Handleiding voor de regentijd van Suriname

Twee emmertjes water halen, … daarna op het erf legen. En dan het proces weer opnieuw uitvoeren. Ik ben uren bezig en er lijkt geen einde aan te komen. Tenminste is één kamer nu droog. De andere twee slaapkamers, de woonkamer en de keuken zijn nog vol met water.

In het begin maakte ik me geen zorgen om de grote regenbui die in de vooravond van zondag 23 april startte. We zitten namelijk in het grote regentijd seizoen in Suriname, dus is het te verwachten dat er enkele zware regenbuien zullen langskomen, maar toen het na een uur nog steeds zwaar bleef regenen, de straat helemaal blank stond en het water in het toilet steeg, begon ik mij wel zorgen te maken. Helaas na twee uren werden mijn angsten waarheid, het water begon langzaam door de spleten onder de deuren naar binnen te glijden, vanuit het erf dat nu ook blank stond. Heel langzaam schoof het doorzichtige substantie alsof het voorzichtig de omgeving aan het verkennen was om te zien waar het precies naartoe kon gaan. Daarna begon die steeds verder en meer naar binnen te stromen. We probeerden in het begin tegenstand te bieden. Zoveel mogelijk water weg te scheppen en te dweilen. Maar we waren niet opgewassen tegen het natuurgeweld. Het water begon steeds harder en met enige regelmaat zich naar binnen te stoten en we gaven het na dertig minuten op. Belangrijke spullen die op de grond stonden werden op tafels geplaatst, zoals kabels van apparaten en schoeisel.  Het water had de keuken intussen al gekoloniseerd en ging nu richting de kamers. We keken machteloos hoe het water sierlijk gleed over het oppervlak. De keiharde regen was geen moment in kracht afgenomen. De berichten op de socialmediakanalen gaven mee welke andere plekken in de binnenstad door het water werden gegijzeld. Eerst de plekken die vaker slachtoffer werden, zoals de Domineestraat, Costerstraat en de Gravenberchstraat. Maar andere plekken die voorheen gespaard waren gebleven, werden ook getroffen. 

Wat was dit fenomeen dat nu de binnenstad van Paramaribo aan het teisteren was en waaraan geen einde bleek te komen? Waren de sluizen wel opgewassen tegen de hoeveelheid water die naar beneden zeeg? Hoe ging het met de mensen die op straat waren?

Het water had intussen alle kamers in het huis bereikt en begon zich te settelen. We besloten maar te gaan liggen, in de ochtend zouden we wel een assessment maken van de situatie en dan te werken aan de wederopbouw. 

In het ochtendnieuws op de radio werd aangegeven dat de meteorologische dienst Suriname zegt dat het om een combinatie van de normale neerslag, die de intertropische convergentiezone met zich meebrengt en een storing die het geheel verder opvoert, ging. ‘De zware regens houden de komende dagen aan’ werd als waarschuwing meegegeven. Ik zucht. De scholen waren gesloten omdat een aantal onder water stond en een aantal moeilijk te bereiken was omdat de wegen in de omgeving nog onder water stonden. Een aantal bedrijven hield hun deuren gesloten. En verschillende auto’s stonden als sculpturen op de verschillende wegen, ze leken deel van het decor van een post-apocalyptisch evenement.

Terwijl we het water uit het huis aan het scheppen waren, vroeg ik mij af of we hieraan wel zouden kunnen wennen, steeds vaker watersnood in de binnenstad van Paramaribo bij regenbuien. Met klimaatverandering zal dit fenomeen namelijk vaker voorkomen aangezien er gespeculeerd wordt dat het ook vaker zwaar gaat regenen. Hoe moeten leerkrachten inspelen op ondergelopen leslokalen, school erven en straten in de omgeving? Hoe moeten werkplekken inspelen op de ondergelopen straten waardoor werknemers moeilijk of het werk niet kunnen bereiken. 

Het boek Waterjager van Chris Polanen, een werk van fictie, lijkt nu steeds meer de toekomst accuraat te voorspellen. 

We moeten nu echt gaan denken aan een handleiding ‘hoe in de komende jaren met de regentijd in Suriname’ om te gaan. Een applicatie waar bijvoorbeeld kan worden ingevoerd welke straten of buurten te vermijden bij zware regenval, zou ook een goeie zijn om te hebben op je telefoon. We moeten de aanpak van deze situatie niet alleen overlaten aan de overheid, maar als burgers ook zelf komen met initiatieven aangezien wij allemaal met de consequenties moeten omgaan. Anders is het water naar zee dragen, pun intended.

Foto van Kevin Headley
Kevin Headley

Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.

Slapen, schrijven

De zon werd als een vlag aan het vlakke firmament gehesen en de vogels floten scheve liedjes toen ik de stationshal van Amersfoort binnenliep. Kolonies halvegaren liepen in polonaiseformatie naar de trein richting de hoofdstad, die meer dan tien wagons telde. In Amsterdam wachtten Mus en Mary op me, de katten van Gil.

Net als vorige zomer mocht ik weer even de kattenbewaarder zijn, en dat kwam me goed uit: vorig jaar schreef ik in dat kraaiennest de meeste gedichten voor Deus Ex Machina af. Alle gedichten waar ik aan begon de afgelopen weken stribbelden tegen, dus ik hoopte weer het een en ander af te krijgen.

Maar niet vandaag, vandaag niet. Ik had geen seconde geslapen en wist niet of ik nog steeds dronken was, of al brak. Alles wat ik wilde was wat rust, en niemand naast me. Met het laatste beetje helderheid dat ik nog bezat, besloot ik naar de achterste wagon te lopen, in de hoop dat de oranjegangers te lui waren om hetzelfde te doen. Elke stap die ik zette voelde als een aanslag. Mijn kleding rook alsof het was gewassen in een teil met verschraald bier, mijn lever bonkte harder dan mijn hart en de kater klampte zich aan mijn been als een blok gewapend beton. Het meisje met wie ik die nacht zoende in een zijstraatje had ik slordig en maar deels uit mijn mond gepoetst.

Ik bereikte de achterste wagon ongeschonden, opgelucht als een paling die voor de eerste keer Saragossa ziet. De coupé lag in een kalmte die weinig goeds kon betekenen, zo kalm. Het klopte: vlak nadat ik mezelf had gedeponeerd op het harde blauw van de intercity kwamen de eerste feestvierders binnen. Ze trokken de eerste blikjes bier open, terwijl ik mijn laatste biertjes nog op mijn lever voelde.

Binnen een paar minuten was het hele treinstel gevuld. Een jongen vroeg me of ik mijn tas kon weghalen, zodat hij kon zitten. Ik gehoorzaamde, schoof de tas onder de stoel en begroef mijn blik in het boek dat ik toch niet zou kunnen lezen. Zijn stem doorboorde mijn trommelvlies met elke woord dat hij uitbracht.

Na een half uur stommelde de trein Amsterdam Centraal binnen. Ik wachtte tot iedereen zich verplaats had naar het perron, trok mezelf omhoog aan de stoel voor me en liep zo snel als ik kon de trein uit, het perron af, het station uit. Weg van de oranje massa die naar de binnenstad stroomde.

Met een omweg bereikte ik de rust van het Prinseneiland. Nog even, dacht ik, nog even en ik zou in de nok zijn, waar de wereld zo mooi weg kon vallen. Nadat ik vier sleutels in het slot van de benedendeur had gestoken, paste de vijfde. De trap gromde me toe als een valse zwerfhond en verzuurde mijn benen, nog voordat ik één stap had gezet.

Uitkijkend naar de aankomst in de nok duwde ik de deur dicht, om aan mijn klim te beginnen, maar het zware ding leek te klemmen. Ik duwde nog een keer, maar nu iets harder.

‘Pas op!’ riep een meisje, dat aan haar stem te horen niet ouder dan tien jaar kon zijn.

‘Wij moeten er ook in!’ riep een ander meisje, ook niet ouder dan tien jaar. Twee jonge, glunderende gezichten verschenen, met een frisheid die alleen is gegeven aan iemand die zich niet had gegeseld met twintig bier. Ze hadden allebei een step aan hun hand en keken me nieuwsgierig aan.

‘Sorry,’ zei ik en begon de trap te beklimmen.

‘Wat doet u hier?’ vroeg het ene meisje, terwijl de ander de deur in het slot liet vallen. Ik hield me vast aan de trapleuning toen ik me omdraaide.

‘Slapen,’ mompelde ik.

‘Maar het is middag!’ riep het meisje dat de deur dicht had laten vallen uit en zette haar paarse step neer.

‘Schrijven, dan,’ antwoordde ik op de vriendelijkste manier die ik in me had. ‘Ik ga schrijven.’

De meisjes haalden hun schouders op, alsof ze me niet geloofden, maar mijn geloofwaardigheid ze niet genoeg kon schelen om er verder op in te gaan. Ze schoten langs me heen, de trap op. Een van de meisjes keek nog even achterom.

‘Welterusten dan, meneer,’ riep ze en verdween de middag in.  

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Een minachtend firmament – over herinneren

(De wereld in stukken 15)

Elke herinnering vernieuwt het beeld van waar de herinnering over ging, we herinneren ons dus herinneringen, en hoe meer je je iets herinnerd hebt, des te onbetrouwbaarder is het waarschijnlijk, steeds verandert er iets kleins. Persoonlijke mythologie zou je het kunnen noemen. Naarmate je ouder wordt zit je met meer onrechtmatigs opgescheept. Op deze kaart staat een gebied van betrekkelijke oude herinneringen. Mijn eerste grote reis ging naar Nicaragua waar mijn broer woonde die ik een paar jaar niet gezien had. Ik was 19. Boven Panama geraakte ik met mijn vliegtuig in een luchtzak, we vielen driehonderd meter naar beneden en het voedsel zat aan het plafond. (zie kaart 6, mijn laatste herinnering eraan.)

In de patio in Managua las ik zes delen Paustovski en een paar delen Machado de Assis. Zomaar wat herinneringen die ik me al zo vaak herinnerd heb. Er is ook een problematische. Ik bezocht Omotepe, het eiland in het Lago de Nicaragua, (waarin endemische zoetwaterhaaitjes zwemmen)  waar in een dorp aan de hoofdstraat pre-colombiaanse ‘stone idols’ stonden, veel, ik liep er bewonderend langs me afvragend waarom ze daar op een rij stonden en volgde met een vinger de mooie labyrintische patronen erop. Op een enkele droogden de buurtgenoten hun was). Een paar jaar later was ik er opnieuw en waren ze allemaal weg. Alleen kan ik dit niet staven aan herinneringen van anderen, noch aan foto’s. In Honduras en Guatemala zag je veel meer Maya-tempelcomplexen. Misschien vielen de beelden daarom ook op in 1990.

Zijn er landen die meer geleden hebben onder de mateloze bemoeizucht van neokoloniale mogendheden, zoals we de VS op zeker moment toch wel mogen noemen? Het begon met een gek, William Walker, filibuster, die zich in 1855 president van Nicaragua noemde. Groot voorstander van slavernij als hij was maalde hij niet zo om wat de plaatselijke bevolking ervan vond. De Somoza-dynastie werd van 1927-1979 door de VS in het zadel geholpen en gehouden, en kort daarna kreeg je de vreselijke neiging van Ronald Reagan zich ermee te bemoeien. Begin jaren ’80 droeg hij zijn steentje bij aan de Koude Oorlog door de Contra’s die vochten tegen de marxistische Sandinisten te steunen met geld en wapens. Veel wapens vonden hun weg naar de drugskartels (zie de onthutsende film American Made met Tom Cruise, 2017). In de jaren ’90 was Augusto Sandino nog zeer aanwezig op muurschilderingen (de muurschildercultuur in Centraal-Amerika!) De revolutionair met de grote cowboyhoed stond zelfs als een silhouet op een heuvel aan het Lago de Managua.

Een Hondurese herinnering die afgesleten en ongetwijfeld aangepast is geraakt is die aan Jan Saal. De zeeman uit Rotterdam die we begin jaren ’90 in La Ceiba ontmoette in zijn hotel, vertelde over hoe hij er beland was en over zijn betrekkelijk avontuurlijk leven niet uitgepraat raakte. Zijn uitspraak ‘De tropen heb mijn altijd heel best bevallen’, is gevleugeld geraakt en mompel ik iedere keer als ik in de tropen belandt. Want ik deel zijn voorkeur. Ik voel me opmerkelijk goed in de tropen.  Waarschijnlijk is dat op zijn beurt een aangepaste vorm van persoonlijke mythologie. Ik voel me er goed omdat ik me herinner me er goed te voelen.

Ik zwierf er maanden rond dus de herinneringen zijn legio. Papegaaien in een vulkaankrater, rum uit plastic zakjes, Amerikanen die niet wisten in welk land ze waren, met 100 km/u tegen een veestapel oprijden, een dolgelukkig varken in de branding. Stuk voor stuk ijkpunten in het begrip van de wereld en tegelijkertijd hopeloos particulier. Op 22 juli 1990 was er minder particulier een totale zonsverduistering. In de Maya-mythologie een zeer duister voorteken. De lucht werd zwaar als lood, mensen gilden, dieren krijsten, kippen waren onthutst. Iets als deze aardbeving in León:

Aardbeving Nicaragua

‘t Is vroeg; de witte huizen, kerken, tuinen,
De hekken waar ik langs liep, spelend kind,
Als man ‘s nachts zong, staan in de stilte samen
Al eeuwen tot een stad; er is geen wind.

De maan bleekt in ‘t azuur; teerrood begint
De dag over de heuvlen, voor de ramen.
Daar komt de schok, schuin knikken oude huizen,
Er puilen menschen uit, van angst doof, blind,

Knielen op straat dicht naast elkander. Help,
Heilige God, Santa Virgen! De bodem siddert,
Als door onzichtbre klauwen ingetrokken.

De lucht wordt zwaar als lood. Komt er geen wind?
‘t Is of de dood de weerlooze aarde worgt,
Terwijl het firmament minachtend toeziet.

(J. Slauerhoff vertaalt hier de Nicaraguaanse dichter Rubén Darío (hier een aardig stuk erover in Hollands Maandblad)

Een León zonder wind, de zon brandde er door mijn t-shirt heen. Een wereldkaart is ook een verzamelplaats van persoonlijke mythes. Een vreemd en eindeloos labyrint van steeds iets verschuivende herinneringen. De volgende keer plakt Time in a bottle van Jim Croce eraan vast, gewoon omdat dat nu op de radio is… Wat is er eigenlijk onveranderlijk op deze wereld?

Lezen: Paul Theroux The Mosquito Coast

Salman Rushdie De glimlach van de jaguar.

Kijken: American made

Naar kaart 16

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Eine kleine Nachtmusik

De zaal zat vol met mensen. De interviewer links van me had al zijn vragen gesteld en keek de zaal in. Nu mocht het publiek mij aan de tand voelen. Er gingen verscheidene handen de lucht in. Aan beide zijden van de zaal stonden mensen met microfoons aan lange stokken, wachtend om de microfoon voor de mond van de vragensteller te houden. De interviewer wees iemand aan.

De man stond op en wachtte even tot de microfoon stil hing. Even ging zijn hand ernaartoe om hem vast te pakken, maar halverwege de beweging liet hij zijn hand weer zakken. Ik draaide mijn stoel in zijn richting.

‘Waarom geeft u in de zomer geen concerten meer? Tot een paar jaar geleden deed u dat nog wel. Doet u dat bewust of komt het gewoon iedere keer niet goed uit met uw andere plannen?’ Hij ging weer zitten.

Ik lachte en wendde me weer tot de zaal.

‘Ja, dat is wel een leuk verhaal.’

‘Vertel,’ zei de interviewer, zijn wenkbrauwen optrekkend.

Ik knikte in de richting van de vragensteller. ‘Ja. ‘s Zomers treed ik niet meer op. Ik doe dat bewust: ‘s zomers is het te warm en dan slaap ik niet goed. En zoals je weet zijn de meeste concerten in de avond, zo rond een uur of acht, negen en dan ben ik echt al helemaal gesloopt.’ Ik maakte een gebaar met mijn handen. ‘En als ik moe ben, kan ik ook gewoon niet goed Schubert en Chopin spelen, om van Bach nog maar te zwijgen. En dat is natuurlijk niet heel handig.’ De zaal lachte.

‘Oh dat is interessant,’ zei de interviewer. ‘Maar waarom bent u dan opeens opgehouden met zomerse concerten? Ik neem aan dat u al uw hele leven slecht slaapt in de zomer.’

‘Ja, daar kom ik nu op inderdaad,’ zei ik.

‘Sorry. Ga verder.’

‘Een paar jaar geleden moest ik hartje zomer een concert geven op een openluchtfestival. Schubert, Schumann en Brahms stonden op het programma. De weersverwachtingen voorspelden niets goeds voor mij: de dagen voor het concert zou het heet worden, overdag zo’n dertig graden en ‘s nachts zou het ook niet echt afkoelen. Ik bad echt al een maand voor het concert – en ik bid eigenlijk nooit – dat het de avond voor het concert zou gaan regenen, of stormen, of keihard vriezen. Overigens wenste ik er gelijk bij dat het op de avond van het concert zelf lekker warm zou zijn en niet regende, want ja: openlucht.’ De zaal lachte. ‘Of het die tegenstrijdigheid in mijn wens was, of iets anders, maar de weersverwachtingen veranderden niet. Het was ontzettend heet en ik sliep slecht. Ik wist mij geen raad. Hoe kon ik ervoor zorgen dat ik beter sliep zodat ik het concert tot een goed einde kon brengen? Dus belde ik mijn zus.’ De zaal lachte. Ik maakte een weet-niet-gebaar met mijn handen en de zaal lachte nog harder. ‘En mijn zus zei dat ik twee dingen kon doen: een airco installeren of ergens in huis gaan slapen waar het koeler was dan in mijn slaapkamer. Nou, probeer maar eens hartje snikhete zomer aan een airco te komen, dus er bleef maar één optie over. Ik herinnerde me van natuurkunde op school dat warmte altijd opstijgt, dus ik besloot beneden op de begane grond te gaan slapen. De nacht voor het concert sleepte ik mijn matras de trap af en legde het op het parket in de huiskamer. De huiskamer grenst aan de open keuken en dat is een zeer belangrijk detail voor de rest van het verhaal.’ De zaal grinnikte.

‘Ik was nog wel zo slim geweest om een oogmaskertje mee te nemen, want op de begane grond hangen geen gordijnen. Maar er was een hoop waar ik geen rekening mee had gehouden, zoals straks duidelijk zal worden.’ De zaal lachte wederom.

‘Inderdaad. Dus ik sloot mijn ogen en viel in slaap. Het was een stuk koeler en aangenamer dan in mijn slaapkamer. Vlak voor ik in slaap viel dacht ik nog: dit is de oplossing! Dit ga ik nu vaker doen!

‘Nadat ik een paar uur had geslapen, werd ik wakker van een lage bromtoon. Het was plotseling begonnen en het was iets mechanisch, iets machineachtigs, geen bromvlieg of mug. Het bleef aanhouden en werd ook steeds vaker gevolgd door een soort gereutel, zoals het geluid dat een rietje maakt als je het laatste restje vloeistof uit je glas opzuigt. Het zoemde rond in de kamer. Het kwam uit de keuken. Ik stond op en liep erheen, benieuwd wat het was. Het was de afwasmachine. De afwasmachine was, precies zoals ik ‘m iedere avond instelde, om precies drie uur aangegaan zodat hij klaar zou zijn als ik in de ochtend wakker werd. Maar normaal hoor je dat ding niet! Vloekend ging ik weer naar mijn matras en viel na enig gedraai weer in slaap.

‘Hier houdt het niet op. Een tijdje later klonk er een harde knal. Echt van pats!’ – ik sloeg mijn handen op elkaar – ‘Ik schrok op en vroeg me slaapdronken af wat er nu weer was gebeurd. Buiten hoorde ik een brommertje. Ik keek op mijn horloge. Het was bijna zes uur. De krant was net gebracht. Ik heb een brievenbus die hoog in de deur zit… Wederom, normaal hoor je dat niet!

‘Kreunend ging ik weer liggen en probeerde de slaap weer te vatten. Gelukkig lukte dat, maar ik had misschien een halfuur geslapen toen er een luid gepiep uit de keuken klonk, waar ik wederom van wakker schrok. De afwasmachine was klaar. Je kan begrijpen dat ik vreselijk veel zin had om dat apparaat volledig tot gruis te slaan. Oi oi oi. Was ik maar in mijn eigen bed blijven liggen. En toen dacht ik, dit nooit weer.’ Ik schudde droevig mijn hoofd.

‘En hoe ging het concert die avond?’ vroeg de interviewer lachend.

‘Nou, op zich niet heel dramatisch, maar dat was gewoon geluk. Ik voelde mij belabberd, werkelijk waar. Ik had minder geslapen dan ooit. Bijna had ik iemand gevraagd om me iets van drugs te geven, van die peppillen. Maar de adrenalinerush bleek uiteindelijk voldoende.’

‘Goed. Volgende vraag,’ zei de interviewer grinnikend en hij wees naar een jongen voorin de zaal.

De jongen stond op en pakte de microfoon wel vast. ‘Wat voor merk afwasmachine hebt u?’




Foto van Sybren Sybesma
Sybren Sybesma

Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Daarna studeerde hij Biomedische Wetenschappen in Leiden.  Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. Ander werk verscheen op De optimistOp ruwe planken en in het Friese literaire tijdschrift Ensafh. Hij zit in de redactie van Babel en studeert in Amsterdam. Hij speelt nog veel piano.

Ansichtkaart

In een la bewaar ik de ansichtkaarten die mensen me ooit hebben gestuurd. Omdat ik een poging deed om de vuilstort die ooit mijn bureau was op te schonen – in de hoop dat het ook op mijn eigen leven af zou stralen – kwam ik ze weer tegen.

Een vriend was neergestreken aan het Gardameer, mijn broertje vertoefde in Curaçao, een vriendin verbleef in een pittoresk dorpje in Spanje – paperassen van mensen die de wereld wilden zien, en gingen.

Op de achterkant hadden de afzenders kleinmenselijke, beknopte reportages geschreven over het weer, de omgeving, en wat ze allemaal hadden gezien. De krappe berichtjes gaven de gepolijste toeristenfoto’s wat meer kleur, bliezen leven in de vlakke stockfoto’s. Dat het goed met ze ging, zo schreven ze, en dat ze genoten. En hoe het mij verging.

Nadat ik nog meer van die bestaansbewijzen door mijn vingers had laten gaan, bleef ik steken bij een ansichtkaart van Malta. De ansichtkaart had me ruim vijf jaar geleden bereikt, en was van Een. Ook zij schreef over de omgeving, wat ze allemaal had gezien, en haar belevenissen, maar sloot af met het gegeven dat ik het meeste al wist, natuurlijk. En met drie kusjes.

Ik had al een tijdje niet meer aan Een gedacht, al bewoont ze nog steeds vrij hardnekkig de onderlaag van een deel van mijn gedachten. In de vijfde klas kruisten onze levens, voor Habemus Pizza, naast het Sint-Pietersplein. Na onze ontmoeting zagen we nog amper iets van Rome, omdat onze blikken vergroeiden met het scherm van onze telefoons en we alleen maar aandacht hadden voor de gevleugelde berichten die we elkaar stuurden.

Eenmaal terug in Nederland spraken we zo vaak af, als we konden. Ik weet nog hoe mijn hart als een technobas in mijn borstkas bonkte als ik in de trein zat om haar te zien, hoe ik geloofde dat ik zeker wist wat geluk was toen ze me de eerste keer aanraakte, hoe de verliefdheid in me groeide tot ik het gevoel had dat ik nooit meer in mezelf zou passen.  

Ik was nog nooit zo verliefd geweest. Maar zoals het met bijna iedere eerste liefde af moet lopen, liep het ook met ons af: we gaven elkaar op en liepen uit tot een bijzaak in elkaars bestaan.

Misschien is het de vertekening die altijd optreedt bij herinneringen aan een eerste liefde, maar ik denk dat ik me nooit meer zo heb verloren in iemand, als in Een. De weerhaken die aan die eerste liefde zitten, sloegen zich in mijn geheugen, en kwamen nooit meer los, van hoeveel meisjes ik daarna ook heb gehouden.

Ik keek net zo lang naar de ansichtkaart, tot de bootjes in de haven op de foto zwarte, dunne streepjes werden en begroef me in haar laatste woorden: dat ik het meeste al wist. Dat was toen, dacht ik, toen we elkaar elke dag spraken, van ieder detail, iedere gedachte, iedere minuscule gebeurtenis uit elkaars leven op de hoogte waren.

Alles wat er over was gebleven op dat kleine, breekbare moment waarop ik de ansichtkaart in mijn handen had: haar levensteken uit Malta. Heel even dacht ik aan hoe ons leven nu had kunnen zijn, als we nog samen waren geweest. Maar: ik had geen idee waar ze nu uithing, wat ze deed, wat ze dacht. Ik wist alleen dat er een tijd was geweest waarin ik het meeste van haar had geweten.

Met moeite legde ik de ansichtkaart op de stapel en borg die stapel op in de la, die ik zo zacht, zo teder, zo pijnloos mogelijk mijn bureau weer inschoof.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

De mengkroes – Caraïben

(De wereld in stukken 14)

Er zijn van die kaarten waar het werkelijk ritselt van de verhalen. En waar je hard enorm van gaat kloppen. Starend naar dit kaartje overvalt me een soort Aleph gevoel: in het verhaal van Jorge Luis Borges met die titel  beschrijft hij een punt waar alles tegelijkertijd gebeurt en te zien is. Een kaart kan dat bewerkstelligen. Er zit zo intens veel leven en zo veel geschiedenissen in deze paar vierkante centimeter dat je altijd tekortschiet. Kiezen kan bijna niet, ik beperk me noodzakelijkerwijs tot drie verhalen die iets te maken hebben met de beweging van Afrika en Azië naar de Caraïben naar de VS en terug. (De Caraïben zijn over vier kaartjes verdeeld maar neem ik bij elkaar.)

1. In een der meesterwerk van de Amerikaanse journalistiek Joseph Mitchells McSorley’s wonderbaarlijke saloon bezoekt Mitchell een Calypso-avond in New York. Op Trinidad is de muzieksoort Calypso groot. ‘Excuses voor de onderbreking,’ zei Houdini, terwijl zijn blik het meisje volgde. ‘Wat ik maar wil zeggen, ik ben een echte Calypsoniaan, de enige in dit land. Al moet ik natuurlijk af en toe terug naar Trinidad om nieuwe inspiratie op te doen. Het is als een deur die lang geleden dicht is gedaan. De scharnieren zijn roestig. Maar zodra de roest van de scharnieren valt, wordt de deur weer soepel. Ik moet terug naar Trinidad om de roest van me af te laten vallen. Ik moet terug en wat calaloo eten. Dat is soep van blauwe zwemkrab. Het is een zondagssoep. Ik moet terug om gin juleps te drinken. Dat is melk van groene kokosnoten met gin.’ Calypso-zangers houden wedstrijden waarin het best beledigende lied wint. Roasts avant la lettre dus. Veel zangers hebben een schimmig verleden.

‘De voornaamste weldoener van de Calypsonianen is een Portugese zakenman die Edward Sa Gomes heet en een keten van muziekwinkels drijft op Trinidad en Tobago, een nabijgelegen eiland. Hij leent hen geld, betaalt hun borgsom als ze in de gevangenis terechtkomen en treedt als scheidsrechter op in hun eindeloze disputen. Als de zangers worden uitbetaald, geven ze hun geld onmiddellijk uit aan kleren en drank. Ze maken voortdurend ruzie met elkaar, soms uit geslepen zakelijke overwegingen. Houdini heeft bijvoorbeeld ooit een beledigend plaatje gemaakt dat ‘Executor, the Homeless Man’ heette. De Lord Executor antwoordde met een even beledigend plaatje, ‘My Reply to Houdini’. Mensen in Trinidad kochten beiden plaatjes, louter om te zien wiens reputatie er meer werd geschaad.’

2. De geweldige Lafcadio Hearn, van Grieks-Ierse afkomst, met een goed oog voor alle andere Amerikaanse culturen, met name Afro-Amerikanen en Aziatische volken, reist in de tweede helft van de 19e eeuw door de Caraïben en kijkt er, bijvoorbeeld op de markt in Martinique zijn ogen uit.

‘Een fantastische, verbazingwekkende bevolking- een bevolking van de ‘duizend-en-een-nacht’. Het is veelkleurig; maar de dominante tint is geel, zoals die van de stad zelf – geel in de vermenging van alle tinten die kenmerkend zijn voor mulâtresse, capresse, griffe, quarteronne, métisse, chabine – een algemeen effect van rijk bruinachtig geel. Dit is een volk van halfbloeden, het beste gemengde ras van West-Indië.

Recht als palmen, soepel en lang, maken deze gekleurde vrouwen en mannen een enorme indruk door hun waardige houding en gemakkelijke elegantie van beweging. Ze lopen zonder met hun schouders te draaien; – het perfect geplaatste torso lijkt rigide te blijven; toch is de pas een lange, volle stap, en het hele gewicht staat verend in evenwicht op het uiterste puntje van de blote voet. Geen, of bijna niemand, draagt schoeisel: het stappen van vele blote voeten over het verwarmde plaveisel maakt een aanhoudend fluisterend geluid.

Misschien wel de sterkste nieuwe indruk van alles maakt die van de bijzonderheid en schittering van bepaalde dameskostuums. Deze werden minstens honderd jaar geleden ontwikkeld door een of andere merkwaardige wet die de kleding regelde van niet vrije en vrije mensen van kleur, een wet die aanzienlijke vrijheid toestond met betrekking tot materiaal en tint, voornamelijk de vorm voorschrijvend. Sommige dracht suggereert de Oriënt: ze bieden prachtige gedurfde kleurcontrasten; en bovenal is het volledig bedekte kapsel zo opvallend oosters dat men in de verleiding zou kunnen komen te geloven dat het voor het eerst in de kolonie werd geïntroduceerd door een of andere mohammedaanse slaaf. Het is niet meer dan een reusachtige Madras-zakdoek, die met bewonderenswaardige kunst om het hoofd is gevouwen, als een tulband; een glanzend uiteinde is aan de voorkant doorgestoken en blijft als een pluim omhoog steken.’

3. Met steeds minder ruimte, steeds meer verhalen: Frank Martinus Arion De Deserteurs is een onderschat boek dat zijn tijd vooruit was: een Amerikaanse en Caraïbische geschiedenis aan de vooravond van de afschaffing van de slavernij.

4.Ten slotte, de held Derek Walcott over zijn Caraïben: ‘Dit is de basis van de Antilliaanse ervaring, deze schipbreuk van fragmenten, deze echo’s, deze scherven van een enorm stamvocabulaire, deze gedeeltelijk herinnerde gebruiken, en ze zijn niet vervallen maar juist krachtig. Ze overleefden de Middle Passage en de Fatel Rozack, het schip dat de eerste contractarbeiders van de haven van Madras naar de suikerrietvelden van Felicity vervoerde, de geketende Cromwelliaanse veroordeelde en de Sefardische Jood, de Chinese kruidenier en de Libanese koopman die stoffen verkocht op zijn fiets.’

Lezen: Joseph Mitchell McSorley’s wonderbaarlijke saloon

Derek Walcott Omeros, en The Antilles. Fragments of Epic Memory

Lafcadio Hearn Two Years in the French West Indies

Patrick Leigh Fermor The Violins of St.Jacques

Hillman & D’Agostino Understanding the Contemporary Caribbean

Nog een stukje met Hearn in de West-Indies, en een zwik stukjes over Joseph Mitchell.

Luisteren: Oswin Chin Behilia Zona mi Protesta

Naar kaart 15

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Afgroeien

Binnenkort keer ik voor het eerst in mijn leven terug naar iets wat ik ooit achterliet.

Onder alles wat ik tot dusver deed lag de aanname van groei. Sterker dan mijn denken was de aandrang wat me overkwam te zien als onderdeel van een stijgende lijn, zelfs de verschrikkelijke dingen. Tegenslagen werden zo treden, klappen correcties.

Die drang leek bijna lichamelijk, wat aansluit op de kentering die ik erin voel nu ik naar de vijftig kruip. De ziekte en dood van mijn vader hielpen natuurlijk ook niet.

Toen ik stopte als recensent van Proefwerk zei ik dat ik alles wel gedaan had wat je qua horeca kon doen, ik was full circle. Ik vroeg een beurs aan voor een volgende roman en ontdekte dat mijn boek over een café ging. Het soort dat onze stad dreigt te verliezen, een clubhuis voor de buurt, een huiskamer voor advocaat én zelfkanter.

Die beurs raakte op en de vraag waarmee ik in de toekomst mijn geld moest verdienen werd dringend. Bij wijze van experiment besloot ik te bedenken uit welke taken mijn werkweek zou bestaan als inkomen niet meetelde.

Schrijven bleef nummer één, lesgeven in schrijven hoorde daarbij. Maar ik moest óók in een team werken, mijn extraverte kant uitlaten. Fysiek en mentaal belastend werk doen waarbij ik niet kon piekeren en dat na het uitklokken meteen van me afgleed.

Natuurlijk dacht ik aan de horeca, maar de keuken kon ik niet meer in – dit zou meteen een perfectionisme oproepen dat ik nu voor het schrijven wilde reserveren.

De bediening was geen optie omdat ik dan eten moest serveren, en dat zou óf heel goed eten zijn (met alles wat dat met zich meebrengt) óf van een niveau zijn waarmee ik niet kon leven. De bar bleef over: relatief eenvoudig werk dat al je aandacht eist, dat je met liefde kunt doen, maar niet meeneemt naar huis.

Ik testte dit plan door er met vrienden over te praten en het voelde steeds verstandiger, mits ik niet meer dan één dienst in de week draaide en de nazit beperkt kon houden. Ik maakte een lijstje van cafés die geen eten of pretentieuze cocktails serveren, maar waar wél nauwgezet gewerkt wordt. Ik schrapte zaken waar de eigenaar of bedrijfsleider in geëxternaliseerde zelfhaat leeft.

Ik schrapte zaken waar ikzelf graag kom, en was onmiddellijk terug bij af.

Selectiebias is een schitterend begrip uit de psychologie. Het benoemt de neiging van onderzoekers om hun proefpersonen zó te selecteren dat die met hun gedrag de onderzoeksaanname zullen bekrachtigen. Voor mij reikt die bias verder: het is een mooie noemer voor wat wij mensen doen met onze blik. Uit een absurd groot aanbod van toevalligheden filteren we schijnbaar vanzelf een lijn, een narratief.

Het heeft kennelijk zo moeten zijn, zeggen we dan. Toch niet te geloven dat ik gisteren nog aan je dacht en dat ik nu opeens, na al die tijd, tegen je aanloop? Daarbij glad al die mensen vergetend die in de afgelopen achtenveertig uur óók onze mentale revue zijn gepasseerd.

Toen ik op het punt stond om het op te geven hoorde ik dat fijne kennissen van me de mooiste, oudste, bruinste kroeg van de stad over wilden nemen. Ze zouden De Druif behouden voor de buurt, zichzelf en iedereen die dit soort instituut een warm hart toedraagt.

Vorige week solliciteerde ik voor het eerst in dertig jaar als barman.

I got the job. Per 11 mei doe ik de donderdag.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Goed leven

Het schiereiland van een schiereiland – bestaat er een betere plek om te verpozen voor een schrijver? Omgeven door de kalme beweging van wind en golven, ver weg van het gedruis van de metropolen en daarmee rustig genoeg om er weg te kunnen zinken in het borrelen van de binnenwereld, terwijl de verbinding met het vasteland het wel mogelijk maakt om, wanneer het schrijfwerk gedaan is, terug te keren naar de wereld en het leven van de anderen. Vogelvrij, maar net niet in volledige verlatenheid.

Het is goed mogelijk dat Geerten Meijsing (1950) hiermee zou instemmen. Op een filosofische bedevaart naar Syracuse, de plek waar Plato volgens sommigen heeft geprobeerd zijn gedroomde republiek te realiseren, belandde hij op Ortygia, waar hij spontaan langere tijd bleef hangen, bekoord door de alomtegenwoordigheid van het water: 

”t Eerste wat mij opviel, was dat elk dwarsstraatje aan beide kanten op zee uitloopt, een andere zee aan elke kant: aan de ene kant de binnenzee van de Porto Grande, aan de andere de Ionische. Wat een weelde: op en neer te kunnen lopen tussen twee zeeën! Dat lukt je nog niet in Panama. Ik ben de koning te rijk. En ik wist het zeker: dit was mijn koninkrijk, en ik voelde mij eindelijk thuis.’ 

In zijn Siciliaanse brieven (2023) brengt Meijsing verslag uit van het dagelijks leven in zijn nieuwe kroondomein, daarbij veel aandacht bestedend aan couleur locale en plaatselijke gebruiken – wat dat betreft sluiten deze teksten expliciet aan bij de klassieke reisliteratuur. Een deel ervan werd jaren terug in Vrij Nederland gepubliceerd, maar dan, zo geeft de auteur te kennen, ‘in een vereenvoudigde oervorm’. Dat klinkt enigszins cryptisch, maar bedoeld wordt dat deze definitieve bundeling de volledige toenmalige briefproductie bevat, ongeredigeerd en hier en daar zelfs uitgebreid, rijker in descriptie en detail en daarmee een nog groter genoegen voor de lezer.

Want laat duidelijk zijn: deze levensberichten draaien vooral om de bijzondere geneugten van het Mediterraanse bestaan, die door de schrijver met een aan uitzinnigheid grenzend enthousiasme gevierd worden. Zo struint hij vismarkten af, onderwijl recepten delend, indexeert hij de verschillende smaken en bloeiperioden van lokaal fruit (druiven, peren, pruimen en vijgen), en ziet hij opdrogend in de zon na het nemen van een duik (‘fare un tuffo’) verrukt toe hoe een metgezel om een onbewoond eiland heen zwemt: ‘Van zwemmen krijgen vrouwen mooie schouders, en hun borsten duiken uit de golven op.’ Ook bevat het boek een schitterende lofzang op het roken, waarbij Meijsing de waarschuwing op de verpakking van zijn Toscaanse sigaren (‘Il fumo uccide’) als beginpunt neemt:

‘Leven is dodelijk, zullen ze bedoelen, en leven is niet zozeer lang leven, als wel goed leven. Mijn leven in ballingschap is in alle opzichten een grotelijks geslaagde poging ‘het goede leven’ te leven, ook met weinig geld.’ 

De liefhebber ziet hierin een herneming van het epicurisme en hedonisme uit de vroege boeken van Joyce & Co.; nog altijd toont Meijsing zich een toegewijd student van het alledaags geluk, het zinnelijke genot. Dat maakt deze Siciliaanse brieven tot een gepaste literaire herintrede: dit fraaie egodocument, dat jeugdig en niet fatalistisch is van toon, doet eerder geïntroduceerde thema’s op verfrissende wijze weerklinken, waarmee een sinds lang indrukwekkend oeuvre simultaan wordt verbreedt en verdiept.

Foto van Lodewijk Verduin
Lodewijk Verduin

Lodewijk Verduin (1994) studeerde Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schrijft over literatuur en is redacteur van Tirade.

Durf

In mijn tienerjaren las ik ontzettend veel comics en strips. Superman, Batman, Spider-man, Paling en Ko en Suske en Wiske. Ik verslond ze allemaal. Op een gegeven moment ‘ontdekte’ Rappa’s stripbieb waar ik deze boeken kon lenen of daar en op dat moment kon lezen. Zodra ik de ruimte in het weekend had, was ik daar te vinden. De eigenaar en auteur Robby Parabirsing, beter bekend als Rappa, kende ik al van zijn boeken Fromoe Archie en De vlek uit het verleden. Rappa was in die tijd nog Nederlands leerkracht op de Algemene Middelbare School en in de middag hield hij zich bezig met de bibliotheek. Veel scholieren kwamen er langs om de boeken te lenen die zij moesten lezen van de literatuurlijst van het vak Nederlands en voor de vele stripboeken. Met Rappa kon je ook uren praten over verschillende onderwerpen. Over de geschiedenis van het land, de politiek en natuurlijk boeken. Hij had ook luisterend oor. De stripbieb was voor velen van ons een literair toevluchtsoord. Er heerste een ongedwongen sfeer en Rappa behandelde ons als gelijkwaardige. 

Rappa zette de plek op in een woelige periode in het land, namelijk de jaren 80 in Suriname. De Decembermoorden, waar vijftien Surinamers, die zich verzette tegen de militaire dictatuur waren vermoord, hadden net plaatsgevonden en op de onderwijsinstelling waar hij les gaf, had hij leerlingen die een familielid waren kwijtgeraakt bij de Decembermoorden. Rappa bracht vaak stripboeken naar school en leende die aan de jongeren voor tijdelijke ontsnapping aan de ellende. Hij besloot kort daarna de bibliotheek op te zetten voor anderen om er stripboeken en later andere boeken te lenen. Rappa zorgde daarbij ook voor begeleiding door soms simpele gesprekken die plaatsvonden in de bibliotheek. 

Fromoe Archie was een van de coming-of-age boeken die ik in mijn jeugd heb gelezen. Het gaat over de escapades van een Surinaamse jongeman binnen de sociale verhoudingen in zijn land kort voor de staatsgreep van onder leiding van legerbevelhebber Desi Bouterse in 1980. Op de mulo moet je voor het mondeling schoolonderzoek voor het vak Nederlands namelijk een aantal boeken van een boekenlijst kiezen en lezen. De lijst bestaat uit boeken van verschillende schrijvers, van binnen en buitenland. Ik koos op gevoel voor het boek van Rappa Fromoe Archie en werd aangenaam verrast met een verhaal waar ik mij als tiener mee kon identificeren. Rappa verschafte in zijn boek ook inzichten over de politiek in Suriname, de verstandhouding tussen Suriname en Nederland en de verstandhouding tussen Surinamers en Surinamers die naar Nederland zijn vertrokken en Nederlanders van Surinaamse afkomst. Prit pangi en opo borsu, direct en bot, vertelt Rappa deze zaken aan de lezer.

De Versurinamisering kon pas beginnen nadat Surinamers het hadden overgenomen van de Hollanders. Dit proces kwam echter nog niet op gang, omdat de eerste generatie Surinamers die overnam bij gebrek aan een vastomlijnd Surinaams iets maar bleef hangen bij hetgeen ze hadden geleerd van hun Hollandse meesters of ze vielen terug op voorouderlijke structuren. Het Hollandse was wel on-Surinaams, maar het was vastomlijnd en het had aanzien, het kwam van de koloniale meester. Dat eigene had onder een belangrijk deel van de eigen mensen geen aanzien, het werd zelfs onderdrukt. Pas toen de jongeren bewust werden, vooral als gevolg van de luxe dat zij in het buitenland, Nederland, konden studeren, werden zij krachtig met hun neus op feiten gedrukt, is den vreemde leerde je het eigene waarderen.

Passage Fromoe Archie, eerste druk 1984, pagina 50 

De lef die Rappa tentoonstelde als schrijver vond ik toen bewonderingswaardig omdat velen zich toen en zelf nu zich niet over een heleboel zaken zoals de ongelijkheid tussen de armen en rijken in Suriname  durven uit te spreken. Dat leerde ik van hem als schrijver, durven je gedachtegang neer te pennen en niet bang te zijn voor de consequenties. Je moet achter hetgeen je hebt geschreven blijven staan. Bij de uitgeverij  van Rappa Ralicon debuteerde ik 2019 als fictieschrijver met de novelle Eens in een leven. Een manuscript waar ik bijna tien jaar mee rondliep. Rappa durfde er iets mee te doen. Dat werd mijn startpunt als fictie-auteur. Daarvoor zal ik Rappa altijd dankbaar zijn. Toen ik hem vertelde over het idee van de verhalenbundel Prakseri was hij direct enthousiast en stuurde mij ook binnen korte tijd een verhaal dat hij op de planken had liggen. Samen met een van mijn schrijfhelden sta ik in de bundel en daar ben ik nog steeds ontzettend trots op.

Foto van Kevin Headley
Kevin Headley

Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.

White spots – Schermverslaafd op Groenland

(De wereld in stukken 13)

Groenland heb ik uit maar een paar boeken leren kennen. Een white spot op boekengebied. Groot reiziger Coen Stork toonde me eens zijn boekenkast: geordend op land en omgekeerd chronologisch, oud onder, nieuw boven. Heb verzuimd naar Groenland te kijken. En ik ken het uitsluitend door boeken. Toevallig allemaal wel heel goede. Twee momentopnames, een roman en een studie. De momentopnames zijn het mooist, Niko en Lies Tinbergen brachten een jaar door op Groenland in 1932-1933 en Niko schreef daar het prachtige Eskimoland over. Het is een boek over geluk, omdat de twee een geweldig jaar hadden. Maar ook een oerboek van de onderzoeker Tinbergen. Neem deze scène waarin Tinbergen uitlegt hoe je een op het ijs zonnende zeehond vangt. De methode ‘berustte erop dat de jager, door zo natuurgetrouw mogelijk de bewegingen van een zonnende zeehond (qatsimaleq) na te bootsen, onopgemerkt naderbij kwam en van korte afstand de zeehond harpoeneerde of, na invoering van de vuurwapenen, schoot. Een qatsimaleq die ligt te slapen sluit de ogen zelden langer dan een minuut en kijkt dan even met opgeheven kop in het rond. Krijgt hij daarbij iets in het oog dat er daarvóór niet geweest is, dan fixeert hij het opeens en blijft een tijdlang strak ernaar kijken. En, hoewel hij maar vluchtig rondkijkt en niet veel opmerkt, blijkt hij als hij een verdacht voorwerp in het oog heeft, scherp te kunnen zien. Wanneer de jager nu, bemerkende dat de zeehond naar hem kijkt, zich doodstil houdt, wat men voor het meest voor de hand liggend zou houden, verspeelt hij de kans om voor een qatsimaleq aangezien te worden, want een qatsimaleq ligt nooit lange tijd achtereen doodstil op het ijs, behalve als hij dood is. Hij zorgt dus van tijd tot tijd zijn hoofd op te steken en op zeehondmanier er wat mee rond te zwaaien, om vervolgens weer te gaan liggen. Af en toe moet hij, zoals elke qatsimaleq, op zijn zeehonds met zijn benen spartelen of in de buurt van zijn schouder een wuifhandje laten verschijnen. De argwanende zeehond is dan, wanneer de jager zijn vak verstaat, al spoedig tevredengesteld en kan behoedzaam op dezelfde wijze tot op zeer korte afstand benaderd worden.’

Wanneer inleving in de zeehond, method acting en zeehondimitatie te veel moeite is – hoewel het wuifhandje op schouderhoogte echt te leuk is om te laten schieten – dan is het schermpje de oplossing: voorop een sleetje monteer je met wat latjes een wit katoenen schermpje, waarachter je je zolang schuilhoudt tot je kunt schieten. Zijn er mooiere jachtmethoden denkbaar?

Een andere prachtige momentopname is een gelukkige vondst in een antiquariaat: Thomas Frederiksen Het dagboek van een eskimo. Het dagelijks leven van een Groenlandse eskimo, getekend en beschreven door hemzelf. In dit prachtige boek (waar er tot mijn verbazing bij boekwinkeltjes nog wel een zwik te krijgen zijn) korte dagboek entry’s naast mooie tekeningen. ‘Oktober 1958. Gewoonlijk begeven we ons naar Nassuttoq om vosseklemmen te plaatsen. Ik ben dol op deze tochten die enkele weken in beslag nemen. Bij onze terugkeer in november hadden we een bandrob, dertien vossen, twee hazen, een aalscholver, drieënzestig eiderganzen en zeven zeekoeten bij ons.’

Net als Tinbergens vriend Karâle, die ook tekenaar was ruimt ook Frederiksen (wiens Inuitnaam Tuuma luidt) veel ruimte in voor mythische verhalen, waarin heldendaden en een humorvol belachelijk maken centraal staan. Ik zou dolgraag met een maaltje van knapperige walvishuid een avondje meelachen.

In Jared Diamonds Collapse staat een huiveringwekkend verhaal over de Greenland Norse, de vroege bewoning van Groenland (980-1430) en wat daar allemaal misging.

Niko eindigt vrolijker daar op Groenland: ‘De laatste avond vond het feest dan ten slotte plaats. Iedereen was uitgenodigd en iedereen was gekomen, ook alle matrozen in hun keurige blauwe pakjes die zo bij de Groenlandse meisjes in de smaak vielen. Volgens eskimomethode moest er rijkelijk gegeten en gedronken worden en dertien emmers vol limonade vonden die nacht hun weg naar dorstige Groenlanderkelen. We dansten totdat de zon opging en de deelnemers uitgeput bij de grammofoon kwamen zitten.

Lezen: Thomas Frederiksen Het dagboek van een eskimo. Het dagelijks leven van een Groenlandse eskimo, getekend en beschreven door hemzelf.

Niko Tinbergen, Eskimoland (een eerder stukje over dit boek)

Peter Høeg Smilla’s gevoel voor sneeuw

José Ortega y Gasset Het geluk van het jagen

Naar kaart 14

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Hondenleven

Wie over de dood van een huisdier praat, schreef ik hier al eens, heeft het vooral over zichzelf.

‘Poekie hadden we al toen de kinderen nog niet geboren waren, toen ma er nog was en we nog in het oude huis woonden, toen ik nog heel ander werk deed. Ze heeft dat allemaal meegemaakt, en nu is ze er niet meer.’ Zelden gaat het daarbij dus om het dier, en dat is misschien omdat alles wat er over dat dier zelf te zeggen is zo generiek klinkt.

Een paar weken geleden stierf mijn brave Otis de Hond, die bijna dertien jaar lang overal mee naartoe ging. Hij was er eerder dan de kinderen, eerder dan mijn schrijverschap, zijn mand stond ook in ons oude huis en mijn onlangs overleden vader was zijn beste vriend – daar gaan we al.

Zelf hield Otis van graven en balletjes halen, van aandacht en ook afzondering. Een ansichtkaartenmolen is nog minder generiek; ik moet echt hard nadenken om uit dit hondenleven het unieke wezen te halen, terwijl hij dat in mijn ogen zeker was.

Otis hield niet van vrouwen die hoge stemmetjes opzetten – háátte Amerikaanse wijven die babypraat tegen hem uitsloegen in café’s. Hij was een dominante hond, maar zijn dominantie voelde als een voorwendsel, een verbloeming van een basale onzekerheid, er zat een schichtig soort agressie onder. Otis had een hekel aan kleine kinderen omdat hij die niet kon plaatsen: was dit een mens en dus een meerdere, of was het een dier en dus mogelijk ondergeschikt?

Natuurlijk is het passend voor de soort dat hij zich van hiërarchie bewust was, maar voor Otis leek het zwaarder te wegen wie op welke trede stond dan voor andere honden. Om er zeker van te zijn dat hij daarin geen fout beging, meed hij alle kinderen. Brachten ze hem in het nauw met hun grijphandjes, dan hapte hij nijdig van zich af.

Dit gedrag werd erger naarmate hij ouder werd en slechter zag. In zijn laatste maanden heeft hij meerdere mensen die hem eigenlijk geliefd waren in de neus gebeten. Alsof die basale onzekerheid steeds meer naar de oppervlakte mocht komen.

Otis hield van teven met een dikke vacht en zo’n wollige achterkant – keeshondjes waren zijn niche. Hoe ouder hoe beter, leek het. Tot vlak voor zijn dood kon hij drie blokken omlopen voor een mottige bejaarde.

Het is bijna onmogelijk om geen verband te zien tussen Otis’ snelle aftakeling en mijn vaders overlijden. De laatste keer dat we hem meenamen naar mijn ouders – mijn vader lag al in het verstelbare bed in de eetkamer – snuffelde Oot verward aan zijn koele hand, en nam daarna zijn vaste plek in naast de stoel van zijn vriend in de woonkamer, waar hij zich altijd klein gemaakt had in de hoop dat we hem bij ons vertrek zouden vergeten.

Otis’ gedroomde leven lag daar aan de bosrand in Hilversum. Twee mensen op leeftijd die hem ruimte gaven, maar er de hele tijd waren. Zes keer per dag een wandeling en alle liefde van de wereld. Een eigen erf om waaks over te doen en nergens een kindertengel te bekennen.

Vier weken na mijn vaders crematie liet ik een koude Otis in een kuil in dat Hilversumse erf zakken. We dekten hem toe met zand en zwegen even bij het terpje aan de voet van de magnolia.

Het was niet nodig om te zeggen dat hij nu bij zijn beste vriend was, maar we zeiden het toch. Mijn moeders verdriet verschoot – werd lichter en intenser tegelijk.

Op tweede paasdag begroeven we mijn vaders as in dezelfde tuin. De korrels hadden de kleur van strandzand op een warme dag en vielen uit het soort doos waar je normaliter waspoeder uit schudt. Omdat het spul zo fijn was besefte ik dat mijn vaders resten door een maler moesten zijn gegaan.

Ik weet ook niet hoe het dan wél moet, maar alles aan de begrafeniswereld voelt ondoordacht. En ja ik bijt me vast in ergernis zodat ik mijn verdriet niet hoef te voelen.

Als we over overleden mensen praten zit het grootste verdriet trouwens ook bij wat ze voor óns betekenden.

Beeld: Ivo Victoria

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Mainstream

Op maandagavond reis ik altijd met de trein van Utrecht naar Amsterdam. Op station Amsterdam Bijlmer ArenaA komt er om 22.38 steevast een man mijn coupé binnen. Hij heeft wild, warrig haar, maar zijn werkschema is stipt. Hij kondigt iedere week weer met veel bravoure aan dat het een speciale avond is. ‘Jullie zullen over enkele minuten allemaal getrakteerd worden op Frappuccino Coffee door een samenwerking met Starbucks, geserveerd door Bulgaren die in Amsterdam onder de brug slapen, en die nu achter mij staan te wachten met volle dienbladen, in combinatie met een filmkaartje, aangeboden door het Leger des Heils.’ Zo praat hij met krachtige stem nog een minuut door. Hoewel het allemaal gratis is, mogen we met onze pinpas bij hem betalen. Hij loopt langs de reizigers terwijl hij zijn hand uitsteekt. Veel mensen geven hem lachend wat geld. Zijn verhaal is geestig, ze hebben zich geamuseerd. 

Als onbetrouwbare verteller in een roman zou deze man ongeschikt zijn, het was vanaf het begin voor iedereen overduidelijk dat hij niet de waarheid sprak. Een onbetrouwbare verteller zaait twijfel over wat waar is en wat niet, zoals in Dagboek van een gek van Gogol gebeurt. De verteller, die pennen snijdt, klinkt in dat verhaal eerst nog geloofwaardig als hij het bureau waar hij werkt beschrijft, waar de stoelen van rood hout zijn en iedereen met u wordt aangesproken. Deze realistische passages worden afgewisseld met krankzinnige: ‘Ik heb gehoord dat er in Engeland een vis aan kwam zwemmen die twee woorden zei in zo’n vreemde taal, dat geleerden al drie jaar bezig zijn om die woorden te verklaren…’   

Microsoft voegde recentelijk GPT-4 aan zijn zoekmachine Bing toe. Deze opvolger van ChatGPT geeft soms verkeerde antwoorden, dat erkent ook Microsoft, maar de veiligheid ervan is door experts uitgebreid getest. ‘Het reageert 82 procent minder snel op vragen die gericht zijn op niet-toegestane zaken’ (RTL Nieuws 15-3-23).

Wij hebben thuis een betaald Family 365-pakket van Microsoft, hierdoor kan ik het grote taalmodel ‘gratis’ gebruiken. Van de week voerde mijn dochter mijn naam in de chatbox in om te kijken welke informatie die over haar moeder zou geven. Altijd leuk. Op het scherm verscheen ongeveer dezelfde tekst die over mij op Wikipedia staat, daarna volgden een paar recensies over mijn werk. Wat opviel was dat de recensies achter een betaalmuur in NRC of Trouw niet werden genoemd, maar het programma wel samenvattingen gaf van de de gratis beschikbare online recensies op Trotse Moeders en Tzum. Mijn dochter vroeg: ‘Waar woont Anja Sicking?’ Ons huisadres staat niet in het telefoonboek. GPT-4 produceerde nieuwe woorden: ‘Ik geef geen adressen van privépersonen. Ik respecteer mensen hun privacy.’ Op hetzelfde moment verscheen er een adres in beeld waar wij ooit woonden, met een routebeschrijving door Amsterdam-Oost erbij, en ook het nummer van onze (oude) vaste telefoon. Toen mijn dochter vroeg hoe GPT-4 aan dat adres kwam, antwoordde het: ‘Ik kom niet aan je adres. Ik weet alleen dat je in Redmond, Washington, Verenigde Staten bent.’

Een gebruiker van GPT-4 moet zelf maar uitzoeken wat waar is en wat niet. Ik heb meer vertrouwen in de man die onzichtbare frappuccino in de trein serveert dan in de topmensen van Microsoft. Ik zal het nu niet over het op grote schaal verspreiden van desinformatie hebben, daar is de afgelopen week al veel over geschreven, net als over de andere risico’s van grote taalmodellen. Maar voordat ik mijn Family 365-pakket inwissel voor de software van een betrouwbaar bedrijf, zou ik de topmensen van Microsoft willen vragen of we de onbetrouwbare verteller niet beter alleen in de literatuur of op het toneel kunnen opvoeren. Het zou jammer zijn wanneer die mainstream werd.

(Credit afbeelding: Richard Jonkman)

Foto van Anja Sicking
Anja Sicking

Anja Sicking schrijft romans en essays. In haar laatste boek, De visionair, onderzoekt ze via de verbeelding
hoe de toekomst eruit zou kunnen zien.

Toen mijn vader cynoloog was

Op de middelbare school vertelde ik eens aan een klasgenoot dat mijn vader sinoloog was. Tot mijn grote verbazing en mijn onbegrip antwoordde hij: ‘Oh, nu begrijp ik waar jouw humor vandaan komt!’ Daar begreep ik dus helemaal niks van. Wat had de bestudering van China nou te maken met mijn humor? Bestond er iets als typisch ‘Chinese humor’ en had ik dat? Als dat zo was, waarom legde hij de link dan pas nu hij mijn vaders beroep wist – ik zag er toch redelijk Chinees uit? Het duurde even voordat ik begreep dat hij dacht dat een sinoloog iemand was die zich bezighield met het cynisme, waarschijnlijk met de schrijfwijze ‘cynoloog’ (denk ik dan).

Was ik toen zo cynisch? Volgens de Van Dale is iemand die cynisch is ‘schaamteloos ongevoelig, een stuitend of pijnlijk ongeloof in het goede aan de dag leggend, niet gelovend aan oprechtheid of goede bedoelingen van de mensen en dit met spottende lach of op scherpe sarcastische wijze latende blijken.’ Ik herken mij niet in deze woorden, deze beschrijving. Als ik iets was, was ik misschien ironisch, maar ook dat betwijfel ik ten zeerste. Volgens de Van Dale is ironie: ‘het uiten van gedachten, meningen, het doen van mededelingen e.d. op zo’n manier dat duidelijk is dat het te verstaan gegevene niet in ál zijn aspecten serieus hoeft te worden opgevat.’ Wellicht dat ironie in sommige gevallen grenst aan het cynisme, maar dat weet ik niet en kan ik niet beoordelen. Hoe dan ook, waarom werd ik beticht van het cynisme? 

Ik profileerde mij in die tijd een beetje als een stand-up-comedian. In de pauzes en soms bij presentaties probeerde ik de lachers op mijn hand te krijgen. Dat lukte best goed eigenlijk. Ik dreef daar vooral de spot met mijzelf en met politici. Die klasgenoot stond er in de pauzes ook vaak bij. Of hij veel lachte weet ik niet meer. Echt goede grappen maakte ik volgens mij niet en toch lachten mijn vrienden om mij.

Ik keek op dat moment heel veel cabaret. Vanaf het lesuur dat mijn docent Nederlands een keer een show van Herman Finkers had opgezet, Kalm aan en rap een beetje, was ik geïnteresseerd geraakt in cabaretiers. Ik heb volgens mij alle filmpjes met Herman Finkers die op YouTube staan gezien en toen ik Herman Finkers had uitgespeeld, begon ik te klikken op wat het algoritme mij voorschotelde: Lebbis en Jansen (solo en als duo), Van Muiswinkel en Van Vleuten (wederom solo en als duo), Pieter Derks, Ronald Goedemondt en ga zo maar door. Iedere ochtend bij het opstaan klikte ik een conference aan. Vooral de cabaretiers die zich enorm opwonden op het toneel hadden mijn voorkeur. Zo erg dat mijn ouders, als zij mij in bed zagen liggen met een cabaretier op het scherm, grappend (ironisch?) vroegen: ‘Weer een schreeuwer?’

Wat vond ik en wat vind ik nog steeds zo gaaf aan bepaalde cabaretiers? Een bepaalde blik op de wereld, een neus voor absurditeit. Neem nu deze zin van Herman Finkers uit Na de pauze: ‘Het is allesbehalve onjuist dat ik niet tegen het verbod op het embargo ben.’ Hij legt hem in de mond van een politicus in de Tweede Kamer. Of dat hij zegt: ‘Oh onze zedenleer [van het katholicisme] mijn hemel: homoseksualiteit is tegennatuurlijk. Ja, net als over water lopen en na een paar dagen weer opstaan uit de dood. Je zou dus ook kunnen concluderen dat homoseksualiteit net zo goed een wonder is.’ Deze komt uit zijn oudejaarsconference. De zaal is enkele seconden doodstil, de redenering moet even indalen en inwerken, en dan begint iedereen keihard te klappen. Hij en de andere cabaretiers halen je uit de gemakzuchtige kijk op het leven van alledag: niet rechtlijnig, niet logisch. Rare conclusies die toch kloppen. Nogmaals, een bepaalde absurditeit. Dit was het kale soort cabaret, niet bombastisch. Daar stonden Lebbis en Jansen tegenover, met hun schitterende oudejaarsconferences waar ze met verbaal geweld tekeergingen. Briljant vind ik de stukken waar ze op volle kracht door elkaar beginnen te praten en ieder een eigen verhaal staat te houden. Maar ook zij hadden een bepaalde blik op de wereld die mij aantrok: weer dat neusje voor de absurditeit van het alledaagse. En ironie. Die cabaretiers toonden mij een kant van de wereld die ik daarvoor niet echt had opgemerkt. En vanaf dat moment begon ik ook ineens allerlei zaken te zien die grappig waren. Om een recent voorbeeld te geven: in de supermarkt stond tijdens Corona een bord met de boodschap: ‘Kom alleen boodschappen doen.’ Duh. Wat moet een mens anders in de supermarkt? Films kun er niet kijken. Je kunt er ook niet sporten. Praten misschien? Oh, je mag niet meer praten in de supermarkt! Ach wat maakt het uit. Je mag tegenwoordig ook niks meer zeggen.

Ik vroeg mijn klasgenoot natuurlijk waarom hij vond dat ik cynisch was. Hij zei dat dat te maken had met De helaasheid der dingen en De avonden. Hij vond het namelijk heel verdacht en raar dat ik bij die twee boeken ontzettend had moeten lachen.

 Ik weet niet of dat een teken van het cynisme is, maar feit is wel dat ik door die twee boeken weer aan het lezen ben geraakt. Voordat ik die twee boeken las, las ik weinig: voor de jeugdboeken was ik te oud en de Young Adult-boeken trokken mij niet. Ik keek vooral cabaret en lachte mij een kriek. En plots waren daar twee boeken waar ik eenzelfde reactie op had als wanneer ik cabaret keek. Uiteraard waren er in die boeken meer dingen die mij boeiden: de laatste hoofdstukken van De helaasheid der dingen en De avonden zijn werkelijk ontroerend mooi. Ook dat is mij bijgebleven. Maar mijn eerste reactie was er toch een van ‘aha, romans kunnen het ook!’ Dus wellicht is het wel aan al die uren cabaret te danken dat ik nu deze stukjes schrijf.

Foto van Sybren Sybesma
Sybren Sybesma

Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Daarna studeerde hij Biomedische Wetenschappen in Leiden.  Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. Ander werk verscheen op De optimistOp ruwe planken en in het Friese literaire tijdschrift Ensafh. Hij zit in de redactie van Babel en studeert in Amsterdam. Hij speelt nog veel piano.

Heel even

Zonder op de bordjes te kijken vond ik het heuveltje. Aan de voet daarvan was de urn met as van mijn opa begraven. Ik was al lang niet meer geweest, maar sommige dingen vergeet je niet. De zon stond hoog en strooide wat stralen over de zerken, alsof ze een aai over hun bol nodig hadden.

De vetplantjes die ik jaren geleden met mijn oma had geplant stonden nog niet in bloei. Er staken alleen wat droeve stengels uit het droge zand. Verder zag het tuintje van mijn opa er nog verrassend verzorgd uit: de steentjes waren witter dan ik me kon herinneren en de karakteristieke tuinkabouters, een met een hengel en een met een sigaret, stonden nog steeds fier overeind.

Ik kwam te weinig bij mijn opa de laatste tijd, vond ik. Hij is al meer dan twintig jaar dood, en tot een jaar of drie geleden kwam ik er vaak, omdat hij overleed toen ik vier was. Door bij hem op bezoek te gaan dacht ik toch nog wat tijd met hem te kunnen doorbrengen. Ik vertelde hem over mijn leven, stelde wat retorische vragen en verzorgde zijn graf met mijn oma, omdat ik dan het gevoel had dat ik weer even dicht bij hem was. Totdat het gevoel ophield, en zijn graf alleen maar een graf werd. De tijd die ik nog met hem wilde hebben, kon ik niet meer inhalen.

Opa Amber, zo noemden we hem, omdat mijn oma en opa een slanke, zwarte, grijze hond hadden, die Amber heette. Terwijl ik op mijn hurken de steentjes wat herschikte, met de gieter die bij het kraantje verderop stond de tuinkabouters een douche gaf, en het zand van de vetplantjes veranderde in modder, drong het tot me door dat ik zo veel dingen van mijn opa was vergeten de afgelopen twintig jaar.

Vooral door foto’s wist ik hoe hij eruit zag, en door de verhalen van mijn moeder, mijn tante en mijn oma wist ik een beetje hoe hij was, leerde ik over zijn streken, en zijn grote liefde voor zijn stad, Amersfoort. Mijn eigen herinneringen waren troebel, en verwaaid door de jaren.

Wel weet ik nog hoe hij rook: naar oude boeken en tabak. Ook kan ik me nog herinneren dat hij lang was, ondanks zijn gebogen, ingehouden houding die hij zich in de laatste jaren van zijn leven had aangemeten. Zijn kalme, zachte stem, ook. En die ondeugende en tegelijkertijd trotse twinkeling in zijn ogen, waarmee hij ook naar mij keek als ik op zijn schoot zat. Het zijn slechts flarden, maar dat is alles wat ik nog van hem kan bewaren.

Nadat ik de grote steen met daarop de foto van mijn opa ook een douche had gegeven en wat onkruid had weggehaald, zette ik de gieter weg, en ging voor zijn graf staan. Ik zei niets, al wilde ik het tegenovergestelde. Het voelde nog steeds niet als vroeger, en ik voelde een onhandelbare, onterechte boosheid om het feit dat hij er niet meer was, dat hij alles miste, en niet kon zien wie ik was geworden. Ik glimlachte naar zijn foto, klopte het zand van mijn handen en liep het heuveltje weer af.

Op het hoofdpad hoorde ik alleen het knarsen van het grind onder mijn voeten, het ingetogen fluiten van verdwaalde vogels in de verte en mijn eigen, onrustige ademhaling. Een gezette, kale, joviaal ogende man kwam aangelopen en liet zijn hond, een uitgebluste, ingezakte, blonde labrador, even aan de pijpen van mijn broek snuffelen.

‘Hij doet niks, hoor!’ zei de man met luide stem, die de rust in scherven brak als een voetbal door een ruit. Met zijn linkerhand trok hij de riem wat aan, maar de labrador ging ongestoord door met de geurinspectie van mijn broek. In zijn rechterhand hield hij een lege plastic tas vast. Onder zijn vingernagels kleefden rouwrandjes van zand.

‘Ik denk dat hij mijn kat ruikt,’ zei ik, en gaf het beest een aai over zijn ruwe bol.

‘Dat zou goed kunnen! Geurtjes, hé!’ schalde hij. ‘Nou, fijne dag!’

De man trok de riem weer wat aan en liep door. De labrador slofte verongelijkt achter hem aan.

In niets had die man op mijn opa geleken, en de hond had in niets op Amber geleken, maar toch voelde het heel even wel zo. Al was het alleen maar omdat ik dat wilde, omdat ik dan heel even kon denken dat ik hem weer tegen was gekomen.

Dat ik heel even een gesprekje met hem had kunnen voeren. Hoe hij nog heel even op de aarde was gezet om langs te lopen, om te kunnen zien wie ik was geworden, nu. En dat hij zag dat het goed was.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Antarctica

(De wereld in stukken 12)

Het laatste onontdekte continent heeft hordes ontdekkingsreizigers op de been gebracht. Mannen moesten iets ontdekken, schijnt. Vrouwen wisten het dan misschien al. James Cook, James Clark Ross en Robert Falcon Scott zijn drie van die kerels voor wie de ijskoude plak onder aan onze aardbol een niet te weerstane uitdaging bleek. Grote mannen? Misschien. Volgens de wet van Bergmann zijn de grootste dieren in de koudere gebieden te vinden. De keizerspinguïns zijn altijd het sprekende voorbeeld. Pinguïns! Apsley Cherry-Garrard vond het een heel goed idee dat zijn reisverslag in 1922 verscheen als het 99ste en het 100ste deel in de redelijk recente Penguinreeks. Er kwamen er immers nogal wat in voor. Het boek The Worst Journey in the World. The Story of Scott’s last Expedition to the South Pole is een classic in de Antarctica-literatuur.

Voorbij deze vloed ligt een bevroren continent
donker en wild, door eeuwige stormen geteisterd;
wervelwinden en gruwzame hagel, die op ’t vaste land
niet ontdooit, maar ophoopt, en ruïnes gelijkt,
eeuwenoud; verder slechts diepe sneeuw en ijs.

Apsley Cherry-Garrard is niet van de straat, hij citeert Miltons Paradise lost naast nog sneeuwhopen van met name Britse dichters in zijn verslag van de dood van Scott, en hoe dat zo kwam. Dat hij meeging was al een beetje een wonder, iets te jong was hij. Op een Brits landhuis – oude adel – hoorde hij van de tocht en bood aan mee te gaan en 1.000 pond bij te dragen. Scott wilde niet en Cherry-Garrard accepteerde dat en betaalde toch zijn 1.000 pond. Dat gebaar was zo veelbetekenend voor Scott dat hij de jongeman, die enorm behoefte had zich in de verre wereld te bewijzen op sleeptouw nam. Zijn vader had gevochten in China en India, en wie wil lager vliegen dan zijn vader?

De poging over land de Zuidpool te bereiken in 1912 was een race. Letterlijk, want de Noor Amundsen, naar wie de zee op deze kaart vernoemd is, was eveneens op pad. Scott en de zijnen met schoenen en muilezels en pony’s, Amundsen met sledehonden en ski’s. In deze laconieke zin zit de uitkomst en de diepe tragiek al vervat die Cherry-Garrard over 569 bladzijden uitvent. Wat is het makkelijk ‘nogal wiedes’ te roepen.

Een mooiere verslagen foto dan deze bestaat er niet:

UB7167XINP

Team Scott vindt op de geografische Pool Amundsens tent en de Noorse vlag. Het is 18 januari 1912 en je kunt alleen maar meelij voelen met deze mensen die niet alleen die wedstrijd niet wonnen, maar zich tezelfdertijd realiseren dat ze dat rot end terug moeten. Het loopt natuurlijk niet goed af. De ploeg sterft vermoedelijk 28 maart op 12,5 kilometer van een bevoorradingspunt. Wat vooral misgaat is een geloof in statistiek. De vroege herfst die intreedt is gewoon ongebruikelijk veel kouder dan normaal.

Cherry-Garrard beschrijft Scott als een man met een ‘vrouwelijke’ sensitiviteit, een probleem met een depressieve aard, en mede door deze gegevenheden de sterkste geest in een sterk lichaam die hij ooit zag. Het portret is ook los van de heiligverklaring toch erg mooi en je gaat wat voelen voor deze verliezer die met een extreme waardigheid zijn lastige leven besluit met een stel brieven, geschreven onder de extreemste omstandigheden die aan de levenslessen van Marcus Aurelius doen denken, van een onwaarschijnlijke hoge ethiek en moraal. Op de slee 16 kilo aan Glossopteris-fossielen, zaadplanten uit het Perm, 300 miljoen jaar geleden, die voor het eerst bewezen dat dit gebied ooit een ander klimaat had.

De woordenlijst in The Worst journey leest als een veelbetekenend gedicht en een huiveringwekkende samenvatting:

Blizzard een sneeuwstorm op Antarctica is een harde zuidelijke wind die over het algemeen gepaard gaat met wolken van stuifsneeuw, deels van bovenaf vallend, deels opgepikt vanaf de grond. Bij zomerlicht is een tent op een paar meter afstand niet te zien; in de duisternis van de winter kun je gemakkelijk verdwalen binnen een paar meter van een hut. Het lijdt geen twijfel dat een sneeuwstorm een ​​verbijsterend en verdovend effect heeft op de hersenen van iedereen die eraan wordt blootgesteld.

Brash kleine stukjes ijs van een ijsschots die aan het uiteenvallen is.

Korsten Sneeuwlagen in een sneeuwveld met ruimte ertussen.

Finnesko laarzen geheel van bont gemaakt, zolen en al.

Rook gecondenseerde waterdamp die bij koud weer een mist vormt boven open zee.

IJs-voet randen van ijs die langs grote delen van de Antarctische kusten lopen; veel ervan zijn gevormd door opspattend zeewater.

Nunatak Een eiland in een sneeuwveld.

Piedmont Stukken oeroud ijs langs de Antarctische kusten.

Pram Een Noorse skiff, met een lepelboog.

Saennegrass een soort Noors hooi dat wordt gebruikt als verpakking van Finnesko.

Sastrugi de groeven of onregelmatigheden die door de wind op een sneeuwvlakte zijn gevormd. Ze kunnen 30 cm of meer diep zijn en zo hard en zo glad als ijs; ze kunnen ook vrij zacht zijn; ze kunnen verschijnen als grote omgekeerde puddingvormen, ze kunnen harde knopen zijn bedekt met zachte poedersneeuw.

Getijdespleet een werkende spleet tussen het landijs en het zee-ijs dat stijgt en daalt met het getij.

Lezen: Apsley Cherry-Garrard, The Worst Journey in the World. The Story of Scott’s last Expedition to the South Pole

Kijken: op youtube een heel korte en duidelijke samenvatting van wat er gebeurde en hoe het misging.

Naar kaart 13

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Leesplezier

Daar stond ze voorin de klas, Marijke van Mil, de bedenker van de verhalen van Tiefka Bonie en het groene hondje, klaar om een nieuw avontuur van het tweetal voor te lezen. Het was muisstil terwijl ze vertelde. Die momenten waren magisch voor mij als kind. Ik was een jaar of zes en zat in de eerste van de lagere school. Bij een grappig stuk werd even gelachen, maar verder was het rustig. Aan het eind werd er luid geapplaudisseerd. 

Het eerste boek dat mij als kind intrigeerde kan ik mij helaas niet meer heugen. Maar zeker is dat de verhalen van Tiefka Bonie en het groene hondje, die verschenen in de Kinderkrant van het ochtendblad de Ware Tijd, mijn interesse in het lezen hebben geprikkeld. Ze brengen mij terug naar mijn kinderjaren. Het was in de tijd toen alle nieuws en informatie door de samenleving werd vernomen via de radio, televisie en krant. Bij eenieder in huis was in die tijd een krant te vinden en voor de kinderen was er één keer in de week de Kinderkrant als bijlage, op de donderdag gemaakt met verhalen, kleurplaten, spelletjes en leuke wetenswaardigheden. Van Mil schreef en illustreerde zelf de verhalen van Tiefka Bonie en het groene hondje. Zij ging ook geregeld naar scholen om ze voor te lezen. 

Van Mil heeft ook andere verhalen zoals Kikkertje & Slangetje en theaterstukken neergepend.  Ik vroeg mij af hoe het met haar gaat en ik besluit haar op te sporen. Dat gaat vrij makkelijk, ze heeft een website en na een mailtje bellen we met elkaar. Ze woont al een aantal jaren in Nederland en is toevallig op kort familiebezoek in Suriname.

Van Mil vertelt dat ze Tiefka Bonie en het groene hondje bedacht als tegenhanger van de verschillende Disney-figuren zoals Mickey Mouse en Donald Duck. Ze zag in die tijd veel van deze Disney-figuren in winkels en plekken waar kinderen  kwamen en vond dat Suriname ook zijn eigen figuren kon gebruiken. Kinderen met tanden die uitstaken werden geplaagd door naar hen te roepen ‘Tiefka Bonie!’ want dat betekent ‘grote tanden Bonie’. Van Mil besloot zo’n gepest kind neer te zetten als een sterke figuur. 

“De verhalen speelden zich af in Suriname in de jaren negentig en kinderen konden de verschillende situaties herkennen, zoals Tiefka die soft dronk uit een plastic zakje met een rietje”, rakelt Van Mil op. “Ze waren niet educatief, Tiefka deed namelijk alles tegen de regels in en was niet gehoorzaam. Het groene hondje was de verstandige.” De meeste waren losse avonturen. Af en toe verscheen er een langlopende serie of zwart-witte strips. Ze gaf ze ook uit als dunne, langwerpige boekjes die ze heel goedkoop verkocht.

“Kinderen die geld naar school hadden meegenomen voor een bol of soft kochten in plaats daarvan gewoon een boekje”, vertelt Van Mil.  Binnen een mum van tijd was zij hierom bekend en werd ze ook op straat vaak herkend door kinderen. Voor Van Mil is het nu moeilijk om weer iets met Tiefka Bonie en het groene hondje te doen. “Het is moeilijk om weer in het huid van de personages te kruipen. Ik kan niet meer in die sfeer komen, maar misschien wanneer ik een keer meer ruimte heb, probeer ik toch weer iets met ze te doen.”

Van Mil is in elk geval blij dat ze een steentje heeft kunnen bijdragen aan de leescultuur van Suriname. De Kinderkrant heeft door haar toegankelijkheid vele kinderen en jongeren bereikt met het lezen en hen voorzien van spannende verhalen. Ze heeft leuke herinneren aan deze rubriek en die periode overgehouden, die ze nog steeds koestert. 

Van Mil vindt het ook jammer dat de Ware Tijd vanwege bezuinigingen stopte met de Kinderkrant. Aan de andere kant halen veel mensen nu hun informatie van het Internet en kopen weinig nog de papieren versie van de krant. Misschien een idee om een digitale versie van de Kinderkrant te maken?

Foto van Kevin Headley
Kevin Headley

Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.