Sinds de nieuwe katten er zijn is het niet meer mogelijk om ongestoord bij ons op het dak te zitten. Omdat de kittens overal gaan waar mijn gezin gaat, zwermen Mus en Mary onmiddellijk na het openen van het luik uit over het terras.
Ze slapen in de plantenbakken en op de tuinbank, mekkeren naar vogels en laten zich aaien, maar zoeken vooral naar manieren om over de schutting te komen, waarna het doel natuurlijk is om de rest van ons dak en de daken van de buren te onderzoeken. Daar zijn het katten voor, een soort die in de Jordaan, nog geen driehonderd meter bij ons vandaan, dakhaas wordt genoemd.
Omdat het ras van onze kittens niet bekend staat om zijn intelligentie, gaan B en de kinderen ervanuit dat Mus en Mary zich op den duur zullen misrekenen op een loodslab of losliggende pan en dan de volle zestien meter naar beneden storten. Hoog genoeg om de juiste draai te maken, maar ook hoog genoeg om bij landing elk botje in die wollige lijfjes te verbrijzelen.
B en de kinderen bieden hun angst het hoofd met het soort ultra-vigilante arousal dat bij langere blootstelling PTSS veroorzaakt. Zelf ben ik meer van de ontkenning.
‘Het zijn katten,’ zeg ik dan. ‘Als er één soort gemaakt is voor dakranden dan zijn zij het.’
‘Vógels zijn gemaakt voor dakranden,’ zegt B.
‘Ze zijn zwakbegaafd,’ zegt Nadim. ‘Je hebt toch gehoord wat de dierenarts zei?’
En daar heeft onze zoon een punt: de dierenarts, ooit zelf eigenaar van een Ragdoll, wist te vertellen dat je dit specifieke ras eigenlijk nergens mee kun vertrouwen. Je moet hun voerkom en hun kattenbak dan ook een héél eind uit elkaar zetten om verwarring te voorkomen.
In de paar maanden dat de Ragdolls bij ons wonen, ben ook ik erg aan ze gehecht geraakt. Dat domme neemt je ook wel voor ze in. Ze kennen geen angst, ogen altijd ontspannen, slapen vol overgave waar de slaap ze overvalt – of dat nou in een plas op de badkamervloer is, in een te kleine kartonnen doos of in een spleet tussen twee kussens van de bank.
Ook ik maak me zorgen als ze het open dak op gaan. Maar een leven lang zorgelijkheid heeft me geleerd dat toegeven aan angst niets anders dan slapeloosheid brengt, waarna je nog minder resistent bent tegen zorgen.
Ik ken mensen die hun aard in alles volgen en mensen die structureel tegen neurotische kanten van zichzelf in gaan. Ik hoor tot de tweede categorie, de rest van mijn gezin onomstotelijk tot de eerste.
Toch denk ik dat B en de kinderen vaak het gelukkigst zijn.