Liefde spreiden

Ze zeggen dat het niet uitmaakt hoeveel kinderen je hebt; dat ouderliefde niet opraakt of verdunt.

Als dat klopt dan is liefde het enige in het ons bekende universum dat boven de natuurkundige wet van behoud van energie staat. Die wet stelt dat de totale hoeveelheid energie in een systeem constant blijft – energie kan niet worden gecreëerd of vernietigd, maar alleen worden omgezet van de ene in de andere vorm.

Volgens de wet moet aanvullende liefde voor elk nieuw kind dus elders in het systeem onttrokken worden, of uit iets anders in liefde worden omgezet. Is dat niet het geval, dan komt die extra liefde van buiten, want de wet van behoud van energie gaat uit van een gesloten systeem.

Omdat Nadim (11) op kamp is bij de Waddenzee, ben ik nu elke middag alleen met Ada (6) onderweg. Na school neem ik haar mee op mijn boodschappenrondje, waarbij ze honderduit kletst met slagers, groentemannen, bekenden die we tegenkomen onderweg. We delen een Fernandes en eten kibbeling bij de vishandel van Mo. Als ik moet werken in De Druif neem ik haar mee, en loopt ze met een dienblad viltjes rond te brengen.

Ik denk veel aan toen Nadim haar leeftijd had en ik hém meenam door de hele stad. Hij zat dan op het zitje op mijn stang, Otis de Hond in een melkkrat voorop. We hadden vaste dagen voor de dingen: saoto bij Marlon op maandag, de Wijnwinkel op dinsdag, Artis op donderdag, vis bij Schilder op de vrijdagochtend, groenten bij Theo op de zaterdagse Lindengracht – altijd was er dan zo’n grote stroopwafel voor mijn jongen bij de kraam van Emre.

Bekijk ik ze apart, mijn kinderen, dan geloof ik oprecht dat ik evenveel van ze houd. En dat terwijl ze heel verschillend zijn: Naadje is gevoelig, op het neurotische af bedachtzaam, een gedreven puzzelaar. Aad is een sloopkogel van een minivrouw, kartonknutselaar en podiumbeest.

Ben ik met hen samen, dan ervaar ik mijn vaderliefde absoluut als verdeeld – ze krijgen op die momenten ieder maar de helft. Ik weet dan ook zeker dat een derde kind op uitstapjes eenderde van mijn liefde voelen zou.

Zo bezien is het niet gek te denken dat enig kinderen een beter leven hebben, maar dat weet ik niet zo net. Ik ben zelf enig kind, hoefde de liefde van mijn ouders met niemand behalve onze huisdieren te delen, en dat bereidt een mens niet heel goed op het leven voor.

Mijn ideale vorm van aandacht is er één waarbij men zich sterk van mijn bestaan bewust is, maar ik nooit het brandpunt van de aandacht ben. Vertaal ik dit gegeven naar het werk dat ik het langst gedaan heb dan wordt duidelijk hoe goed dat werk bij me past: in de bediening stond ik centraal in alle drukte zonder dat iemand écht met me bezig was. Hoewel ik als schrijver zichtbaar kan worden door mijn werk, zal een échte sterrenstatus daarbij uitblijven.

In relaties wil ik nooit het brandpunt van je aandacht zijn, maar zie je me in alle drukte even minder staan, dan maak ik me eigenlijk al klaar om op te stappen.

Neem (als dat je gegeven is) twee kinderen, zodat ze leren dat de intensiteit van een liefde kan variëren – dat er een vaste hoeveelheid van is die nu en dan gedeeld moet worden – maar dat liefde binnen een gesloten systeem altijd behouden blijft.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Het bos van de toekomst

(De wereld in stukken 19)

Twee aan elkaar grenzende en buitengemeen fascinerende landen op deze kaart: Suriname en Brazilië. In Suriname kwam ik een man tegen die gespecialiseerd was in slangen. Hij woonde in de jungle en de wereld van deze reptielen was alles voor hem. Er is waarschijnlijk geen kaart in deze reeks van 48 waar meer oerwoud op staat. Waarom doen we in Nederland niet iets meer ons best om ons kwade verleden op te poetsen door te helpen wat we kunnen die waardevolle wereld die een groot deel van Suriname overdekt te behoeden: het bos?

Een vies verhaal

Nooit leerden ze de mensen
in zichzelf te geloven,
groot bos,
groot land.

Ze gaven het volk
geen geloof in hun land,
noch hielp men ze om
iets eigens te doen.

Suriname, mijn grond,
ik zie je met je groen,
de vette klei,
de lianen
die zich slingeren
met hun bloemen, hun vreugden,
hun zon, hun ochtenden
van gezond leven!

Nooit leerden ze de mensen
in zichzelf te geloven,
groot bos,
groot land.

Suriname,
jij bent immers ons leven!
Voorwaar, mijn land,
hoe ver mijn blik ook moge dwalen!
Ons land met onze bossen, voorwaar!

Michaël Slory

Een olifant in de kamer, dat lijkt me de jungle in Suriname te zijn. We hebben het er niet over. Het is een waanzinnig beperkende factor in de zin van mobiliteit. Feitelijk is een goed deel van bewoond Suriname aan de noordzijde te vinden, rond Paramaribo, en dus de kuststreek. De Nederlanders hebben tijdens hun verblijf het bos vooral bestreden. Nu er steeds minder van is en er dus meer redenen zijn om het bos te koesteren, schuilt er misschien een deel van de toekomst van deze landen in het bos. Maar in de landelijke politiek in Suriname gaat het er evenmin veel over. Suriname heeft te veel economische problemen om aan behoud te denken. 80% van het land is feitelijk onbegaanbaar omdat er weinig en slechte wegen zijn, omdat er illegaal goud gewonnen wordt, hardhout gekapt, gestroopt en omdat delen in het zuiden betwist gebied zijn. Het Wilde Zuiden.

Bij oppervlakkige beschouwing lijkt er weinig oriëntatie van Surinamers op Brazilië te zijn. Te ver weg, denk ik, in alle mogelijke opzichten. Een grens die waarschijnlijk de meeste Surinamers nooit gezien hebben, laat staan gepasseerd. Waarom zou je? Het is een grens tussen bos en bos. Hoe zou die eruitzien? Deze grens wordt vooral door dieren geslecht en ik. Mondiaal van intens belang, voor de twee regeringen minder interessant buitengebied. Naast steeds minder inheemsen wonen hier relatief vrij veel geldmakers voor wie het bos een wingewest is. Maar die landen delen daar een op mondiaal niveau steeds bijzonder wordend landschap. Dat toeristisch, ecologisch en economisch belang heeft. Er zou een natiestaat overstijgende bosregering moeten zijn.

Op de centrale markt in Paramaribo kun je een interessant soort souvenirs kopen. En aan souvenirs kun je aflezen wat localen denken dat toeristen boeit. De verkoopster vertelde van heel veel dingen, versierde kalebas, bekers van bitterwortel, veren van gevogelte op welke wijze ze ontsnappende slaven, de Marrons van nut waren in het bos. In het nabije bos waren de vrije marrons de slavenhouders vele stappen voor in hun kennis van het woud, dieper in het woud was de kennis van inheemsen natuurlijk nog weer veel groter. Overal in Zuid en Midden-Amerika hebben de inheemsen het moeilijk iets te behouden van wat vele nieuwkomers hen afpakten.

Er kan nog steeds ontsnapt worden naar het bos. Goed bosbeheer zal het land vooruit helpen. Het lijkt me welbegrepen eigenbelang om aan Suriname te vragen hoe Nederland daarmee zou kunnen helpen.

Lezen Suriname:

Anton de Kom Wij slaven van Suriname (en een blog erover.)
Prakseri, Tirade met Surinaamse verhalen, 2022
Bea Vianen Strafhok
Albert Helman Het eind van de kaart

Kevin Headley over de inheemse Surinamers

Brazilië

Over de inheemse wereld: Claude Levi-Strauss Het trieste der tropen

August Willemsen Braziliaanse brieven
João Guimarães Rosa Diepe wildernis, de wegen
Carlos Drummond de Andrade Gedichten

Naar kaart 20

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

De oorspronkelijke bewoners van Suriname

De Inheemsen, de oorspronkelijke bewoners van Suriname, hebben nog steeds te verduren als het gaat om het verwerven van een plek, letterlijk, in de multiculturele samenleving van het land. De groep is onder meer nog steeds bezig met de strijd voor hun grondenrechten, die politieke partijen gebruiken als een speelbal bij de verkiezingen in hun land om hun stemmen te winnen. De uitgifte van grond voor mijnbouw en houtkap in Inheemse grondgebieden werd als aanleiding gezien van de excessen op 2 mei in Pikin Saron. Daarbij vonden twee Inheemsen de dood. Er was weer aandacht voor deze achtergestelde groep en hun strijd voor hun grondenrechten. Helaas met de slechte participatie van enkele parlementariërs werd de vergadering over de Wet collectieve rechten van inheemsen en tribale volken weer uitgesteld en een duidelijk signaal gegeven wat de prioriteiten zijn van de regering. Ook uitspraken van personen uit de Surinaamse samenleving dat de Inheemsen de achtergestelde situatie waarin zij zich bevinden zelf hebben gezocht en hen zelf niet serieus nemen, wijzen op de onwetendheid die er is over het verleden van deze groep. 

Vele namen van plekken in Suriname hebben hun oorsprong in de Inheemse samenleving. Suriname verwijst naar de Inheemse stam Surinen. Net als de naam van de hoofdstad Paramaribo en hotel Torarica, die van Inheemse komaf zijn. Hoewel de Inheemsen prominent op het wapen van Suriname staan, zijn ze verder vrij onzichtbaar in de Surinaamse samenleving. 

Documentatie over het verleden van de Inheemsen is net als over het verleden van Suriname eurocentrisch geschreven. Er waren daardoor ook stereotiepe beschrijvingen gedaan die ver van de waarheid lagen. De Inheemsen werden namelijk als lui getypeerd in boeken die over hen zijn geschreven omdat ooit eens een Europeaan in een dorp vaak de mannen overdag in hun hangmatten zag slapen en de conclusie trok dat de mannen veel sliepen en weinig anders deden. Dit terwijl de mannen vaak in de avond op jacht gaan tot de volgende ochtend en daardoor overdag uitrusten. Ook werden de Inheemsen als zwak gezien omdat zij zich snel door de Europeanen lieten overrompelen. De Inheemsen waren het eerste volk dat de Europeanen tot slaaf maakten. Ze hebben aan de andere kant ook veel strijd geleverd waarvan de Rode Oorlog, een oorlog die elf jaar duurde, een bekende is. Dit geweld was ook een aanleiding dat de Europeanen besloten Afrikanen te laten halen om als slaven te werken in Suriname. Dit kwam ook naar voren in het boek Wij slaven van Suriname van Anton de Kom en bij een presentatie van Hermine Harman over de geschiedenis van de Inheemsen. Na veel strijd en uitroeiing besloten zij dieper het bos in te gaan voor bescherming tegen de Europeanen en rust. Ze vingen daar ook de Marrons op die later van de plantages vluchtten. Jammer dat premier Rutte bij zijn excuses van 9 december 2022 niet de Inheemsen heeft gekend en genoemd.

Op zesjarige leeftijd werd ik getrakteerd op het boek Kainema de wreker en de menseneters van Thea Doelwijt waarin de Inheemsen centraal stonden. Er staan mooie illustraties in het boek van de bekende kunstenaar Paul Woei. Het boek gaat over de wraakneming van de krijger Kainema op de menseneters die zijn vader vermoord hebben. In het boek neem je ook een kijkje hoe de Inheemsen leefden en ook hoe hun mythische wereld eruit ziet. Doelwijt raakte geïnspireerd door het boek ‘De menschetende Aanbidders der Zonneslang’ van de gebroeders Penard. 

Voordat Okojo een besluit had kunnen nemen of hij te voorschijn zou komen of niet, had een groepje mannen zijn vader omsingeld en zag hij een knots door de lucht suizen. 

‘Niet doen!’ wilde Okojo schreeuwen, maar hij kon zijn lippen niet van elkaar krijgen. Hij wilde zijn ogen dichtdoen om niet te zien wat er verder zou gebeuren, maar het was alsof hij moest kijken, opdat hij dit alles nooit meer zou vergeten. Dit waren de verschrikkelijke menseneters, wist Okojo, terwijl de verhalen van zijn oma door zijn hoofd flitsen.

De wrede Indianen hingen het hoofd van zijn vader aan een tak van een boom, en begonnen daarna aan de voorbereidingen voor hun afschuwelijke maaltijd.

Passage Kainema de wreker en de menseneters, eerste druk 1977, pagina 13

De gebroeders Penard schreven in 1907 met eerbied over de geschiedenis en folklore van de oorspronkelijke inwoners van Suriname, iets wat tot dan toe ongebruikelijk was, geeft oprichter en eigenaar van Buku Bibliotheca Surinamica Carl Haarnack in zijn blog over de broers Frederik Paul Penard (1876-1909) en Arthur Philip Penard (1880-1932) die over de Inheemsen van Suriname hebben geschreven.

Vele schrijvers hebben daarna door de jaren heen ook over de Inheemse verhalen geschreven. Gerrit Barron, Kamla en de Vergulde man, Deryck Ferrier met In de ban van de bosgeest: Ontmoetingen met Panaike en Raoul de Jong met Jaguarman. Rode draad van de vele verhalen is de band die de Inheemsen hadden en helaas nu in mindere mate met de natuur. Deze werd onder meer door de kerk danig verstoord. De Inheemse stammen moesten zich namelijk massaal bekeren tot het rooms-katholiek en verloren velen de band met de natuur. Ook zijn er weinig sjamanen over.

De Inheemse volken blijven vooralsnog strijden voor erkenning van hun grondenrechten door de overheid. Zij hebben vele beproevingen moeten doorstaan en hoewel ze nog niet bereikt hebben wat ze nastreven en in aantallen zijn geslonken, zijn ze er nog. 

Foto van Kevin Headley
Kevin Headley

Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.

We leven nog

‘Het waren mooie dagen, als ik ze had gezien,’ zei ik tegen Eef toen ze me in de namiddag belde om te vragen hoe het met me ging, omdat we elkaar al een tijdje niet meer hadden gesproken. Na een korte stilte meldde ze dat ze over een kwartier voor mijn deur zou staan om me naar buiten te sleuren. En dat ze verwachtte dat ik tegen die tijd onder de douche had gestaan, mijn tanden had gepoetst en was aangekleed.

De bel ging toen ik mijn tandenborstel nog in mijn mond had. We stapten in haar auto en reden naar de Soesterduinen. Daar omvatte de benauwde lucht onze lijven als een grote, klamme hand en brandde de zon door onze zonnebrillen heen. Nadat we een kwartier door het zand hadden geploeterd, stopten we bij een grote boom die koele schaduw op ons wierp.

Eef toverde een kleedje en twee blikjes bier uit haar rugtas, legde het kleedje op de grond voor de boom en wierp me een van de blikjes bier toe. Ik zakte door mijn knieën en leunde met mijn rug tegen de boom. Eef ging tegenover me zitten op het randje van het kleedje, in kleermakerszit.

‘Ze zijn wel lauw, denk ik,’ mompelde ze terwijl ze het lipje van het blikje opentrok en een slok nam. ‘Ja, lauw. Maar het is bier.’

Ik knikte instemmend, opende mijn blikje ook en nam een slok.

‘We zijn vergeten te proosten,’ merkte ik op. ‘Je weet wat dat betekent.’ Eef lachte, pulkte wat aan de randen van haar topje en schudde haar hoofd.

‘Wat je niet hebt, kan ook niet slecht zijn.’

‘Heb je nog wel contact met –’ begon ik.

‘Nee. Niks meer,’ zei Eef koeltjes en nam een grote slok. ‘Heb jij nog afgesproken met –’

‘Nee. Niet meer gezien.’ Ik nam ook een grote slok en maakte met mijn voet wat cirkels in het warme zand. ‘Als ik stelletjes zie, word ik boos, maar ik weet niet goed waarom.’

‘Dat heb ik ook een tijdje gehad,’ zei ze.

‘En hoe kwam je daar vanaf?’

‘Ik kijk nu gewoon niet meer,’ lachte ze en schoof haar zonnebril omhoog, als een haarklem. ‘Hoe is het schrijfbestaan?’

‘Mooi,’ loog ik met een routine waar ik zelf van schrok. Ze gooide haar inmiddels lege blikje naar mijn hoofd.

‘Niet tegen me liegen. Dat doe je maar tegen je dates.’

‘Kut. Het is even kut,’ verbeterde ik mezelf. ‘Het schrijven niet, natuurlijk, maar de zorgen. En dat eigenlijk ook niet eens alleen, maar ik kan zo moeilijk met mezelf overweg de laatste tijd. Met de dag. En iedereen zegt dat het beter wordt, maar dat wordt het niet. Later, ja, later, maar nu wil ik mezelf liever oprollen en opbergen in een kast. Maar aan de andere kant zijn er natuurlijk ook mensen die –’

‘Het is gewoon kut dus.’

‘Ja. Maar genoeg over mij. Hoe is het met jou?’ vroeg ik, in een poging om het onderwerp te veranderen.

‘Wat heb je gisteren gedaan?’ ging Eef verder, alsof ze mijn vraag niet had gehoord, al wist ik beter.

‘Gister heb ik koffiegezet,’ gaf ik toe. ‘En moest ik huilen. Zo, ineens. Niet omdat de koffie zo slecht was, dat niet. Omdat ik al drie dagen niet naar buiten was geweest, omdat ik me zo eenzaam voelde terwijl ik dat niet ben, omdat ik niet wist wat ik in vredesnaam met mijn leven aan het doen ben, misschien. Ik weet het niet. Maar ik huilde, en –’

‘Je huilt nooit.’

‘Maar toen wel, dus. En ik was niet eens dronken.’

Eef lachte, kroop dichterbij en ging naast me zitten, tegen de boom. Ze legde haar hoofd op mijn schouder en speelde wat met de manchetten van mijn overhemd. Ik verwachtte dat ze iets zou zeggen, maar ze zei niets. De zon boog al langzaam naar beneden.

We lagen in de stilte die rondom ons hing als een schild tegen de wereld. De dag trok voor onze ogen weg. Toen de zon onder was gegaan en een grijze donkerte over het uitzicht viel, neuriede Eef het liedje van Shaffy dat ik altijd luister als de dag niet meer te tillen lijkt en kroop naar haar tas voor nog wat bier.

‘Dit zijn de laatste twee,’ zuchtte ze en drukte haar lijf weer tegen het mijne. Ik sloeg een arm om haar heen, voelde hoe de wind opstak, zag hoe het briesje het zand verschoof en keek naar het landschap dat schemerend en leeggewaaid voor ons lag.

‘De volgende keer mag jij zeuren,’ zei ik, omdat ik me schaamde voor mijn zware gemoed dat ik zo in haar schoot had geworpen.

‘Dat zien we dan wel weer,’ fluisterde Eef en vouwde haar hand in mijn hand. Met de hand die nog over was dronken we ons bier en zakten weer weg in de stilte.

‘We leven nog,’ zei ze, nadat het bier op was. Ik gaf haar een zoen op haar voorhoofd.

‘Ja, we leven nog,’ zei ik. ‘En tóch zeuren.’  

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Beter voor mij

Mijn eerste weken als barman-reservist zitten er inmiddels op, en hoewel ik me voorgenomen had pas in de krant over mijn baantje bij café De Druif te schrijven, wil ik er toch het een en ander over kwijt.

We moeten allemaal verdienen en wat onze levens kosten loopt misschien uiteen, maar ik kan iedereen aanraden om eens van een afstand naar zijn of haar werkweek te kijken.

Je moet dan even parkeren hoe lang je hebt gewerkt om te komen waar je je nu bevindt of hoe dicht je inmiddels bij je doel gekomen bent. Zie het als een oefening, een kleine dagdroom waar je verder niets mee hoeft. Als jij het helemaal voor het zeggen had, hoe zou je ideale werkweek er dan uitzien? Wat zou er nou echt goed zijn voor je hoofd en hart?

Ik deed die oefening en kwam tot de conclusie dat ik nog steeds elke dag zou schrijven, zou blijven lesgeven in schrijven óók. Daarnaast zou ik iets doen met collega’s, werk dat helemaal beslag op me kon leggen zonder me te belasten in mijn vrije tijd. Een bezigheid die me fysiek uitputte en een uitlaatklep was.

Afgelopen donderdag draaide ik mijn derde dienst in De Druif. Ik heb nog ruzie met de biertaps, waar wijnimporteur Carlo iets van zei, waarop ik antwoordde dat hij niet moest zeiken omdat ik er even vijfentwintig jaar uit was geweest. Daarna vroeg ik me af of dat wel klopte en dat deed het: barman was ik in ’98 voor het laatst.

Tot dusver komt er elke donderdag een man of vijftien voor mij langs, van collega’s uit een grijs verleden tot heel goede vrienden. Afgelopen donderdag zaten Bas en Marisca er het langst. Ze brachten hun fijne mix van interesse en enthousiasme mee, en raakten in gesprek met Jantje, die er toevallig ook was.

Omdat De Druif heel klein is praat iedereen vanzelf met andere bezoekers en dat gaat altijd goed. Maris bestelde bitterballen en daarna alle hapjes van de kleine kaart. Het leven in haar nieuwe woonplaats Olhao (Portugal) biedt veel waarvan ze gelukkig wordt, maar kennelijk geen ossenworst. Ze at zelfs een bar-ei. Bas, die al gegeten had voordat hij aankwam, bestelde een fles Morgon en at uiteindelijk toch mee.

Vroeg op de dag had B met onze kinderen en mijn schoonzus aan de bar gezeten. Daarna kwamen Ivo en Gwena langs met Lou. Roos en Do schoven later aan en tegen sluitingstijd kwam Adriaan nog met dochter Johanna, die net in een naburig restaurant gewerkt had. Zoals veel gasten van De Druif dronken ze fluitjes. Collega Jasper en ik kletsten met hen terwijl we de kassa telden – Adriaan ken ik bijna dertig jaar, Johanna al sinds haar geboorte.

Toen we afgesloten hadden fietste ik naar huis. Ik reed langs Pollux op de Prins Hendrikkade, waar het terras vol lamme mensen stond, en benijdde de barmannen daar niet. Waren dat nu collega’s van me, of telde ik niet mee omdat ik maar één dienst per week heb in De Druif?

Een kwartier later, terwijl ik mijn tanden poetste voor de spiegel in de badkamer, piepte mijn telefoon: een appje van Marisca. Ze had een foto van me gemaakt. Ik keek naar mezelf, naar mijn blije kop, en stopte even met poetsen. Als je wilt weten wie ik ben, zeg ik altijd, dan moet je het mijn vrienden vragen. Dat is natuurlijk een zwaktebod, maar zelf weet ik het echt niet zo goed.

In aanvang was ik bang geweest om terug te keren naar de bar, naar iets van vroeger wat ik als afgesloten had beschouwd, maar nu keek ik naar de foto die mijn vriendin gemaakt had en zag daar iemand die volledig op zijn plek was. Iemand die een goede, bewuste keus gemaakt had en daarbij gedijde.

Misschien leer ik het nog eens, en kom ik na heel veel wegen te zijn ingeslagen tot het leven dat het beste bij me past – dat helemaal het mijne is. Om daar zeker van te zijn, moet ik mijn vrienden kennelijk om een foto vragen.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

by Dora Carrington, oil on canvas, 1920

E.M. Forster

Ik schrijf iedere maand een nieuwsbrief voor de leden van het studentenkamermuziekgezelschap waar ik abactis ben. Een van de vaste rubrieken is een stukje over literatuur en muziek, waarin ik iedere keer enkele boeken of gedichtenbundels belicht die muziek als thema hebben. Uiteraard komen er biografieën van componisten voorbij, maar ook bijvoorbeeld Contrapunt van Anna Enquist, het verhaal Proefspel van F. B. Hotz en De binocle van Couperus. Laatst had ik een passage uit Howards End van E. M. Forster aangehaald, waarin een opvoering van Beethovens vijfde symfonie wordt beschreven. De passage is te lang om in z’n geheel te citeren, maar hier is een klein stukje om een indruk te geven: ‘It will be generally admitted that Beethoven’s Fifth Symphony is the most sublime noise that has ever penetrated into the ear of man. All sorts and conditions are satisfied by it. Whether you are like (…) Helen, who can see heroes and shipwrecks in the music’s flood; (…) or like their cousin, Fräulein Mosebach, who remembers all the time that Beethoven is ‘echt Deutsch’; or like Fräulein Mosebach’s young man, who can remember nothing but Fräulein Mosebach[.]’ 

Een paar dagen nadat ik de nieuwsbrief had opgestuurd, sprak een lid mij aan en zei dat ze het geweldig vond dat ik Forster in mijn stukje had genoemd. Ik keek haar stomverbaasd aan.

‘Ken jij Forster?!’ vroeg ik.

‘Ja, natuurlijk ken ik Forster!’ antwoordde ze quasi-verontwaardigd. ‘Een van de grootste Engelse schrijvers van voor de Tweede Wereldoorlog.’

Ik weet nooit goed of Forster de tand des tijds heeft doorstaan. Hij wordt niet zo vaak genoemd als het over literaire grootheden uit het verleden gaat. Tijdgenoten als D. H. Lawrence, Virginia Woolf en T. S. Eliot wel. Daarom verbaasde haar opmerking me nogal.

Ik moet nog een roman van hem lezen, The Longest Journey, en dan heb ik al zijn fictiewerk uit. Zijn non-fictie (recensies, essays en reisverslagen) moet ik nog. Wat meteen opvalt aan Forsters proza – zoals in het geciteerde stuk hierboven – is het gemak waarmee zijn zinnen lopen. Stilistisch is het perfect, een genot om te lezen. Het schijnt dat Virginia Woolf zeer onder indruk was van de technische kwaliteiten van Forsters romans, hoewel ze ze op andere vlakken niet altijd vond overtuigen. En dan is er nog zijn humor, zoals ook hierboven te zien is. Om nog een tweetal voorbeelden te geven: 

Uit zijn eerste boek, Where Angels Fear to Tread: ‘During pudding news arrived that the cook, by sheer dexterity, had broken a very vital knob off the kitchen-range. “It is too bad,” said Mrs Herriton. Irma said it was three bad, and was told not to be rude.’ (Irma is een jong kind.)

Uit zijn beroemdste boek, A Passage to India: ‘To marry or not to marry, that was the question, and they had decided it in the affirmative.’

Het geeft dat kleine zetje dat van een goed verhaal een heel goed verhaal maakt, voor mij in ieder geval. Ik heb mij eens laten vertellen – door mensen die anders dan ik wél van chocola houden – dat er chocola is waar stukjes zeezout in zitten. Als je dan zo’n stukje chocola op je tong laat smelten, komt er soms – en het verschilt per stukje chocola hoe vaak – een zoutkorrel vrij en die doorbreekt de chocoladesmaak waardoor gek genoeg het stukje chocola lekkerder wordt. Ik denk dat de hierboven geciteerde stukjes zorgen voor eenzelfde effect. In een verder zeer serieus verhaal worden dit soort kleine grappigheden zijdelings voor de neus weg neergezet. Ze doorbreken de toon even waardoor het verhaal nog meer gaat leven.

Tot slot zijn er Forsters dialogen. Ze zijn levensecht. Tijdens de cursus korteverhalenschrijven aan de Schrijversvakschool die ik gevolgd heb, zei Nico Dros, de docent, dat bij goede dialogen twee personages tegen elkaar spreken en niet ook nog de lezer van alles willen duidelijk maken. Bij Forster spreken de personages altijd alleen maar tegen elkaar. De dialogen zijn zelfs zo goed dat ik in de verfilming van Maurice vrijwel alleen dialogen heb gehoord die letterlijk in het boek voorkomen.

Een voorbeeld:

‘“Hullo,” he began, “hullo, you will have heard my news, Maurice.”

“Yes, but you didn’t write, so I didn’t.”

“Quite so.”

“Where are you now?”

“Off to a restaurant. We want you to come round there. Will you?”

“I’m afraid I can’t. I’ve just refused one invitation for lunch.”

“Are you too busy to talk a little?”

“Oh no.”’

De hamvraag is: wat vind ik zelf dan van het werk van Forster? Ik heb nu allerlei technische aspecten aan het werk genoemd die mij bekoren, maar dat zijn natuurlijk slechts losse elementen die op zichzelf niet direct voor goede literatuur zorgen. Van Forster verschenen zes romans, waarvan Maurice postuum. Verder heeft hij drie verhalenbundels geproduceerd, waarvan er een postuum verscheen (de eerste twee verhalenbundel worden tegenwoordig vaak uitgegeven als Collected Stories. Waarom de postume bundel daar niet bij zit is mij een raadsel). Van de vijf romans die ik heb gelezen vind ik Maurice en A Passage to India de beste, door de manier waarop hij in die boeken omgaat met de thematiek en hoe hij het verhaal opbouwt. In beide boeken zit een enorme spanning, waardoor je ze als lezer niet kunt neerleggen. Zijn Collected Stories vind ik het leukst om te lezen. Het schrijfplezier spat ervan af. Alle dingen die ik leuk vind en bewonder aan zijn manier van schrijven komen erin voor en hij slaagt er ook in om een goed verhaal te vertellen. Bovendien zijn veel van die korte verhalen sprookjesachtig en laat hij zijn fantasie de vrije loop, zoals in het verhaal ‘The Celestial Omnibus’ waarin een belangrijke rol is weggelegd voor een vliegend rijtuig.

Het meisje dat ik over Forster sprak had Where Angels Fear to Tread, A Room with a View en Howards End gelezen. Alle drie vond ze fantastisch. Ik heb haar gezegd dat zijn beste werken haar nog in het verschiet liggen.

(Afbeelding: portret van E.M. Forster door Dora Carrington, https://commons.wikimedia.org/wiki/File:E._M._Forster_von_Dora_Carrington,_1924-25.jpg)

Foto van Sybren Sybesma
Sybren Sybesma

Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Daarna studeerde hij Biomedische Wetenschappen in Leiden.  Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. Ander werk verscheen op De optimistOp ruwe planken en in het Friese literaire tijdschrift Ensafh. Hij zit in de redactie van Babel en studeert in Amsterdam. Hij speelt nog veel piano.

De reizende keerkringen

(De wereld in stukken 18)

Zonnewende, zenit, keerkring, seizoen. Woorden van grote schoonheid. Op deze kaart is een ‘keerkring’ te zien. Een duizelingwekkend veelbetekenend fenomeen. Elementair is dat er iets omdraait. Goed daar gaan we: de aarde staat scheef. Zo’n 23,5° uit het lood. Dat betekent een aantal dingen. Heel veel dingen eigenlijk. Het belangrijkste is dat de lichtinval delen van het jaar op het noordelijk halfrond onder een kleinere hoek staan en dat het dan dus warmer is: in onze zomer is het noordelijk halfrond meer naar de zon toegewend. De seizoenen danken we aan dit verschijnsel. Op kaarten en globes zijn vijf belangrijke breedtegraadcirkels te zien: keerkringen zijn twee van de vijf grote breedtegraadcirkels die kaarten van de aarde markeren, de andere zijn de arctische en antarctische cirkels, de poolcirkels dus, en de evenaar. De keerkringen bevinden zich thans op ongeveer 23°26′10.5″. Bij benadering de graden die de aarde scheef staat. Thans? Ja, want ze verplaatsen zich een beetje, door de inwerking van zwaartekracht van zon en maan op de aarde tijdens de rondgang om de zon in een jaar. Een keerkring is dit: de uiterste afstand tot de evenaar waar de zon zich loodrecht boven je hoofd, dus ‘in het zenit’ kan bevinden. Daar waar het mogelijk is geen schaduw te hebben.

Maar altijd, achter licht en lach,
de schaduw van een onheilsdag
eens breekt die dag het hoogst geluk
en maakt de schoonste dromen stuk
al straalt de zon uit het zenit
wie licht vangt vlucht zijn schaduw niet.

(Louis de Bourbon)

In Adelbert von Chamisso’s De wonderbaarlijke geschiedenis van Peter Schlemihl heb je om je schaduw te ontvluchten nog een pact met de duivel nodig: ‘Hij schudde mijn hand, knielde zonder tijd te verliezen voor mij neer, en ik zag hoe hij mijn schaduw met bewonderenswaardige handigheid van top tot teen behoedzaam van het gras losmaakte en optilde, vervolgens oprolde en vouwde en tenslotte opborg. Hij stond op, maakte nogmaals een buiging, en trok zich terug in de richting van de rozenstruiken.’

Die uiterste plek waar een loodrechte positie van de zon mogelijk is markeert het gebied dat we kennen als ‘de tropen’. Het Engelse woord voor keerkring is dan ook tropic. Dit is de Kreeftskeerkring, de Tropic of Cancer en op gelijke afstand van de evenaar aan de zuidkant ligt de Steenbokskeerkring of de Tropic of Capricorn.

De Kreeftskeerkring kreeg zijn naam omdat de zon ten tijde van de naamgeving in het sterrenbeeld Kreeft stond tijdens de zonnewende van juni. Evenzo kreeg de Steenbokskeerkring haar naam daar de zon tijdens de zonnewende van december in het sterrenbeeld Steenbok stond. De naamgeving vond ongeveer 2000 jaar geleden plaats en de zon staat in die tijd van het jaar niet meer in die sterrenbeelden. Tijdens de zonnewende van juni staat de zon thans in Tweeling en tijdens de zonnewende van december staat de zon in Boogschutter.

De tropen beslaan 36% van het aardoppervlak en herbergen rond de 40% van de mensen op aarde. Rond 2050 zou dat 50% kunnen zijn. Een slechte plek om te trachten nog alleen te zijn. Door de klimaatverschuiving groeit het gebied waar een tropisch klimaat heerst: ze schuiven tussen de 138 en 277 kilometers per 25 jaar op richting de polen.

‘I need to be alone. I need to ponder my shame and my despair in seclusion; I need the sunshine and the paving stones of the streets without companions, without conversation, face to face with myself, with only the music of my heart for company.’
― Henry Miller, Tropic of Cancer

Lees ook Science tropenrapport

Naar kaart 19

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Twee- of drieënvijftig

Verjaardagen van Arie maak ik al heel lang mee, en omdat hij een paar jaar ouder is dan ik, was ik me altijd erg bewust van zijn leeftijd. Steeds was hij eerder bij mijlpalen als dertig, vijfendertig, veertig, vijfenveertig. Afgelopen zaterdag zette hij een lange tafel neer op het pleintje voor zijn huis in Oud-West, waar één voor een zijn gasten neerstreken.

Omdat ik Ada (6) net gedropt had bij een andere verjaardag, was ik vroeg bezoek. Ik zag ze komen, Aries vrienden die deels ook de mijne zijn. Inmiddels is iedereen boven de vijftig en zijn er klappen uitgedeeld aan relaties, in het werk en aan gezondheid, aan ouders voor zover die er nog zijn – een paar van Aries mensen is zelfs al gestopt met werken omdat dat kon of omdat het werken niet meer ging.

Hoe je de gesprekken van die middag ook wilt labelen, een gevoel van opbouw lag er niet onder. Toch genoot ik van de paar uur die ik aan die tafel doorbracht voordat ik Ada weer moest halen.

Toen ik W vroeg hoe het ging vertelde hij zonder omhaal over zijn ellende van de laatste jaren, maar het werd geen deprimerend verhaal. Hij leek oprecht oké, alsof de klappen hem ook steviger in de grond verankerd hadden. Ik keek om me heen naar al die lieve oude koppen, mensen die om dezelfde redenen van mijn vriend hielden, en voelde me met hen verbonden, heel goed op mijn plek.

N vroeg hoe het met mij ging; ik gaf zo volledig mogelijk antwoord en ons gesprek ontrolde zich. Er zat lucht tussen de woorden, een vertrouwde ruimte waarin als vanzelf te delen zaken opkwamen. Ik vroeg om foto’s van haar nieuwe huis en keek mee op haar telefoon, genoot van het fraai verbouwde schoolgebouw.

Zelf word ik in september vijftig en N loopt een paar jaar op me voor, maar hoeveel jaar zij ouder was dan ik vond ik moeilijk te bedenken. Ik herinnerde me dat ze bij Arie in de klas gezeten heeft, en dat ze dus even oud moest zijn als hij. Ik keek naar mijn vriend. Werd hij nou eenenvijftig? Twee-drie-vierenvijftig? Zeker geen vijfenvijftig, toch?

Het leek niet zoveel meer uit te maken.

In september word ík vijftig en die leeftijd zie ik als een laatste mijlpaal. Weliswaar het begin van een – zeker in biologische zin – neergaande lijn, maar toch ook iets om te vieren. Daarna markeren verjaardagen voor mij niets meer, behalve dat ik in leven ben. Ik geloof dat weinig me meer zal irriteren dan een bezoekje van de burgemeester omdat ik het op een of andere manier voor elkaar gekregen heb om honderd jaar te blijven ademen.

Het is bizar hoelang het duurde voor ik écht besefte dat ouderen niet tot een andere soort behoren, dat zij exact dezelfde strijd leverden als ik. Vijftig lijkt daarin een draaipunt – ellendig om te weten dat je over de helft van je leven bent, maar ook een punt dat overzicht biedt, een aards soort helderheid. Daar komt ontroering bij kijken, mededogen ook – het besef dat iedereen op zijn bek gaat en blijft opstaan tot het niet meer gaat.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Moeder

Mijn moeder stapte met ferme tred door het zand. De honden zoefden voor ons uit als vierpotige straaljagers. Het miezeren sloeg snel om in een fikse regenbui, en ik had spijt dat ik bij de auto had gezegd dat een paraplu niet nodig was, en dat mijn moeder goedgelovig mijn advies had opgevolgd, terwijl zij veel vaker buiten is dan ik en de lucht beter kan lezen.

Vroeger liepen we vaak over dit strand, dat grensde aan de camping waarop we tot mijn vijftiende bijna alle zomers doorkwamen. Andere honden zwermden dan om ons heen, alsof ons gezin een deel van de roedel was, maar los van de generaties honden die bleven steken in het verleden was er weinig veranderd.

We waren wat ouder nu, dat wel, en ik ging nog zelden mee om te wandelen. Toen mijn moeder me vroeg ik weer een keer mee wilde gaan, had ik toegezegd, al wist ik niet zo goed waarom. We bespraken andere, grotere dingen dan jaren geleden, terwijl we over de strandjes slenterden en af en toe een stukje door een bosgebied liepen. Ik klaagde niet meer over de duur van de wandeling zoals ik vroeger altijd deed, zelfs niet toen we bij ‘mama’s boom’ aankwamen, het punt waarop mijn broertje en ik vroeger altijd terug mochten naar de camping om te voetballen, terwijl mijn ouders dapper verder stapten. Nu liepen we samen verder: ik voetbalde al lang niet meer.

We haalden wat herinneringen op over onze tijd op de camping, de mensen die we na ons vertrek nooit meer hadden gezien, hoe snel ons leven was veranderd in die paar jaar. Ze praatte wat over haar dag en ik zeurde wat over mijn schrijfbestaan. Hoopvol en met vertrouwen, zoals altijd, stelde ze me gerust dat het wel goed zou komen. Dat is het wonder van mijn moeder: hoe ze altijd moed houdt, altijd hoop heeft, altijd doorgaat.

Op de terugweg stapten we de dijk op, die glad was van de regen. Ik gaf mijn moeder een arm, terwijl ze zich hardop en moederlijk afvroeg waarom ik in vredesnaam schoenen met gladde zolen had aangetrokken. Toen ze heelhuids de bovenkant van de dijk had bereikt bleef ik even staan, terwijl zij verder liep. Zo gezond, fier en mobiel als ze nu vooruit liep deed me denken aan hoe ziek ze een jaar eerder was geweest, hoe trefzeker de dood al een vinger naar haar had uitgestoken.

Nadat we zelfs al een beetje afscheid van haar hadden genomen sterkte ze aan, joeg ze het veel te vroege einde van haar ziekenhuisbed en krabbelde op, al zou ze nooit meer helemaal dezelfde vrouw worden als voor haar opname. Maar ze was nog steeds mijn moeder, die stille kracht, een onmisbare steun. Ik dacht aan hoe een vriend die zijn moeder was verloren tegen me had gezegd dat hij vooral de kleine momenten miste, de nietszeggende ogenblikken die pas na het verlies zo veel waarde krijgen. En dat ik die moest koesteren, bewaren, onthouden, nu mijn moeder er nog is, omdat hij daar pas mee begon toen het eigenlijk al te laat was.

Een moeder, dacht ik, is een onmisbaar iets, en daarom is het zo ongelofelijk wreed dat er een moment komt waarop een kind zich los moet weken van een moeder, de schoot waarin je opgegroeid bent moet verliezen, de veilige haven die ze is op een dag de grond in moet zien gaan.

Maar nu nog niet, dacht ik, terwijl ze me vroeg om naast haar te komen lopen, in plaats van achter haar. Ik dichtte het gat dat tussen ons gevallen was. Ze sprak weer wat moedgevende woorden over de toekomst en zei dat ik misschien zelfs wat geld zou kunnen sparen, als het financieel beter zou gaan.

Ik knikte, wist dat ze gelijk had, maar was vooral bezig met het sparen van dit ogenschijnlijk kleine moment, onze gesprekken, de stilte die soms tussen ons viel. En hoe ik al die dingen zou koesteren, bewaren, onthouden.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

De literaire orkaan

De orkaan had al een aantal keren gewoed als storm in het land, maar dit keer kwam het met windkracht 12 en liet weinig heel achter. De harde wind begon zich te ontwikkelen op de thema-avond van de Schrijversgroep ‘77. De bezoekers werden daar omver geblazen met de presentatie over het boek Jaguarman. De wind nam vaart tijdens de verschillende interviews van de lokale media en ontwikkelde zich tot een storm.

Bij een bezoek aan een middelbare school in het ressort Flora van Paramaribo werden de leerlingen geprikkeld met woorden die aankwamen als harde windstoten. Climax kwam op de presentatieavond van het boek Boto Banja in het Nationaal Archief Suriname. De zaal was propvol. Velen kwamen van ver om de storm, die nu een briesende orkaan was geworden, mee te maken. De orkaan fascineerde mensen, hield hun aandacht en zorgde voor erupties van de geest. Het aantal aanwezigen werd vastgegrepen, verschillende kanten op  geblazen en tot rust gebracht in het midden van het natuurverschijnsel. De orkaan, genaamd Raoul de Jong, heeft een indruk achtergelaten in Suriname. De orkaan laat zich namelijk niet beknotten.

Zo heb ik de dagen met Raoul tenminste ervaren. Eenvoudig en enthousiast in de omgang, maar een geniale schrijver en op het podium een waanzinnige verteller. Het doel van zijn bezoek aan het land was om samen een plan met mij te ontwikkelen om het lezen te bevorderen onder de leerlingen van de middelbare scholen. Maar zijn bezoek was ook zijn werk bekender te maken bij de Surinaamse samenleving. Hij onderwees mij in ‘hoe jij je als schrijver kwetsbaar moet opstellen’, ‘hoe je moet durven je woorden te schaven om daarmee mooie werken mee te maken’ en ‘Hoe je een volk kan inspireren door het vertellen van hun verhalen’.

Vaderschap, het slavernijverleden van Suriname en de Afro-Surinaamse cultuur waren centraal in Jaguarman en het geheim genootschap der dansende schrijvers bij Boto Banja. Beide werken zijn omarmd door delen van de Surinaamse samenleving. Binnen een mum van tijd waren de boeken waarmee hij kwam uitverkocht.

De orkaan is gaan liggen, die is terug naar Nederland om ons daar verder trots te maken. Na zo’n belevenis moet je ook even tot rust komen. Een glaasje suikerwater drinken. Jaguarman is het cadeau dat hij heeft achtergelaten, Boto Banjo het toetje. Natuurgeweld wordt vaak eerst niet goed begrepen. Raoul belandde zelf in een orkaan van onbegrip in Nederland over Jaguarman. Onwetendheid zorgde voor kleingeestigheid, maar zijn kracht was sterker en hij zou door heel Nederland woeden met zijn boekenweekessay Boto Banja.

Suriname moet de werken van Raoul zien als bouwstenen waarmee het land zich kan ontwikkelen. We moeten trots zijn wat we hebben meegemaakt, wat wij hebben meegekregen van onze voorouders en wie we zijn.  Mijn vingers jeuken om meer te schrijven. Mijn gedachten te spuien. Tenminste een krachtige wind te worden.

Thanks Raoul, tot het volgende orkaanseizoen! Anton de Kom is trots op je. Velen in Suriname zijn trots op je. We zullen ons voorbereiden op je volgende komst.

Foto van Kevin Headley
Kevin Headley

Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.

Een beroerde dichter en veel cijfers

(De wereld in stukken 17)

Wat weten we eigenlijk van Groenland?


Groots en fascinerend zijn de ijzige bergen van Groenland
En op wonderbaarlijke wijze geschapen door goddelijke hand;
We kunnen er eigenlijk niet bij met ons verstand
Want wat is dit voor wonderland?

Kathedralen van ijs zijn er, huizen glinsterend als glas,
En als het om het landschap gaat is er niets dat mooier was,
monumenten zijn er en torenspitsen; vervallen kastelen
die wie er wonen voor veilige toevlucht delen.

En er zijn ijzige rotsen en afgronden, prachtige watervallen,
En terwijl de vreemdeling ernaar staart, laat hij zich ontvallen
Met een mengeling van verwondering, verrukking en angst, vederlicht,
Oh! wat een is dit toch een prachtig gezicht!

Het zijn de eerste drie strofen van ‘Greenland’s Icy Mountains’ William Topaz McGonagall (1825 –1902) ook wel bekend als Brittannië’s slechtste dichter. Ooit. Tijdgenoten dachten dat ‘ie het misschien grappig bedoelde, maar het was dodelijke ernst. Hoe vertaal je een slecht dichter? Vrij, en zorg dat het rijmt. En zorg dat het niet toch acceptabel wordt…

Kennis was duidelijk zijn prioriteit niet, hij sluit na een enorme reeks strofen af met de gedachte dat je er maar beter niet geweest kunt zijn. De sneeuw ligt 10 of 15 voet diep. Maar hoeveel precies?

Groenland in cijfers. Dat kun je aan de Denen en Groenlanders wel overlaten, ze brengen jaarlijks een mooi vormgegeven statistisch boekwerkje uit.

‘Groenland is een bergachtig land en het grootste eiland ter wereld met een oppervlakte van 2.166.086 km2. Het land ligt geografisch op het Noord-Amerikaanse continent. 81% van Groenland is bedekt met ijs, en de totale bevolking is ongeveer 57.000, op een oppervlakte van 1/6 van Siberië. Groenland bestaat volledig uit uitgestrekte toendra’s en heeft de laagste bevolkingsdichtheid ter wereld. Alleen de ijsvrije gebieden meegerekend, gaat het om slechts 0,3 personen per vierkante kilometer.*

Geopolitiek gezien maakt het echter deel uit van Europa en is het een zelfbesturende regio binnen het Koninkrijk Denemarken. In 1721 werd Groenland een Deense kolonie, in 1953 een Deens graafschap en in 1979 werd eigen heerschappij verleend. Zelfbestuur kwam van de bevroren grond op 21 juni 2009. Samen met Denemarken was Groenland vanaf 1973 lid van de EU.

Het grootste deel van het Groenlandse landschap bestaat uit ongerepte toendra. Alle steden en nederzettingen liggen langs de kustlijn. Er zijn geen wegen tussen steden en reizen is slechts mogelijk per schip en vliegtuig. Het grootste deel van de bevolking woont aan de zuidwestkust. Dit omvat de hoofdstad Nuuk met ongeveer 19.000 inwoners.

Groenland heeft zijn eigen nationale vlag en geeft zijn eigen postzegels uit, maar heeft geen nationale munteenheid. Deense kroon (DKK) is een wettig betaalmiddel.

Grootste afstanden: Noord naar zuid: 2.670 km, Van oost naar west: 1.050 km

Kustlijn: 44.087 km Hoogste punt: Mount Gunnbjörn: 3.700 m.’

Er worden 800 kinderen jaarlijks geboren en 500 mensen sterven, de levensverwachting is door ongelukken en suïcide lager dan elders: mannen worden gemiddeld 69,2, vrouwen 74 jaar. In het westen is de gemiddelde minimumtemperatuur in februari –34,6°, maximum -1,6°, in augustus respectievelijk 20,6° en 0,8°. De gemiddelde temperatuur komt niet boven de 10°.

Gebruik van fossiele brandstoffen is hoog, verreweg de meeste mensen werken in de openbare sector en worden betaald vanuit Denemarken. Visserij is de belangrijkste inkomstenbron, men vist op heilbot, garnalen en schelpdieren. De fauna bestaat uit: Vissen, zeehonden, walrussen, walvissen, ijsberen, poolvossen, poolwolven, rendieren, muskusossen, licht suïcidale groenlandse halsbandlemmingen, sneeuwhazen en een rijk vogelbestand met zo’n 50 broedende soorten. Vee in Zuid-Groenland: schapen, tamme rendieren, koeien, paarden, honden en kippen. In Noord-Groenland worden hondensleeën gebruikt voor jacht- en visdoeleinden.

En laat degenen die dit lezen of horen de Goden maar danken
Dat ze de ijzige velden van Groenland nooit hebben betreden;
Op een koude winternacht voor de open haard heb je een reden:
Denk aan kou en ontbering waar zelfs Groenlandse zeelui van janken…

Lezen: Greenland in Figures 2022 (Statistic Greenland)

Kaart 13 ging ook over Groenland

*dan heb je dit gebied dus in je eentje (bron zie hier)

Luisteren: over Groenlandse muziek, Drumdances en Katajjaq

Naar kaart 18

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Fix me

Het zal de leeftijd zijn, want ik ben niet de enige van mijn vrienden die slecht in de wedstrijd zit. Vorige week at ik bij Toscanini met Rob en Ivo, en viel me de moeite op die het ons kostte om niet te praten over ziekte, dood en het verdampen van het marktaandeel van literaire fictie.

We zaten op tafel drie en Tosca was als vanouds geweldig: ik laadde steeds een paar risottokorrels op mijn vork, genoot van hun weerstand als ik ze met het puntje van mijn tong tegen mijn tanden plette. Ik dacht aan constantie van kwaliteit – dat het hem niet zit in iets extreem goed kunnen, maar in iets heel lang goed blijven doen.

Voor de gast lijkt zo’n keuken stabiel, maar ik ken het werk van binnenuit: elke dienst vraagt improvisatie, schakelen, het overwinnen van een inmiddels bekende paniek. Doe je dat jaren achtereen zonder ooit af te laten, dan ontstaat wat op een buitenstaander overkomt als constante kwaliteit.

Ik keek naar Rob, die met amateurpsychologische verve over zijn sores praatte. Ik luisterde naar Ivo, hopend dat zijn aanstaande diagnose een milde zou blijken – hoewel een slepende ziekte natuurlijk schitterende literatuur oplevert; afgelopen maandag pitchte ik bij De Vertellers van Helmers vast zijn postuum te verschijnen, door Rob en mij in tranen af te ronden Een schitterend verval. Uitgever Paloma keek zeer geïnteresseerd en ging vrij vroeg naar huis, waarschijnlijk om in alle rust te denken over de omvang van ons voorschot.

Toen Rob en Ivo klaar waren met hun verhaal ging ons menu al richting Anjouduif. Ik schraapte mijn keel, schonk nog wat wijn in en begon over mijn dode vader, mijn dode hond, de rest van mijn problemen; dingen die ik heb verkloot die door de dag heen steeds weer bij me terug komen. Het luchtte niet echt op, maar onprettig was het ook niet. Bovenal bleef ik zitten met de wens dat iemand me simpelweg even kwam fixen. Met een speciaal soort dopsleutel of zo.

Een van ons, dacht ik al pratend, moest nu echt een grap maken.

Ik weet niet meer wie hem maakte en ik weet niet waarover, maar de grap kwam en met het vallen van de avond boven die mooie zaal van Toscanini waar ik zoveel uren heb gewerkt, waar ik B ontmoette, waar we getrouwd zijn, waar mijn kinderen ongetwijfeld zullen werken en lachen en eten en drinken en nachten zullen overslaan, werd het wat lichter boven tafel drie.

Het leven, dacht ik even later, hompjes afkalvend van de beste panna cotta ter wereld, zou waarschijnlijk nooit meer extreem goed worden. Maar misschien kon ik het nog heel veel dagen goed proberen te doen, en zouden al die dagen dan vanaf het eind bezien overkomen als een prestatie van constante kwaliteit.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Variaties op een thema

‘Variaties op een thema’ is een belangrijke compositievorm in de klassieke muziek. De componist neemt een melodie, soms uit een stuk van een ander, soms zelf bedacht, heel soms een populair straatdeuntje of volksliedje, en maakt er variaties op. In die variaties ben je als componist volkomen vrij. Vaak is de melodie vrijwel onherkenbaar. Pas als je de variaties analyseert, vind je de grondtonen terug.

Ik ga eens proberen hetzelfde te doen met taal. Ik neem een stukje uit het verhaal ‘Het laatste oordeel’ van Jan Brokken. Het verhaal staat in de bloemlezing van Joost Zwagerman: De Nederlandse en Vlaamse literatuur vanaf 1880 in 250 verhalen (Prometheus, 2009).

Thema

‘Eén strekkende meter, hè?’

Hij heeft het goed verstaan. Na de begrafenis dacht ik wel eens dat hij doof was, of op z’n minst Oost-Indisch doof, maar dit heeft hij in ieder geval opgevangen. Hij heeft begrepen dat hij het huis moet verlaten.

‘Eén strekkende meter, ja.’

Met zijn stok duwt hij de deur van de studeerkamer open. Ik laat zijn arm los en draai de knop van de verwarming open. Zijn ogen gaan het vertrek door, een hoge, langwerpige kamer met honderden boeken tegen de wand, duizenden… zestig strekkende meter. Hij knikt naar de kaften, schuifelt naar de leren fauteuil die in een hoek van de kamer staat, laat zich vallen en trekt aan het koord van de leeslamp, automatisch.

‘Meteen beginnen?’

Variatie 1

Lente. Ik werd vanochtend wakker van het gekwetter van twee vogels buiten bij mijn raam. Zonlicht kwam van onder mijn gordijnen vandaan. Als kind dacht ik aan de hoeveelheid licht die mijn kamer inscheen te kunnen zien hoe laat het was. Ik heb die illusie al lang niet meer, maar hij flitst toch altijd even door mijn hoofd als ik ’s zomers wakker wordt, als een ‘weet je nog?’. Het is half zeven. Het tijdstip van wikken en wegen. Om zeven uur gaat de wekker. Heeft het nog zin om me om te draaien?

Ik besluit van niet en stap uit bed, kleed me aan. Een mooie dag voor een wandeling in het park. Een wandeling met op het einde een zitplaats onder een boom met een boek. Ik ontbijt rustig, poets mijn tanden en stap mijn logeerkamer annex thuiswerkplek annex extra kamer binnen. Ik draai zoals altijd de luxaflex open. Tegen de muur staat een grote boekenkast vol boeken. Op mijn bureau ligt een stapel boeken die ik nog wil lezen. Iets nieuws of iets herlezen? Iets nieuws. Ik kijk naar de titels en de schrijvers. Waar heb ik het meest zin in?

Variatie 2

Ik had een kamer gevonden. Eindelijk. Al die maanden dat geforens, ik werd er niet goed van. Na veel rondgevraag, appjes in appgroepen, reacties op kamernet en room.nl, had ik dan gelukkig wat gevonden.

Ik zat voor mijn boekenkast. Niet alle boeken konden natuurlijk mee. Ik moest kiezen. Uiteraard, het was geen definitieve keuze; de boeken hier bleven gewoon staan. Maar toch.

Een Grijze Jager voor old time’s sake? Al die uren die ik als klein kind op de bank had doorgebracht. Het boek gehaald en dezelfde dag alweer bijna uit. Mee met de avonturen van Will en Halt, de paarden Trek en Abelard. Het gesuis van de snel afgeschoten pijlen. Pas geleden was ik op een feestje en sprak met iemand over boeken. Hij zei dat hij nu niet meer las, maar vroeger als kind verslaafd was geweest aan de Grijze Jagers. Een half uur lang hebben we gesproken over de veldslagen en de trainingen. De Skandiërs en de Temujai. Alsof we er zelf bij waren geweest.

Nescio? Afgelopen zomer gelezen, in het vliegtuig naar Praag. Kopland? Voor een gedicht voor het slapengaan. Die eerste keer dat mijn vader mij een gedicht voorlas. Het was Koplands Abe Lenstra. Ik trok Pfeiffer uit de kast. Mee?

Variatie 3

‘Je mag er maar één meenemen,’ zei Lottes vader. ‘Kies de mooiste.’

‘Waarom papa?’

‘We kunnen ze niet allemaal ophangen.’

‘Waarom niet?’

‘Zoveel ruimte hebben we niet.’

‘Waarom niet?’

‘Lotte, ik ga hier verder niet over discussiëren. Je mag er een meenemen.’

‘Maar–’

‘Lotte!’

Lotte trok een sip gezicht en draaide zich om naar haar tafeltje, waar de vijf tekeningen lagen die ze had gemaakt. Ze waren de enigen in het klaslokaal en ze vroeg zich af hoe lang ze hier kon staan voordat haar vader echt boos werd. Voordat hij er een uitkoos. Ze raakte de tekening die in het midden van haar tafeltje lag aan. 

Variatie 4

Hendrik en Else liepen door de Hugo de Grootstraat. Het was donker. Er stonden maar een paar lantaarns in deze straat. Veel schaduwen. 

‘Ik ben benieuwd naar je huis,’ zei Else.

Hendrik glimlachte en legde een arm om haar schouders. ‘Het is niet veel bijzonders hoor.’

‘Maar toch.’

Hendrik voelde Elses das tegen zijn hand. ‘Net die platenhoes van Bob Dylan, maar dan in de nacht,’ dacht hij even.

‘Hier is het.’ Hij opende de deur. ‘Je kan nu nog weg.’

Ze lachte en stapte naar binnen. Hij volgde.

Jassen aan de kapstok. Schoenen tegen de plinten.

‘Laten we in de bibliotheek gaan zitten.’

‘De bibliotheek?’ zei ze, haar wenkbrauw optrekkend.

‘Jup.’ Hendrik ging haar voor de trap op en duwde de deur links op de overloop open.

Er stonden een bank en een stoel. Allebei van de Ikea. Hendrik klikte het licht aan. Langs de muren boekenkasten gevuld met boeken, gerangschikt op alfabetische volgorde. De kasten stonden niet stampvol. Er was nog ruimte voor meer. Hendrik ging op de bank zitten en knipte het leeslampje aan. Else liep langs de kasten en bekeek de boeken. Soms hield ze even stil, trok er een uit en schoof het weer terug. Halverwege brak ze af, floot tussen haar tanden en kwam naast hem zitten.

Foto van Sybren Sybesma
Sybren Sybesma

Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Daarna studeerde hij Biomedische Wetenschappen in Leiden.  Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. Ander werk verscheen op De optimistOp ruwe planken en in het Friese literaire tijdschrift Ensafh. Hij zit in de redactie van Babel en studeert in Amsterdam. Hij speelt nog veel piano.

Een oorlog goed voor de meeste bewoners…

(De wereld in stukken 16)

The Falklands zouden volgens wie beide zagen redelijk wat weg hebben van het Schotse Island of Skye, qua landschap. Bij de Schotse Highland Clearances (1750-1860) werden veel arme boeren van hun land geschopt en verdwenen noodgedwongen in een diaspora, sommigen van hen naar deze eilanden nabij de Argentijnse kust.

Op 2 april 1982 landden de Argentijnen op de Falklandeilanden. Naast West en East Falkland bestaande uit rond de 500 kleine eilandjes – op sommige slechts een familie – met gezamenlijk een oppervlak van Jamaica en slechts 1.800 inwoners. ‘De Argentijnen verklaarden dat ze waren gekomen om de eilanden te bevrijden van het kolonialisme, en bevalen dat scholen in het Spaans les zouden geven en dat iedereen aan de rechterkant van de weg moest rijden.’

In Noord-Engeland kampeerde ik een paar jaar geleden ergens langs Hadrian’s Wall bij een boer en op dat terreintje stond nog een tentje. Een vaal verschoten tent met een kop eruit van een man van middelbare leeftijd, Ted, die een veteraan uit de Falklandoorlog bleek te zijn. We deelden een paar biertjes en Ted bleek niet goed terechtgekomen te zijn. De tent waarin ik hem zag, daar woonde hij feitelijk in. Zijn zus deed soms iets voor hem maar een huis lukte niet echt, zijn kinderen zag hij niet meer.

In de zeventiger jaren waren de Falklands straatarm. Grote Engelse bedrijven bezaten de Farms en waren zelf afwezig. Er werkte wie er al vijf generaties woonden en wat mensen die elders niet deugen wilden. Lord Shackleton, de zoon van de Antarctica reiziger en zelf Labour politicus werkte een plan uit waarbij de grote bedrijven opgeknipt werden en de grond aan de bevolking verkocht.

‘Tot voor kort waren de Falklandeilanden een quasi-feodale kolonie, waarin een arcadisch Groot-Brittannië uit het verleden in microkosmos bewaard was gebleven. De eilandbewoners, die bijna allemaal Britse afkomst claimden, aten Brits en legden Britse tuinen aan, met overvolle bloembedden en kabouters. Er wapperden Union Jacks uit hun auto’s en kassen. Ze gaven zich over aan uitingen van patriottisme die zeldzaam waren in het moederland: ze vierden de verjaardag van de koningin en zongen elke zondag het volkslied in de kathedraal. Als oudere eilandbewoners over Groot-Brittannië spraken – zelfs als ze er nog nooit waren geweest en hun families al vijf generaties op de Falklands woonden – noemden ze het ‘thuis’.’

Generaal Leopoldo Galtieri, President van de junta van Argentinië, viel het eilandenrijkje binnen in april 1982.

‘Het conflict duurde vierenzeventig dagen; ongeveer zeshonderdvijftig Argentijnen en tweehonderdvijftig Britten, evenals drie Falklandeilanders, stierven. Op 14 juni gaf Argentinië zich over. De commandant van de Britse landstrijdkrachten stuurde een bericht naar Londen: “De Falklandeilanden staan ​​weer onder de door hun inwoners gewenste regering. God save the Queen.’

Shackleton maakte opnieuw een plan om de zaak economisch vlot te trekken, de bewoners werden in een keer allemaal Brits en de geldkraan ging open. In 1986 durfde het VK de visrechten tot en met 150 km buiten de kust van de eilanden aan de eilanden toe te wijzen. De Antarctische diepzeeheek kon eindelijk niet door Russen en Taiwanezen maar door Falklanders zelf gevangen en verkocht worden. Thans is het inkomen op de Falklands op gelijk niveau als dat in Noorwegen en Qatar.

Ted, in zijn verschoten eenpersoonstent nabij Carlisle, Engeland, had vrienden verloren en kreeg die tijd maar niet uit zijn kop. Misschien woont hij er nog steeds. Hij vroeg of hij m’n laatste blik bier mocht, ging vroeg naar bed, op een hele mooie avond.

Lezen: (en ruim geciteerd uit) Larissa MacFarquhar ‘How Prosperity Transformed the Falklands’ The New Yorker, 29 juni 2020

W.H. Hudson Ver weg en lang geleden, een prachtig autobiografisch verslag van een jeugd op de Argentijnse pampa’s

Bruce Chatwin In Patagonia (en een stukje erover)

Naar kaart 17

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Tandenborstelverdriet

Nadat ik haar lichaam net zo aandacht had uitgelezen als de roman die ik eerder die dag meteen weer vergeten was, draaide ik me om en sloot mijn ogen. Mijn verslapte aandacht had niet aan de roman gelegen, niet aan haar, maar volledig aan mezelf. De stilte lag tussen ons in als een wakend dier, klaar om iets of iemand te verscheuren.

Ik hoorde hoe de wijzers van de klok in mijn slaapkamer tien keer rondgingen en zette me schrap, omdat ik ergens al wist wat nog zou komen. De vorige paar keer hadden we gepraat, gelachen, gelegen. Vielen we samen in slaap. Nu was ons zwijgen oorverdovend.

‘Slaap je al?’ vroeg ze, en ik hoorde hoe ze zich omdraaide, voelde haar zachte adem in mijn nek. Ze ging met haar hand door mijn haren, alsof ik nu al moest getroost.

‘Ja,’ probeerde ik nog, en ze lachte, maar meer uit ongemak, denk ik nu. ‘Misschien is het beter als we morgen praten,’ zei ik, om de tijd te rekken.

Morgen zou ik vast een uitweg hebben verzonnen, had ik een beter antwoord klaar, kon ik ons nog redden van een afscheid, dacht ik. Ik zou valse dingen zeggen over hoop, over tijd, over ons. Over mij.

‘Het is beter als we nu praten, en dat weet jij ook,’ mompelde ze en knipte het lampje op mijn nachtkastje aan. ‘Anders stellen we uit en dan weet ik niet of ik het nog kan.’ Ze sprak de woorden uit alsof ze de zin zorgvuldig had voorbereid, uit haar hoofd had geleerd.

Haar ogen waren rood, alsof ze net had gehuild. Waarschijnlijk was dat ook zo, en had ik dat opgemerkt, als ik me niet meteen had om gedraaid, als ik niet had weggekeken, weer had weggeken.

‘Moeten we er niet een nacht over slapen, los van elkaar? Je slaapt altijd beter in je eigen bed, toch?’ probeerde ik nog. Voordat ik wilde voorstellen dat ik ook op de bank kon slapen, ging ze rechtop zitten en keek me aan.

‘Ik denk dat het echt beter als we nu praten,’ zei ze, zo zacht dat ik het bijna niet verstond, en daarna nog iets over haar laatste trein. Ik ging ook rechtop zitten en ontweek iedere vorm van oogcontact.

‘Dus je wilt echt praten, nu?’ vroeg ik voor de laatste keer, alsof dat haar nog van gedachten zou doen veranderen. Als ik naar haar had gekeken, had ik waarschijnlijk gezien dat ze knikte.

‘Ja, ik vrees van wel,’ fluisterde ze. ‘Ik heb mijn tandenborstel ook niet meegenomen.’

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman