Om kwart over zeven vanochtend was ik op weg naar autobedrijf Langenberg en van der Steen te Nieuw-Vennep. Onze Skoda was toe aan een kleine beurt, en omdat ik Amsterdamse garagehouders niet vertrouw heb ik me geschikt in de halfjaarlijkse rit naar een bedrijventerrein op een kleine dertig kilometer afstand.
Regen beukte op de voorruit. De ruitenwissers piepten en ik had in alle haast het audiokabeltje voor mijn iphone niet kunnen vinden, waardoor ik Sky-radio luisteren moest. Mr. Big deed To Be With You, en daarna kwam Aswad met hun versie van Wild World.
‘You say you wanna start something new’, zong ik. ‘And it’s breaking my heart to leave you. Baby I’m grieving.’
Schiphol sloop voorbij. Een vliegtuig steeg op en verdween vrijwel meteen in de laaghangende wolken. Het viel me op dat er alleen vrachtwagens en busjes om me heen reden. Voor de gewone forens was ik te vroeg. In een grijze Berlingo naast me zat een blonde man van mijn leeftijd te zingen. Ik gaf een beetje gas bij om te zien of hij inderdaad: ‘Take good care, I hope you find a lot of new friends out there’, zou playbacken.
Het was zo. Ik vroeg me af hoeveel mannen in busjes er op dit moment meezongen met Aswad, begon te hoofdrekenen, en reed bijna mijn voorligger aan. Met een bonzend hart nam ik gas terug. Het was tijd om uit te voegen voor Nieuw Vennep. De regen deed er nog een schepje bovenop: zelfs met de wissers voluit was het alsof ik mijn vaders leesbril had opgezet.
Het grijze bestelwagentje gleed me links voorbij terwijl ik vaart minderde, en ik dacht aan de blonde zingende man. Hij zou op zijn klus (in Leiderdorp) aankomen, daar de radio aanzetten en verderzingen. In de middag zou hij meegenomen boterhammen eten met zijn trommel op schoot terwijl het bouwstof op hem neerdaalde. Tegen de avond zou hij zijn vrouw bellen met een mobieltje in een plastic stofhoesje om te melden dat het wat later werd. Dan de file, terug naar huis. Meezingen met Hello.
Ik trok de handrem aan op het terrein van Langenberg en van der Steen, haalde de sleutel uit het contact (daarbij
I Think We’re Alone Now van Tiffany afbrekend) en luisterde naar het ruisen van de regen op het autodak. Nog heel even deed ik mijn ogen dicht om te zien hoe de blonde man thuiskwam. Zijn straat, helder als een vleesgeworden bouwtekening: de huizen in het gelid, het zijne met een zelfgebouwde dakkapel waaronder de ouderslaapkamer schuilde.
De man zou de kinderen naar bed brengen en tv-kijken met zijn vrouw, die zoals elke avond rond tienen de lampen uitdeed. Morgenochtend moest er weer een nieuwe trommel gevuld. Ik hoopte dat de blonde man een groot geheim had, misschien een onmogelijke liefde, waaraan hij elke avond voor hij zelf naar boven ging heel even dacht. Misschien kwamen er dan flarden Sky-radio in hem op, zo van: I’ve been alone with you inside my mind. And in my dreams I’ve kissed your lips, a thousand times…’
Het rolluik van de garage ging open. Ik startte de motor om de Skoda naar binnen te rijden en bedacht dat ik maar te gast was in het leven van de blonde man. Dat ik me te gedragen had. De radio sloeg aan met Pat Benetars Love is a Battlefield.