Judith Herzberg (1934) debuteerde in 1963 met de bundel Zeepost, waarop talloze bundels volgden, zoals Strijklicht (1971), Botshol (1980), Zoals (1987) en Wat zij wilde schilderen (1996). Daarnaast schreef Herzberg essays, reisverslagen en toneelstukken, zoals het vermaarde en bekroonde Leedvermaak (1982). Ook schreef ze scenario’s voor televisie en film, zoals dat voor de film Charlotte van Frans Weisz over Charlotte Salomon. In 1997 ontving zij de P.C. Hooftprijs voor poëzie. Ze is de dochter van de schrijver Abel J. Herzberg.
Zeepost
Judith Herzberg debuteerde als dichteres in 1963 met Zeepost. In deze bundel, opgedragen ‘Aan mijn ouders’, zijn de volgende gedichten opgenomen: Opmaat, Plataan, Daglicht, Begraven, Hardop voelen, Zeedrift, Park, Tussen IJstijden, Valti, Het Volle Leven, Ochtend, Liedje, Kind, Moed, Gedachten, De Stem, Urbanizational, View, Terug, Katje, Deut. 20, Minima, Voorradig Gevoel, Magie, Oude Vrouw, Eiland, Winters Bethulië, In het Wilde Weg, Dichterbij, Ouderdom, Melancholie, Bij een Foto, Commentaren op het Hooglied en Bergmeer.
Liedje
Had ik hem en hij mij koud gelaten
toen het nog kon, of even maar
geraakt, zoals een vlinder de aarde
raakt, niet zwaarder, niet vaker –
maar nee het werd een onderneming
zo zwaar als een kolom water
onderin de zee. Daar waren
wij niet op gebouwd
Kommaar zeidie
Even leek het een giraffeleven
hoofden hoog boven de bomen
wij raakten niet verward wij raakten niet
versleten, zo leek het ‘s avonds
op hoge benen over vlaktes
zwevend. Wij hielden het zelf
nauwelijks bij. Daar waren
wij niet op gebouwd.
Kommaar zeidie
Toen werden we mensen met iets van de
vlinder: ik kom zo terug
en iets van het onderzeese: druk.
En iets van giraffen, mogelijk
hoogmoedig. Maar had ik het koud
en dat had ik het vaak dan wou
hij me warmen. Daar waren
wij op gebouwd.
Kommaar zeidie