DE MENS ALS BIOPIC 6 Koning Willem II

Tegenover mij aan tafel zit Willem Frederik George Lodewijk, geboren in 1792, onze koning Willem II. Hij staart naar buiten, laat de koffie koud worden en kijkt me dan vragend aan. Een lang, aangenaam gezicht, vriendelijk maar vermoeid.

‘Moet ik nu weer, over al die… dingen? Mijn slag bij Waterloo, mijn liefde voor een bisschop? Over m’n zwager tsaar Nicolaas I die mij een vuilak vond, omdat ik z’n zus Anna Paulowna niet zelf kon bevruchten?’

‘Oh. Dat laatste wist ik niet.’

‘En niet wéér over die… Die grond-wet-ver-krach-ter!

‘Uw conflict met minister-president Thorbecke?’

‘Geen slecht mens, maar hij achtte politiek een worst die in plakjes opgediend moest worden. Stuitend. Thorbecke maakte van mij een vis op het droge. Dat werden al mijn koninklijke opvolgers ook. Hoe heet uw huidige vorst?’

‘Willem-Alexander. Ook een vis op het droge.’

Buiten trekt een bootje met luidruchtige toeristen voorbij en eindelijk durft ik het te vragen: ‘Majesteit… Heeft uw zoon u… vermoord?’

*

Ik heb me aangewend – zoals de meeste scenarioschrijvers – om met een karakter waar je over gaat schrijven een wandeling te maken of, zoals nu, een kop koffie te drinken. Vandaar dit vertrouwelijk gesprek met Zijne doorluchtige hoogheid Den Heere Koning van Oranje en Nassau.

Inderdaad, ik ken de feiten: Waterloo, de Grondwet, Anna Paulowna, zijn biseksualiteit. Nu probeer ik echt tot hem door te dringen, maar hij is kwetsbaar zoals hij daar zit met zijn verleden in mijn heden. Toch heb ik de vraag over zijn dood durven stellen.

Ik was begonnen aan het scenario voor een zesdelige dramaserie De Troon, verhalen over onze koningen Willem I, Willem II en Willem III.

Ik stelde AVRO-tv voor om het hele verhaal van onze negentiende eeuw op te hangen aan de conflicten tussen de drie koninklijke Vaders en hun Zonen.

De AVRO reageerde snel en positief. De regie was van Erik de Bruyn. Alles werd gedraaid ín en rond Boedapest.

*

In romans, films en ook in betrouwbare non-fictie wordt gelogen. Schrijvers die zich met het verleden bezighouden moeten nu eenmaal rangschikken, interpreteren, speculeren, dramatiseren, veronderstellen en uit hun duim zuigen. Extra complicerend is dat koningshuizen groeien en bloeien op drassige verzinsels, uitgestorven gedachten en leugens. De ware toedracht rond de dood van Willem II is ook een warboel. De officiële lezing is dat hij na een val in de haven van Rotterdam stierf in de armen van zijn vriend bisschop Zwijsen in Tilburg. Er niemand meer die dat gelooft. Maar hoe stierf hij dan wel? Ik moest de ware toedracht verzinnen.

In de tv-serie laat ik de koning samen met Zwijsen een Tilburgse kerk bezoeken. Ze klimmen tot in de koepel, waar op dat moment een fresco wordt geschilderd. De koning – acteur Jeroen Willems – doet een stap naar achteren en smakt op de marmeren kerkvloer. Anna Paulowna – Catherine ten Bruggencate – spoedt zich vanuit Den Haag naar Tilburg, maar wordt niet toegelaten bij haar stervende echtgenoot.

Tot zover mijn versie van Willems dood in het tv-drama.

*

Veel beter en goed gedocumenteerd werd des konings heengaan beschreven door journalist Frans Peeters in zijn boek Koningsmoord op Het Loo. De bedoelde moordenaar in dit boek is Willems eigen zoon, onze latere Koning Gorilla, die op het moment van de vadermoord al min of meer ontoerekeningsvatbaar was. De kroonprins sluipt Paleis Het Loo binnen en schiet daar, tijdens een orgie in full swing, zijn vader dood.

Dat zou een spectaculaire scene zijn, maar ik wilde in mijn scenario ook de theatrale val in de Tilbugse kerk behouden. Dus ik besloot dat de kroonprins – acteur Guy Clemens – op Het Loo zijn vader alleen maar bedreigt, terwijl hij schreeuwt: ‘Als ik nu de trekker overhaal bent u verlost van die donkere kerkers in uw hoofd. Ik zal u opvolgen, want Nederland heeft meer respect voor een vadermoordenaar dan voor een flikker!’

Hij schiet omhoog en treft een kroonluchter. Zo is deze scène in De Troon terechtgekomen.

*

Gelukkig zit nu Willem II in eigen persoon bij mij aan tafel. Ik vraag hem nogmaals: ‘Majesteit… Heeft uw zoon u… vermoord?’

‘Jazeker! ’t Was tijdens een intiem soiree op Het Loo. Ik loop de grote trap af en daar staat, met een rood hoofd, Kleintie (familiaire koosnaam) voor me. Mijn zoon richt zijn wapen. Ik hoor een knal.’

‘En toen?’ vraag ik voorzichtig.

‘Duisternis. De duisternis van de dood. Om een schandaal te voorkomen is mijn ontzielde lichaam die nacht nog naar Tilburg gebracht. En daar… Daar zijn de verzinsels over mijn sterven begonnen.’

Ik vraag de koning niet hoe hij dit in hemelsnaam kan weten.

We zijn beiden even stil.

Als opkijk zie ik dat zijn stoel is leeg is.

*

  • Een belangrijke bron voor dit tv-drama was Voor de troon wordt men niet ongestraft geboren, een levendige studie van Daniela Hooghiemstra en Dorine Hermans.
  • De Troon werd uitgezonden in maart en april 2010, AVRO-tv.
Foto van Ger Beukenkamp
Ger Beukenkamp

Ger Beukenkamp (1946) is scenarioschrijver en schreef meer dan honderd scripts voor toneel, film en televisie, waaronder Ik ga naar Tahiti, Majesteit en Den Uyl en de affaire Lockheed. Zijn scenario’s zijn veelvuldig bekroond, onder meer met de Liraprijs, de Prix d’Italia en twee Gouden Kalveren (voor De kroon en De prins en het meisje). Hij is auteur van een handboek over schrijven voor film, toneel en televisie, en van Multatuli, het leven van een klokkenluider in twintig dialogen. Daarnaast geeft Beukenkamp les in scenarioschrijven.

In de Oorshop

Rustig

Met een krat gemarineerde kip fietste ik naar Noord. Vanmiddag zou ik gaan grillen met Roog en Iwan, iets wat niet gebeurd was sinds 2012, toen we samenwerkten in de keuken van een restaurant dat nu niet meer bestaat.

Roog was er leerling; een kalme jongen die enorm serieus keek maar heel makkelijk kon janken van het lachen. Volgens chef Iwan zou het restaurantje niet gek druk worden en omdat ik weinig liever deed dan koken met Iwan, had ik meteen ja gezegd toen hij me vroeg om er te komen werken.

Maar recensent Johannes van Dam gaf restaurant Open in de week voor mijn eerste dienst een negen en daardoor zat de hut dagelijks vol van twaalf uur ‘s middags tot elf uur ‘s avonds. Wachtlijsten. Rijen.

Mijn plek was de warme kant, waar ik hoofd- en tussengerechten tegelijk deed en ook oog moest houden voor de leerling aan de koude kant. Elke avond was een kaalslag; alles ging op – ik had blaren onder mijn blaren en mijn onderarmen zaten vol brandwonden.

Op het drukst van elke dienst was er die paniek, de zekerheid dat ik dit schip nooit meer zou kunnen rechten. Ik deed wat ik kon totdat de hoos voorbij was en probeerde zoveel mogelijk Roog te helpen, de leerling die alle voorgerechten en desserts moest maken.

Tegen het einde van mijn laatste avond bij Open, toen de hoos erop zat, rookte ik met Roog een sigaretje bij de ingang terwijl de dessertbonnen alweer uit de printer rolden in de keuken achter ons. Zwijgend, zuchtend, staarden we naar de regen boven het Westerdok. Roogs blik hield het midden tussen broeierig en aangeslagen.

‘Weet je,’ zei hij toen ik weer naar binnen wilde stappen. ‘Ik snap niet hoe jij het doet. Jij bent echt een soort zenmeester of zo. Je hebt altijd overzicht, blijft rustig en kunt mij ook nog uit de shit trekken.’

Ik heb die woorden altijd onthouden, ging daardoor heel anders kijken naar mensen van wie ík dacht dat ze niet te stressen waren. Wat er rustig uitzag kon van binnen blijkbaar als totaal ontregeld voelen.

Sinds ik niet meer voor geld in keukens sta, kook ik nog regelmatig met mensen die ik uit die tijd ken. Dat koken is dan écht stressloos – niets meer dan gezelligheid, creativiteit, genieten. Tegenwoordig is Iwan de chef van Rijsel, Roog is eigenaar van De Klaproos in Noord, waar we vandaag dus samen kippies zouden grillen.

Iwan had een zak marinade gemaakt en ik had daar die twintig kilo kip in gelegd. Malvin en Patrick hadden beloofd om plaatjes te draaien; we zouden wel zien wie er kwam om alles op te eten.

Terwijl ik van de pont af reed scheurde de hemel open en de regen bleef op me in beuken tot ik bij de Klaproos was.

Ik zette mijn krat kip op de werkbank in de keuken en begroette Roog en Iwan, daarna maakte ik drie rumcola’s en gingen we aan de slag. We wilden ook coleslaw maken, gepofte aardappelen en maiskolfjes met Maggiboter.

Binnen een halfuur was alles ready. We stonden er extreem goed voor, maar de regen hield niet op. Ajax speelde. De laatste mooie dag van het jaar was afgelopen vrijdag door de hele stad intens beleefd en velen waren daar nog steeds niet van hersteld.

Om het kort te houden: het bleef erg rustig, al ging het eten gelukkig wél op.

Ik ben gevoelig voor slecht bezochte feestjes, daarom probeer ik altijd te gaan als mensen me voor dingen uitnodigen. Het hielp niet dat mijn zoon Nadim (13) me halverwege de middag opzocht achter de barbecue en zei dat hij het zielig voor me vond dat er zo weinig mensen waren. Dat het zo rustig was.

De uitdrukking in het water gevallen drong zich aan me op.

‘Dat is lief van je,’ zei ik na een paar tellen, en gaf hem nog een kippendij. ‘Maar weet je, ik wilde graag kip grillen met mijn vrienden en dat zijn we nu aan het doen, dus ik ben tevreden. Maak je geen zorgen over mij.’

Woorden die voor hem bedoeld waren, maar op ons allebei inwerkten. Ik kreeg een roze drankje van Maj van de bediening en vroeg iemand een foto van Roog, Iwan en mij te maken. Daarna deed ik een dansje met mijn kinderen en rookte een jointje met vriend Tijn, die ook gekomen was.

Toen ik ‘s avonds moe en stinkend thuis kwam, kon ik met overtuiging tegen mijn jongen zeggen dat deze zondag met mijn vrienden heerlijk rustig was verlopen.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Veertien jaar

Lieve Gijs,

Na je overlijden in 2011 schreef ik elk jaar een stukje over je op de website van literair tijdschrift Tirade. Ik nummerde die stukjes; je was één jaar dood, toen twee, toen drie en dat ging zo door tot tien.

Als laatste schreef ik:

Op een ijzige februarinacht tien jaar geleden raakte je te water en verdronk. We verzamelden ons, een vriend of honderd sterk. Ik hield een kleine toespraak en we hieven onze glazen. 

Hoewel ik door onze vrienden vaak aan die toespraak ben herinnerd, weet ik alleen nog dat ik heb gepraat over de leegte die nu in ons midden was. Dat de contouren van onze vriend – als we die leegte met zijn allen zo dicht mogelijk omgaven – vanzelf zichtbaar zouden worden. 

Ik heb mezelf na je dood heruitgevonden, moest me afvragen wie ik was zonder jouw blik. 

Ik schreef Het jasje van Luis Martín, een roman die ik daarna insprak als luisterboek – ik las voor over een vriendschap tussen twee jonge mannen. Over jou en mij. 

Ik maakte fout op fout, moest steeds opnieuw beginnen, maar na een tijdje werd ik toch in ons verhaal gezogen. Ik las over barmannen die nachten sloopten, dagen sliepen, over leven zonder einde. We smeten met de tijd alsof we die als fooi gekregen hadden. 

Hoe vaak kan ik nog over je schrijven? 

Heb je liever dat ik je laat gaan?

Sinds dat blogje schreef ik niet meer over je.

Je leek steeds vager, verder weg. Ik verloor je lach, je stemgeluid. Dat verdwijnen van de overledene, een traag verlies na het acute – misschien vond ik het te pijnlijk. Dat laatste blog van me, daar zaten geen details meer in. Niets over je houding, je ogen, je handen.

De afgelopen tijd was de dood weer heel aanwezig in mijn leven. Mijn vader overleed, daarna mijn moeder. Ik had het er moeilijk mee, die muur waar we met zijn allen op af razen; dat onvermijdelijke einde kleurde al mijn denken.

Vorige week dronk ik koffie met een goede vriendin, van wie de broer niet lang te leven heeft. Ze zei:

Ik probeer ervan te genieten dat hij er nog is. De laatste jaren heb ik me blind gestaard op de dood, maar dan heb je meteen niets meer aan de tijd die je met zo’n geliefd iemand rest. Wat hij niet meer zal kunnen belemmert het zicht op wat er nog wél kan.’

Dit is geniaal, dacht ik. Ze heeft zich omgedraaid: de muur bevindt zich achter haar en zij kijkt naar het leven.

Dit weekend zag ik je opeens weer lopen, ergens in een drukke straat. Even later zag ik je lachen voor de deur van een café. Je rookte en ik herinnerde me hoe je de lucht vaak door het spleetje tussen je tanden naar binnen zoog. Je legde je handen met de palmen naar boven op een tafel als je iets wilde benadrukken.

De manier waarop je je jas aandeed, je schouders erin schudde totdat alles goed zat.

Nu zit ik hier op de Zeedijk, honderd meter van de plek waar jij verdronk, en zie je levendiger voor me dan me in jaren is gelukt.

Misschien keerde je een beetje bij me terug omdat ik wist dat ik hier vandaag zou zitten.

Misschien heeft mijn gesprek met die vriendin geholpen, heb ook ik een draai gemaakt waardoor ik weer meer naar dit leven kijk waarin jij zo belangrijk voor me bent geweest.

Misschien is veertien jaar een mijlpaal in het dodenrijk – wie zal het zeggen.

Maar welkom terug, vriend. Welkom terug.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Vooruitkijken / De dood

Met vriendin Y spreek ik meestal af in het soort koffiezaak waar ik op eigen houtje niet kom. Ik ben klaar met specialty coffee; dat mag wel eens gezegd worden – die zure Ethiopische bonen waardeer ik niet, de honderden opties qua herkomst, branding, melk. Al het gelul.

De recente verheerlijking van opgietkoffie stoort me zo mogelijk nog meer omdat die kwam na jarenlang stijgende ingewikkeldheid over molens, espressomachines, weegschaaltjes, bonenbevochtigers, losmakers, tampers en open portafilters. We hadden al opgietkoffie; die was goedkoop en niet heel lekker. Nu hebben we wéér opgietkoffie, die is lekkerder en tien keer zo duur (per kopje denk ik niet dat ik overdrijf).

Dit is niet hoe je een column over de dood moet beginnen, maar ik doe het kennelijk wel.

Y en ik hebben flink wat dood in onze nabijheid gehad, de afgelopen tijd. We hadden afgesproken omdat we elkaar wilden zien, maar ook omdat haar broer heel ziek is.

‘Wil je erover praten?’ vroeg ik, roerend in mijn zo regulier mogelijke cappuccino.

Y sloot haar handen om haar cortado met opties. ‘Nee,’ zei ze. ‘Je weet alles al.’

‘Geen nieuws?’

Ze schudde haar hoofd. ‘Ik probeer ervan te genieten dat hij er nog is. De afgelopen jaren heb ik me blind gestaard op de dood, maar dan heb je meteen niets meer aan de tijd die je met zo’n geliefd iemand rest. Wat hij niet meer zal kunnen belemmert het zicht op wat er nog wél kan.’

Ik drukte mijn wijsvinger tussen twee lagen van mijn kaneelkrul. De krul was droog maar niet krokant. Ik had het gehad met al die permutaties van croissantdeeg. Iedereen kon dat tegenwoordig maken en daarna vulden ze het overal met dezelfde pistache-, amandel of hazelnootcrème. Ik bedacht dat ik me bij heftige onderwerpen vaak ergerde aan alledaagse dingen. Dat dit een vorm van dissociatie was.

‘Je hebt het opgelost,’ zei ik na een tijdje zwijgen. Het regende nu; op het plein voor de deur hadden de kindjes plasticjassen aan, laarzen en petjes.

Y zette haar bril af, wreef in haar ogen en keek me aan. ‘Huh?’

‘Sinds de dood van mijn ouders zie ik eindigheid in alles. Ik kan niet over het leven denken zonder de dood te zien. Het is een muur waar ik niet doorheen kan, die ik niet om krijg. Er leek geen oplossing voor, maar jij hebt je omgedraaid. De muur is nu achter je.’

Als ik met Y praat dan voel ik vaak de behoefte haar te omhelzen; ik doe dat heel vaak niet. We praatten over andere dingen – onze boeken, onze partners, mijn kinderen, onze vakanties.

Pas toen we afscheid namen omhelsden we elkaar. Door de regen fietste ik naar school om Ada op te halen. Daarna kookte ik voor mijn gezin. Toen B thuiskwam vertelde ik wat Y gezegd had.

‘De dood is niet op te lossen,’ zei ik. ‘Die is er gewoon, maar als je je omdraait dan is het hele leven er ook nog.’

B luisterde, at een chipje en nam een slok van haar alcoholvrije bier. Ik zag aan haar gezicht hoe vanzelfsprekend mijn ontdekking voor haar was.

‘Ander nieuws is dat ik nooit meer specialty coffee hoef.’

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Het Grote Voordat

Ik ben altijd een minuut of vijf te vroeg op afspraken; als ik mijn best doe om te laat te komen dan ben ik exact op tijd. Dit heeft allemaal te maken met het Voordat.

De omvang van zo’n Voordat is verbonden aan hoe alledaags de afspraak is, hoezeer ik er tegenop zie en hoe afhankelijk ik ben van anderen (het openbaar vervoer, een vliegtuig) om er te komen. Hoe groter het Voordat, hoe eerder ik meestal ben.

Er is ook een Voordat dat bij afspraken hoort waarnaar ik uitzie – zo had ik er gisteren eentje: om zeven uur zou ik Rob en Ivo treffen in restaurant Metro in Noord. Metro is een van mijn lievelingsplekken; een vrij kale zaak waar de warmte van het personeel komt, van de eigenaars en Anne F. in het bijzonder.

Anne kwam net kijken in de Amsterdamse horeca toen ik alweer de keuken uit ging. Ik schat dat ze tegenwoordig zestig uur per week werkt; vorig jaar opende ze samen met vrienden een nieuwe zaak in het Stedelijk Museum, die van vroeg in de ochtend tot laat ‘s avonds open is.

Toen ik aankwam stond Anne op het terras haar reserveringen te checken. In mijn tijd, dacht ik, zou ze daarbij gerookt hebben. Ik kreeg een knuffel en vertelde dat mijn vriend gereserveerd had.

Ze zette me op de hoek van de bar (altijd de beste plek, de hoek van een bar) met fris bier in een wijnglaasje. Rob en Ivo had ik nog niet echt gesproken sinds ons zomerreces – ik was dus minstens tien minuten te vroeg wegens een Groot Voordat.

Wachten op je vrienden met een biertje op de hoek van een bar; personeel dat af en toe iets tegen je zei, dat een nieuw drankje neerzette zonder dat je daarom gevraagd had. Het leven van een schrijver was heus niet alleen maar zwaar.

Ik hoorde ons al lachen, Rob en Ivo en mij. Anne wilde me de wijnkaart brengen; ik schudde mijn hoofd en vroeg of zij het allemaal voor ons wilde bedenken.

Wat een restaurant goed maakte waren het eten, de wijn en de bediening, maar onder die aspecten zat iets diepers: in een goed restaurant kon je alles overlaten – hoe vaak, dacht ik, gebeurde dat nou in een volwassen leven?

Ik dronk mijn bier-in-een-wijnglaasje; het duurde niet lang voor Ivo zich meldde, daarna kwam Rob aanzeilen. We praatten bij, ook mijn vrienden kregen bier-in-een-wijnglaasje. Er waren oesters, grappige kastanjerolletjes, gedroogd spek.

We gingen aan tafel en bestelden heel volwassen niet te veel. We deelden onze zomers en Rob had fijn nieuws waarover ik hier niks zal zeggen. Ivo en ik worstelden met onze boeken, hij in een heel ander stadium dan ik.

We stemden af wanneer iedereens nieuwe roman zou uitkomen – die Librisprijs mocht nooit tussen ons in komen te staan.

Ik at een heerlijk gerecht met tomaat en genoot ervan niet te hoeven uitvissen en onthouden wat er allemaal in zat – god, wat miste ik het culinair recensent-zijn ontzettend niet.

Kortom: de zomer was voorbij en dat was geen ramp.

Een paar uur later (Ivo was afgezwaaid naar het centrum-pontje en Rob naar zijn huis in Noord) kwam ik aan bij de halte Distelweg en zag het veer naar Pontsteiger voor mijn neus afvaren. Ik haalde mijn schouders op naar de man die net als ik te laat gekomen was en tuurde naar het oosten over het IJ, naar alle lichtjes van de stad.

Maar heel zelden was mijn Nadat even Groot als mijn Voordat geweest was.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Nog niet voorbij te zijn

We waren vroeg opgestaan, Ada (8) en ik. Vandaag zou ze gaan logeren op de Parade in Utrecht. Ada’s nichtje woont daar in een pipowagen op de personeelscamping.

Als Ada op bezoek gaat dan krijgen de kinderen passen met Paradekind erop en mogen ze eindeloos in de zweefmolen, onbeperkt dierenpannenkoeken, snoep van de snoepmeisjes en meehelpen bij voorstellingen. Een droom voor iedereen, maar zeker voor meisjes van acht.

Toch had Aad het dit jaar moeilijk. Ze had opgezien tegen het logeren, misschien omdat ons gezin vier hele weken samen was geweest, thuis en op vakantie. Toen B haar vroeg wat ze nodig dacht te hebben, vertelde Ada dat een puzzelboekje zoals op vakantie wel zou helpen, en verder een ansichtkaart van ons waar we iets liefs op zouden schrijven.

‘Die kan ik dan lezen,’ zei Aad. ‘Als ik het moeilijk heb.’

B kocht de kaart een dag tevoren; appte me terwijl ik achter de bar stond in De Druif. “Schrijf je straks ook iets voor haar?”

Toen ik ‘s nachts thuiskwam en las wat B en Nadim (13) geschreven hadden, moest ik een beetje huilen. Ik bedacht wat een heimweemeisje nog meer zou kunnen helpen en schreef dat op.

Vroeg in de ochtend hoorde ik Ada in de weer met tassen en speelgoed. Ik stond op en liep naar haar kamer.

‘Drie tassen voor één nacht?’ vroeg ik, leunend in de deuropening.

‘Mijn slaapzak moet ook mee.’

‘Maar ik zie al een dekbed en een kussen in die zwarte tas.’

‘Vind je het teveel? Ik heb ook Barbies en mijn knuffels mee en spelletjes voor met Lou. Ik kan óók wel dingen dragen.’

Ada is iemand gebleken die zich graag omringt met shit; ik heb de afgelopen jaren geprobeerd om daar iets aan te doen, maar dat leverde enorme strijd op en uiteindelijk ging alles steeds tóch mee omdat Ada beter boos kan blijven dan ik.

Haar spullen pasten niet in mijn fietskrat. Ada hield haar rugtas en slaapzak op schoot terwijl ik haar naar Centraal Station toe trapte. Ze was stralend, zong, praatte honderduit op het zitje op de stang. In het plafond van de hal aan de IJ-kant maakte ik een foto van ons, de verheuging in haar gezicht was niet te doen.

Voor onze kinderen is de trein een avontuur; misschien was dit pas Ada’s derde keer. Ze wilde bovenin zitten en vertelde alle conducteurs dat ze naar haar nichtje ging. Ze kreeg een stickervel waarop de trein waarin we zaten voorkwam. Aad plakte hem tevreden op het bijgeleverde kartonnen spoor.

In Utrecht regende het; we schuilden buiten Hoog Catharijne en aten koek. Ada hield mijn hand vast, drukte haar hoofd tegen mijn buik terwijl ze kauwde. Toen we ons meldden bij de ingang van de Paradecamping racete ze ervandoor en sprong haar oom in de armen, daarna verdween ze met haar nichtje naar de kantinetent.

Even later liep ik in mijn eentje van het terrein af; Ada was vol goede zin met al haar tassen bij de kermisklanten gebleven. Ik overwoog een wandeling door Utrecht te maken, had de dag tenslotte voor me, kon doen wat ik wilde.

Achter deze hoge gebouwen lag het oude centrum. De kromme kleine grachtjes. Een herinnering aan appelbollen eten met mijn moeder kwam in me op – Graaf Floris in de jaren tachtig.

Mijn moeder overleed een jaar geleden en het leek me goed om die plek weer op te zoeken, zo’n bol met spijs erin te eten en even aan haar terug te denken. Mijn benen droegen me recht naar het station. Ik had een laptop mee om in de trein te werken, maar deed het niet.

Ik keek uit het raam, denkend aan mijn dochter. Aan haar gezichtje in dat spiegelplafond, haar glimlach in de trein; aan hoe intens ze alles wil en aan hoe snel dit allemaal voorbijgaat de hele tijd maar weer.

Nog even niet, wenste ik zo intens als Ada alle dingen wenst.

Ik wilde nog niet aan haar terug hoeven denken.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Een levend werken

    Een levend werken

    Een psycholoog bij wie ik liep vroeg eens hoeveel uur ik per week werkte. Ik had in die tijd een bedrijfje naast mijn schrijverschap, kluste ook nog bij als kok. ‘Een uur of vijfendertig,’ zei ik, en begon te vertellen waar mijn werkweek uit bestond. Toen ik klaar was met mijn opsomming vroeg ze hoeveel...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Terug

    Terug

    Na drie dagen rijden kwamen we aan in Cilento, waar de hitte middagslaapjes afdwong in ons huisje op de steile heuvel aan zee. Er waren geen buitenlandse toeristen in San Marco di Castellabate. Hoewel mijn Italiaans beter was, stonden de jongens die een kiosk aan de kade beheerden er steeds op Engels met me te...
    Lees verder
  • Afbeelding bij DE MENS ALS BIOPIC 5 Ayaan Hirsi Ali

    DE MENS ALS BIOPIC 5 Ayaan Hirsi Ali

    Laat ik met een citaat beginnen: ‘Ik hoop vurig dat naast de scheiding van kerk en staat de scheiding van emotie en ratio beter wordt geaccepteerd. Ik voel me in de publieke sfeer, in de politiek, niet geroepen om uiting te geven aan mijn gevoelens.’ Ayaan Hirsi Ali sprak deze woorden op 31 augustus 2006...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Bibi Roos
    Bibi Roos

    Bibi Roos studeert in 2025 af van de opleiding Writing for Performance aan de HKU en is de eerste in de reeks Tiradeblogs van afstudeerders. Ze schreef een scriptie over schaamte en humor en maakt daarnaast als Funny Bergman de explosieve solo ‘Ik ben Funny’, waarmee ze deze zomer op de Parade staat. Ze maakt het liefst werk over Bijzonder Vreemde Personen en Dingen en is entertainer, winnaar en performer in vele opzichten.
    (portret: Lin Woldendorp)

  • Foto van Alexander Baneman
    Alexander Baneman

    Alexander Baneman (Amsterdam, 1986) publiceerde in o.m. Tirade, De Revisor en De Parelduiker. In november verschijnt zijn debuutroman De schim van Raamswolde bij Van Oorschot.

  • Foto van Sybren Sybesma
    Sybren Sybesma

    Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Daarna studeerde hij Biomedische Wetenschappen in Leiden.  Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. Ander werk verscheen op De optimistOp ruwe planken en in het Friese literaire tijdschrift Ensafh. Hij zit in de redactie van Babel en studeert in Amsterdam. Hij speelt nog veel piano.