van mijn brein aan het krabben was, bedacht ik dat ik al een half jaar lang niet meer getest had.
Om de tijd tot de uitslag te doden besloot ik maar wat overhemden op te vouwen en mijn toilettas klaar te maken. Het zou vast een griepje zijn, bleef ik tegen mezelf herhalen: niets aan de hand. De dag erna zou ik gewoon op de achterbank van de Fiat van Ef en Het naar Normandië zitten, en reden we naar het chateau waar Ef met Lena vaak de jaarwisseling had doorgebracht. Dit jaar mochten Het en ik mee, en daar keek ik enorm naar uit. Ik zag ons al lopen over het strand, drinken aan de lange tafel in het chateau, en door de omgeving slenteren. We zouden allemaal aan Lena denken, zodat ze in gedachten nog een beetje bij ons was.
Na drie kwartier vouwen, proppen en inpassen, besloot ik te gaan kijken naar de uitslag. Dat virus zou me niet voor de éérste keer pakken op uitgerekend dit moment, dacht ik nog, maar toen ik keek, zat ik fout. Twee rode streepjes.
Ik appte Ef met het droevige nieuws, en belde even later ook nog met hem. De tranen hoopten op achter mijn ogen. Ondertussen bonkte mijn hoofd als een dansfeest, liep mijn neus als nooit tevoren en brak het zweet me uit. Ef was verdrietig, en ik ook. Ik vroeg hem of Het en hij voor drie wilden genieten, daar, in Normandië. En of hij veel foto’s wilde sturen.
Pas toen ik wat verloren aan de keukentafel zat, besefte ik dat ik voor het eerst alleen zou zijn tijdens de jaarwisseling. De voorgaande jaren was oudjaarsavond een blokkenschema geweest van familiebezoeken en feestjes. Met vrienden besprak ik dan het afgelopen jaar, haalden we herinneringen op en maakten we de balans op van weer een levensjaar. Op de achterkant van een tijdschrift begon ik na een tijdje haast therapeutisch een aantal gebeurtenissen van dit jaar op te schrijven. Toen ik alles doorlas, kon ik me amper voorstellen dat al die zaken in één jaar waren gebeurd. Het is grappig hoe herinneringen als een soort harmonica in elkaar worden gedrukt naarmate de tijd verstrijkt, maar dat je ze ook weer met één handomdraai uit kan trekken:
Voor de poëzie mocht ik onder meer naar Brussel, Amsterdam en Lille. Mijn koelkast ging stuk. Ik mocht meeschrijven aan een cabaretvoorstelling, had mijn eerste, grote publicatie en begon wekelijks op deze plek te schrijven. Ik hield van drie meisjes, en elke keer dacht ik dat het niet meer zou kunnen. Ik leerde van een dichter op een gala dat dichters niet dansen. In de binnentuin van Nijgh en van Ditmar danste ik toch. Ik haalde weer een keyboard in huis. Ik at oesters én magnetronmaaltijden. Mijn fiets werd gestolen, en ik stal zelf een fietslampje voor mijn nieuwe fiets. Voor het eerst in mijn leven was ik op een bruiloft. De bardames en barmeneren in mijn stamkroeg gingen voelen als familie. Voor een documentaire ging ik naar concentratiekamp Neuengamme. Ik las bijna alles van Carmiggelt. Als stadsdichter schreef ik meer dan ik ooit had verwacht. Door de hele stad zag ik mezelf hangen op aanmoedigingsposters om te stemmen voor de gemeenteraadsverkiezingen. Ik vierde mijn verjaardag. Eén maand lang waande ik me een Amsterdammer. Ik bewerkte Shakespeare en las voor met een vrouwenkoor. Mijn vader gaf me een knuffel. Ik knuffelde de burgemeester. Ik huilde voor het eerst in jaren om een scène uit Casablanca. Madame Bovary was één dag kwijt. Lena en Roem raakten voor altijd kwijt. Ik vond nieuwe vrienden, en een reservesleutel die ik al vijf maanden kwijt was. En in de laatste stuiptrekkingen van het jaar kreeg ik dat virus, op het moment waarop ik het totaal niet had verwacht.
Wat ik nog ga doen, op de laatste dag van het jaar? Ik zet een fles wijn koud, en poets mijn mooiste glas. Dan proost ik met mijn kat. En daarna tuimel ik geruisloos het nieuwe jaar in, zo stil, dat het bijna lijkt alsof er niets te gebeuren staat.