‘Ik ben geboren in hetzelfde jaar als Charlie Chaplin, Tolstojs Kreutzersonate, de Eiffeltoren en, naar ik meen, T. S. Eliot.’ Zo begint Anna Achmatova een van haar autobiografische notities. Een opmerkelijke opsomming, alleen vergist ze zich wat de dichter T. S. Eliot betreft, die kwam in 1888 ter wereld en niet zoals zij in 1889.
Achmatova wordt beschouwd als Ruslands grootste dichteres: een vrouw die poëzie schreef in een land en ook over een land met een rijke historie en in een periode van stormachtige ontwikkelingen. Haar leven werd getekend door de Oktoberrevolutie, de Eerste Wereldoorlog, de censuur en terreur onder Stalin, de Tweede Wereldoorlog, de Koude Oorlog – en dat bepaalde ook haar persoonlijke geschiedenis die op z’n zachtst gezegd turbulent was.
Ze deelde haar leven met verschillende mannen, de eerste werd gefusilleerd, de laatste stierf in een strafkamp in Siberië. Haar zoon werd decennialang gevangengehouden, zelf werd ze verstoten uit de Schrijversbond. Ze publiceerde aan het begin van haar dichterscarrière een aantal succesvolle bundels en zweeg daarna, mede door de censuur. Maar in tegenstelling tot vele anderen verliet ze haar land niet. En toen er in de jaren ’50 weer werk van haar verscheen, bleek ze alom als een heldin beschouwd te worden.
In de zomer van 2019 verscheen een bloemlezing uit de poëzie van Achmatova, ingeleid en gekozen door Ester Naomi Perquin, onder de titel De dag veinst de nacht te zijn.