De bedelaars die ik als kleine jongen in Hongkong zag, staan op mijn netvlies gegrift. Mensen zonder armen of benen die zittend op de grond ritmisch met hun stompjes bewogen. Uitgemergelde mensen die over straat sjokten terwijl ze hun schamele hebben en houden in een karretje voortduwden. Mensen die in provisorische tentjes onder een brug woonden. Om hen heen raasde de stad voort en liep men haastig voorbij.
Ik weet nu dat bedelaars en daklozen niet uniek zijn voor Hongkong. Je hebt ze in alle grote steden. Toch staan die eerste die ik zag mij nog het scherpst bij. Ik moest meteen weer aan hen denken toen ik de eerste pagina’s van Diamond Hill las, het romandebuut van de in Engeland woonachtige Hongkonger Kit Fan, die eerder naam maakte als dichter.
Op het omslag staat een foto van een straat in Hongkong, ondersteboven. Het geeft de lading van het boek goed weer. We schrijven 1987. Een jonge man, die door iedereen Boeddha wordt genoemd omdat hij zich kleedt als een boeddhistische monnik, keert uit Thailand terug naar Hongkong. Hij neemt zijn intrek in een nonnenklooster op Diamond Hill. Zijn leermeester in de boeddhistische tempel Wat Arun in Bangkok heeft geregeld dat hij daar terecht kan. De moederoverste weet al meteen wat voor vlees ze in de kuip heeft: hij is geen monnik en hij is eigenlijk op de vlucht voor zijn verleden dat zich hier in Hongkong heeft afgespeeld. Omgekeerd heeft Boeddha haar ook meteen door: zij verbergt eveneens iets.
Diamond Hill was vroeger de plek waar Bruce Lee zijn films maakte. Nu is de wijk in verval. Zij is verworden tot een sloppenwijk. In de hoofdstraten zitten mensen mahjong te spelen, in de zijstraten staan dealers met zakjes heroïne (in het boek vrijwel consequent aangeduid met ‘het witte poeder’).
Boeddha ontmoet allerlei excentriekelingen. Zo is er een vrouw die zich Audrey Hepburn noemt en zegt dat ze een relatie heeft gehad met Bruce Lee. Haar tienerdochter is de leider van de plaatselijke triade en draagt Gucci-tassen en gouden bling-bling. Dan is er nog een non, genaamd Quartz, die weinig zegt.
Diamond Hill wordt gesloopt. Aan het begin van het boek staan er hijskranen, aan het eind is de wijk weg en ligt overal beton. Terwijl de bulldozers en graafmachines te werk gaan en de inwoners een voor een vertrekken, dwaalt Boeddha met verschillende van die personages door de omgeving. Ze praten over de toekomst, over het verleden en over de heroïne.
Diamond Hill is een sfeerboek. De excentrieke personages zijn een kunstgreep om het verhaal voort te stuwen, maar dat is niet erg: de thema’s die Kit Fan aansnijdt, zoals de toekomst van Hongkong, de heroïneverslaving, het bestaan in de sloppenwijken en het keiharde zakenleven (om er maar een paar te noemen), resoneren sterk. Omdat de sfeer voorop staat, stoort het ook niet als hij soms opzichtig naar symboliek grijpt, zoals wanneer Boeddha in de verlate en vervallen sloppenwijk plotseling een orchideeënkwekerij met prachtige bloemen aantreft. Of wanneer oude, gemetselde, vroeg-koloniale huizen worden afgebroken. De melancholieke sfeer blijft in stand. Daarmee doet het boek soms denken aan een uitgeschreven Wong Kar-Wai-film. Vooral het bling-bling tienermeisje-triadelid lijkt zo weggelopen uit een van zijn films, net als de avondlijke gesprekken met de moederoverste over het verleden en de toekomst van Hongkong. Je ziet de cameravoering haast, de slowmotion en de schaduwen op de muur.
Wat ook beeldend wordt uitgewerkt is de onzekerheid over Hongkongs toekomst. In 1987 is net afgesproken dat Hongkong in 1997 aan China wordt teruggegeven. Alle personages hebben er een mening over en niemand heeft echt vertrouwen in wat er gaat komen, maar aan de andere kant hebben ook weinig mensen vertrouwen in het heden, in de Britse heerschappij. Een van de personages vertelt over de rijken die naar Canada of Australië emigreren omdat ze de toekomst van Hongkong onder China somber inzien. De armen kunnen niet weg. Zij moeten maar afwachten wat er gebeurt in de jaren na 1997. Het maakt het boek, gezien de recente ontwikkelingen in Hongkong, erg relevant.
Het zakenleven in de havenstad, waar het recht van de sterkste geldt, komt ook kort ter sprake. Boeddha blijkt ooit een succesvol zakenman te zijn geweest, maar hij nam te veel financiële risico’s en ging failliet. Niemand in de stad had medelijden met hem. Iedereen vond dat hij zich moest schamen. Het boek geeft daarmee een mooi inkijkje in het harde Hongkongse zakenleven waar je veel geld kunt verdienen, maar waar je ook diep kunt vallen, waarna je eindigt onder een brug.
Diamond Hill is een prachtig boek, maar op redactioneel vlak is er een kans gemist. Kit Fan heeft ervoor gekozen om het Kantonees, de Chinese taal die in en rond Hongkong gesproken wordt, een belangrijke plek te geven in het boek. Dat is zeer toe te juichen en het past goed bij de roman. De uitwerking is echter niet bevredigend. In de dialoogtekst staan naast Latijnse letters ook Chinese karakters (soms een hele hoop), waarna er tussen haakjes een vertaling volgt. Het was denk ik beter geweest als de Kantonese woorden in transcriptie (in het Latijnse alfabet) waren weergegeven. Dan werd de tekst niet steeds onderbroken en zou het Kantonees tot leven zijn gekomen en dichterbij de lezer zijn gebracht: die krijgt dan immers een beeld van de klank. (En het was extra leuk geweest voor mensen zoals ik, die van huis uit Kantonees spreken, maar geen karakters kunnen lezen!)
Maar goed, een kniesoor die daarover valt.