David Koker (1921-1944) is de auteur van het Dagboek geschreven in Vught. Hij groeide op in een vroom joods gezin in Amsterdam en bezocht daar het Vossiusgymnasium waar hij bevriend raakte met Karel van het Reve die over hem schreef: ‘Op school was hij eerzuchtig – niet wat het leren betreft, maar in het openbare schoolleven. (…) Hij wierp zich in discussies over muziek en literatuur, schreef in het schoolblad ‘Vulpes’, bemoeide zich met het schooltoneel. (…) Hij sloot zich aan bij de zionisten, leerde Hebreeuws, vertaalde psalmen, en gaf, samen met J. Melkman, aan het begin van de oorlog een bundel uit het Hebreeuws vertaalde poëzie uit.’ Koker studeerde enige tijd sociografie en daarna geschiedenis.
Op 11 februari 1943 werd hij opgepakt en via de Joodse Schouwburg naar kamp Vught gebracht. Daar schreef hij zijn dagboek. In 1944 werd hij getransporteerd naar Auschwitz. Tijdens een ziekentransport in februari 1945 kwam hij om het leven.
Dagboek geschreven in Vught
David Koker heeft van 11 februari 1943 tot en met 8 februari 1944 in het kamp Vught een dagboek bijgehouden dat integraal bewaard gebleven is. De inleiding bij dit dagboek werd geschreven door Karel van het Reve, klasgenoot van Koker op het Vossiusgymnasium in Amsterdam: ‘Wij deden eindexamen in 1939, en gingen beiden sociografie studeren. In mei 1940 hielden we daar mee op. We waren samen nog een avond bij onze leraar Nederlands, D.A.M. Binnendijk, die ons vertelde over Ter Braak, Du Perron, Marsman, die hij goed gekend had. In de cursus 1940-’41 ging David geschiedenis studeren… Van ons beiden was ik de eerste die onderdook, in de zomer van 1941, toen de sd aan de deur was geweest om mijn vader te halen. Later dook ook David enige weken onder toen er razzia’s op joodse jongens werden gehouden.’
David werd uiteindelijk met zijn familie weggevoerd. Na een jaar in kamp Vught werd hij overgebracht naar Auschwitz, waarna hij overleed tijdens een transport naar Dachau. Wat zijn dagboek indrukwekkend maakt is hoe Koker zijn autonomie bewaart en aandacht blijft opbrengen voor zijn omgeving, zoals bijvoorbeeld in dit fragment: ‘Gisteravond lang gesprek met Alfred. Hij leeft geheel in de vormen van dit kamp, eet alles, uit een soort kwaadaardige ironie. Ik sprak hem over mijzelf, over mijn bewuste geïndisponeerdheid tot geluk. Merkwaardig hier een gesprek te voeren, dat op het diepste gaat. Ook over het kamp, waarvan het ellendige is, dat het zo bedrieglijk het werkelijke leven en geluk nabootst.’