Sinds mijn vader overleed komen mijn vrienden vaker onaangekondigd langs. De bel gaat dan, waarvan Otis de Hond uitzinnig moet keffen – het drijft me tot waanzin dat ik hem dat niet afgeleerd krijg, en dus pak ik de hoorn van de intercom altijd in woede op. Gelukkig zit er zoveel ruis op de lijn dat de bezoeker daarvan niets meekrijgt.
Afgelopen weekend meldde maat Ivo Victoria zich, terwijl hij op dit moment waarschijnlijk die hersentumor heeft waarnaar hij al zo lang uitkijkt. Blijkbaar kan de mannengriep, indien lang genoeg onbehandeld en als een echte man verbeten, de celdeling in het pariëtale deel van de hersenen in de war sturen.
De trappen kwam mijn maat redelijk op, en om een beetje uit te rusten praatte hij aan onze keukentafel uitvoerig over zijn verwachte diagnose en over een aanhoudende jeuk in zijn hals, die de medici versteld doet staan. Een uitzaaiing, verwachtte Ivo, van wat er in zijn hoofd zou worden aangetroffen.
Bij mannen telt vaak meer wat ze je laten zien dan wat ze tegen je zeggen, en in die zin verwarmde Ivo’s bezoek mijn hart. Ik zal de man koesteren in de korte tijd die ons rest.
Toen ik hem had uitgezwaaid appte Sun Li me met het nogal cryptische voorstel van een ritueel. Omdat ik zinnen te verzetten had, schreef ik dat ze vooral langs moest komen.
Een halfuur later parkeerde ze haar fiets in mijn straat. Ik daalde af en kreeg een omhelzing. ‘Gecondoleerd met je papa,’ zei ze, en ik besefte dat ik mijn vader sinds mijn elfde niet meer zo had genoemd. ‘Heb je een plek waar we een fikkie kunnen stoken?’
‘Toen mijn vader overleed,’ vertelde Sun terwijl ze wierook, bier en een thermoskan uit haar rugtas haalde, ‘vond ik dit troostrijk om te doen.’
We liepen naar de kantine van de botenloods voor mijn huis, waar ze drie borrelglaasjes en drie mokken uitzocht. In de borrelglaasjes schonk ze bier, in de mokken thee. Ze haalde nog drie appels uit haar tas, en zette die met de drankjes op een dienblad, waarmee ze naar de steiger voor de loods liep.
‘Ik heb je blog over je papa gelezen,’ zei ze daarna. ‘Die malle overhemden van hem: hij leek me iemand die voor elke dag van de week een ander ruitje had.’
Hoewel dat niet helemaal klopte – mijn vader droeg ook wel eens T-shirts – knikte ik. Sun haalde daarop zeven papieren overhemden uit haar tas, die ze thuis gemaakt had. Op elk had ze een ander mal ruitjespatroon geschilderd. Ik liet de shirts door mijn handen gaan, spreidde ze uit over de bar.
‘Wow,’ zei ik.
‘Toen mijn vader overleed,’ zei Sun, ‘hebben we een papieren horloge gemaakt. In China is de traditie dat we dingen verbranden waarvan de overledene hield; zo stijgen die spulletjes op naar het dodenrijk.’
‘Maar ik wil deze helemaal niet in de fik steken,’ mompelde ik.
Ik kreeg drie rokende wierookstokjes in mijn handen. Sun deed me voor hoe ik moest buigen voor de offeranden en ik voelde me daar westers-ongemakkelijk bij. Daarna zetten we de wierook in een nabije plantenbak en werd het tijd om de overhemden naar mijn vader te sturen. Het mooie gekleurde papier fikte als een kampvuurtje.
‘Gil,’ zei Sun. ‘Kom naast me staan.’
Ze pakte mijn arm en stapte samen met me over het blad met thee, bier en appels.
‘Nu laten we de doden weer achter en keren we terug naar de wereld van de levenden.’
Ik keek achterom en vroeg me af of de Chinezen een Orpheusachtige mythe hadden. Sun zei er niets van, en zo keken we een tijdje naar het fikken van mijn vaders overhemden. Toen laatste vlam gedoofd was, vroeg ik me af wat ik hier bij voelde. Of er iets veranderd was.
De hemel lag nog steeds als een stoeptegel over de stad, maar toch leek het lichter dan voorheen – alsof ik met Sun naar een lange film geweest was, en nu met mijn ogen moesten knijpen tegen al dat buiten, al dat dag.