DE MENS ALS BIOPIC 5 Ayaan Hirsi Ali

Laat ik met een citaat beginnen: ‘Ik hoop vurig dat naast de scheiding van kerk en staat de scheiding van emotie en ratio beter wordt geaccepteerd. Ik voel me in de publieke sfeer, in de politiek, niet geroepen om uiting te geven aan mijn gevoelens.’

Ayaan Hirsi Ali sprak deze woorden op 31 augustus 2006 in de Tweede Kamer, als onderdeel van haar afscheidsrede. Ze verliet daarmee de VVD-fractie, haar vrienden én Nederland.

Dat na lezing van haar artikelen, essays en  boeken met veelzeggende titels als De Zoontjesfabriek en De Maagdenkooi juist dit citaat is blijven hangen verraste mij. Ik denk ook vaak: gebruik je gezonde verstand, dan komt de emotie vanzelf.

Nederland heeft Ayaan na haar vertrek niet zozeer vergeten, maar haalt ‘ach ja’ prevelend de schouders op. Ze was te veel voor ons, te uitgesproken, te donker, te vrouw en op een gevaarlijke manier te anti-islam. De deur werd netjes achter haar dicht gedrukt.

Wat was de directe aanleiding voor Ayaans vertrek? Minister Rita Verdonks twijfel over de waarde van Ayaans verblijfsvergunning? Was het de moord op Theo van Gogh, 2 november 2004?

Met Van Gogh had Ayaan de korte film Submission gemaakt. Daarin gaat het onder andere over genitale verminkingen in orthodox islamitische regio’s. De VPRO zond de film uit en daar was niet iedereen blij mee. Ayaan werd gedwongen tot isolement op het Amsterdamse Marineterrein.

Ze wilde weg, weg! Maar sloot haar afscheidsrede in de Tweede Kamer af met: ‘Ik wil nog wel één gevoel met u delen, dat is het gevoel van dankbaarheid jegens dit fantastische land dat mij zoveel kansen heeft geboden en waarvan ik altijd zal blijven houden.’

Alsnog: gevoel en emotie.

Ik bewonder Ayaan Hirsi Ali en besloot een filmscenario over haar te schrijven. Maar zo’n extreem vol leven van een in wezen enigmatisch karakter vraagt om keuzes. Ik besloot dat de kern een vader-dochterverhaal moest zijn.

De film begint dan ook met de 6-jarige Ayaan die in een poging haar vader te redden hem juist uitlevert aan de politie van Somalische dictator Siyad Barre. Later in Kenia, Ayaan is dan 21, is vader van plan Ayaan uit te huwelijken. Dat nooit! Uit afschuw over de gruwelijke ongelijkheid die vrouwen ten deel valt besluit Ayaan te vluchten. Het afscheid van zus Haweya is hartverscheurend. Ook het verraad aan haar vader, van wie ze toch veel houdt, valt Ayaan zwaar. Haar vlucht gaat via Duitsland, naar Nederland, naar Volendam. Daar woont een verre kennis.  

De inburgering in Holland kent hilarische momenten, zeker als ook Haweya in Nederland opduikt. Voor het eerst zien de zussen een man huilen, op tv. Ze lachen zich dood.

Vader probeert, aangezet door de bekende imam Abu Hamza, zijn dochters terug te lokken naar Somalië. Het komt zelfs zover dat Ayaan, wonend in een caravan te Ede een tolka moet bijwonen, een Somalische rechtbank.

Dat zijn allemaal mooie scènes, maar hoe krijg ik ook nog Ayaans spectaculaire opmars door de Nederlandse politiek in één film gepropt? Ik moet heel veel laten liggen en blijf bij mijn uitgangspunt: Vader en Dochter.

Aan het eind van Hier Ben Ik (zo heette de film intussen) neemt Ayaan, in het Royal Londen Hospital afscheid van haar stervende vader, met de woorden: Nabad gelyo aabo (tot ziens lieve vader).

Dit is de laatste bladzijde van het scenario:

Enigszins documentair gedraaid:

– We zien Ayaan op de trappen van het American Enterprice Institute in Washington.

– Ayaan met Condoleezza Rice op het gala ter ere van de uitreiking van de 100 invloedrijkste personen ter wereld.

– Ayaan met Marco van Kerkhoven in de Linnaeusstraat op de plek waar Theo van Gogh vermoord is. Het verkeer raast onverschillig voorbij.

– Ayaan met haar baby – zoon Thomas – op de arm. Naast moeder en kind staat de vader, historicus Naill Ferguson. Ayaan is erg gelukkig.

Wij niet. Wij – producent Fu-Works, regisseur Peter de Baan en ikzelf – waren niet gelukkig, want het almaar heftiger wordende islamdebat in ons land maakte iedereen, filmfondsen, distributeurs, omroepen en opiniemakers voorzichtig. De voor de hoofdrol gecaste actrice werd bedreigd.

En dus ligt script van Hier Ben Ik nu te verstoffen op een plank.

Dan maar een televisieserie over Ayaan. Zeven delen! Ik schreef samen met scenarioschrijver Hans Galesloot deel één plus de inhoud en het scèneverloop van de andere delen. De serie noemden we Droomland. Contracten werden getekend door de VPRO en IDTV Film.

Toen verscheen in een nieuwsbulletin van een moskee in Nairobi het bericht dat Nederland  bezig was met een tv-serie over het leven van Ayaan Hirsi Ali en dat er al contact was met een lokale casting agency.

De rapen waren gaar. IDTV werd bang voor een nieuwe cartoon-crisis zoals in Denemarken, beoogd regisseur Theu Boermans wilde het leven van zijn kinderen niet in gevaar brengen en de AIVD maakte een veiligheidsanalyse. Einde Droomland.

En nu?

Ayaan Hirsi Ali is christelijk geworden. Dat gebeurde vanuit een spiritueel bankroet, zoals ze dat zelf zegt in een prachtig gesprek met evolutiebioloog Richard Dawkins.

Is deze bekering een omweg om toch weer bij Allah uit te komen? Ik weet het niet.

Ayaan ziet er in dat gesprek met Dawkins (YouTube) gelukkig uit.

Foto van Ger Beukenkamp
Ger Beukenkamp

Ger Beukenkamp (1946) is scenarioschrijver en schreef meer dan honderd scripts voor toneel, film en televisie, waaronder Ik ga naar Tahiti, Majesteit en Den Uyl en de affaire Lockheed. Zijn scenario’s zijn veelvuldig bekroond, onder meer met de Liraprijs, de Prix d’Italia en twee Gouden Kalveren (voor De kroon en De prins en het meisje). Hij is auteur van een handboek over schrijven voor film, toneel en televisie, en van Multatuli, het leven van een klokkenluider in twintig dialogen. Daarnaast geeft Beukenkamp les in scenarioschrijven.

In de Oorshop

Warm

Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf.

Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid.

Ik zwem, douche koud en fiets net snel genoeg om overeind te blijven naar café De Druif. Het terras is bijna leeg als ik begin en een uurtje later zijn alle stoelen bezet; de gasten drinken, maar ook dat gaat traag.

De sweet spot van zo’n avond ligt rond halfacht, als het net iets koeler wordt – mensen gebruiken de losgekomen energie meteen om sneller in te nemen, waarvan ze dorst krijgen, waarna het allemaal nog sneller gaat.

Johan bestelt een derde rum met cola zero en laat zijn nieuwe tatoeages zien; hij heeft vaak nieuwe tatoeages en is niet verlegen. Ik houd mijn hart vast voor de dag waarop zijn bovenlijf ramvol zit en hij zijn broek zal laten zakken.

Johan wil dat zijn huid na zijn overlijden tentoongesteld wordt. Ik weet niet of hij al bedacht heeft waar.

Collega’s komen langs en hangen op het trappetje naar de opkamer, bij de kop van de bar. Telkens als ik een bestelling wegbreng moet ik langs ze heen bewegen, wat ik heerlijk vind – dat fysieke aan het werk achter een bar.

Het personeel van een naburig bedrijfje komt uitgelaten binnen. Ik complimenteer ze met de sfeer die ze meenemen, maar vraag ze om niet te zingen met het oog op onze bovenbuurvrouw.

Buuv Mascha is een wonder: boven een knetterdrukke kroeg wonen en daar steeds het fijne in blijven zien. Je ergeren, dat doe je zelf, zei iemand laatst.

Elke donderdag heb ik plezier met mijn gasten en zij – hopelijk – van mij. Soms kom ik langs terrassen waar een heel ander publiek zit, waar het personeel vooral lijkt te bestaan om met dienbladen te slepen.

Ik snap niet dat je dan voor dit soort werk kiest. Als je het niet voor de mensen doet, voor het contact, dan zijn er honderd opties die beter betalen en minder moeite kosten.

Als ik werk komt iedereen een beetje bij me thuis. Ik snap best dat zo’n houding niet lang vol te houden is, dat ik makkelijk praten heb omdat ik maar één avond werk.

De sweet spot van de horeca zit hem in die ene avond. Dat het nooit teveel kan worden.

Ik zou dit werk ook zonder betaling doen, al moet ik toegeven dat het laatste uur van elke dienst me tegenwoordig gestolen kan worden. Als je jong bent dan kun je tegen het einde van een werkavond in een soort overdrive raken: snel alles schoonknallen en dan nog samen uit.

Soms overweeg ik het, een keertje meegaan naar de Nachbar of de Pollux, maar om twee uur ‘s nachts knalt deze postduif altijd op de automatische piloot naar huis.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Zomerverlies

Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes.

Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent huisman of je bent het niet. Om een of andere reden maak ik dan gerechten waar ik zelf vreselijk veel zin in heb, wat het bijna lastig maakt om nog op restaurant te gaan.

Toen B en de kinderen aan tafel zaten sprong ik op de fiets en cruisede door de warme stad. Mensen waren opgewekt en hingen rond op straat, op trappetjes voor huizen. Amsterdammers praten graag en luid en ik ving flarden van tientallen gesprekken op, pikte een eclectische muziekmix mee uit al die open ramen.

Wat een groot onrecht in de wereld, dacht ik niet voor het eerst met veel emotie, dat er plekken zijn waar de mensen zich niet op de fiets door hun stad verplaatsen. Er zijn mensen, dacht ik, die nog nooit met hun kindje voorop van een bruggetje zijn gefietst. En dat zo’n meisje dan haar armpjes de lucht in steekt en juicht.

Nee, deze wereld was niet voor iedereen een paradijsje. Daar moest ik me wel bewust van blijven.

Voor het restaurant van Mariko trof ik Ivo op de stoep. Hij rookte beslist geen sigaretje terwijl hij zijn socials checkte. Mijn vriend keek op en glimlachte.

‘La Hillen kondigt net haar academisch kwartiertje aan,’ zei Ivo.

‘Helemaal prima,’ zei ik, en zette mijn fiets op slot tegen een lantaarnpaal.

We stapten naar binnen, werden begroet door Mariko en mochten een tafeltje op het balkon. Hoewel ik vaker bij restaurant An gegeten had, wist ik niet dat er tafels op het balkon waren.

In de openlucht aan een binnentuin eten is een heel on-Amsterdamse ervaring. We bestelden een biertje en maakten de eerste grappen van de avond. Ik vertelde Ivo dat mijn werk er voor de zomer bijna op zat, dat ik alleen nog wat schreef en kluste, maar verder zonder al te veel gedoe de vakantie in zou glijden.

La Hillen arriveerde met goed nieuws uit Portugal en ons zomergevoel dijde verder uit. Het leek hier eigenlijk al heel sterk op vakantie. Er was nog een fles saké nodig, ook meer wijn en bier. Niemand was van plan het laat te maken, maar god wat zaten we toch lekker in het groen op een balkonnetje.

Ik bedacht dat ik Ivo en Rinske voor de zomervakantie waarschijnlijk niet meer zou zien; dat dit voorlopig onze laatste avond samen was. Ik zag nu al uit naar hun bruine en ontspannen versies over anderhalve maand.

Heel laat zou het niet worden, maar toen we An uit liepen was het echt nog wat te vroeg. Een laatste drankje bij Brecht konden we nog wel doen, daarna zouden we elkaar gaan afstaan aan de zomer.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

De bekende weg

Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en de kwee.

B’s oom maait het gras niet in de zomer, waardoor er veel insecten zijn en het koeler aandoet in de tuin – ook op de warmste dagen lijkt het fris.

Ik hoef er niet eens te zijn om het graan te zien, de uien in het veld te ruiken. Toen onze zoon Nadim nog klein was waren hij en ik een paar keer per jaar in Zuidzande, nu kan ik er nog af en toe met Ada (8) heen. Afgelopen week had ze vrij van school en gingen we weer eens die kant op.

De rit duurt bijna drie uur. Je moet eerst door de hele randstad. Bij elk knooppunt vertelde ik Ada dat er weer auto’s afsloegen, dat het minder druk zou worden. Zelf sloegen we af na Bergen op Zoom, we doken de tunnel in na Goes en het werd almaar stiller, tot we bij Oostburg kwamen, afsloegen naar Zuidzande.

‘Kijk,’ zei ik. ‘Nu zijn wij de enigen. Zie jij het huisje al?’

Dit spel is er altijd geweest: na Oostburg doen we wie het eerst het huisje ziet. Ada ontwikkelt zich er niet echt in, ze blijft de verkeerde kant op kijken, verkeerde huisjes aanwijzen. Pas als we de laatste afslag genomen hebben en recht op ons doel afrijden roept ze heel hard dat het dáár is.

‘Dáár!’ riep Aad. ‘Daar is het huisje!’

Wat het is aan die kleine boerenwoning dat mijn kinderen zo gelukkig maakt blijkt moeilijk te benoemen. Het stikt er van de boekjes, speelgoedjes en tekenmaterialen, maar dat hebben ze thuis ook. Verder is er niet heel veel te doen. We gaan naar het strand, de speeltuin, een vast cafeetje. Als we er wat langer zijn dan lunchen we een keertje bij een restaurant over de grens met geblokte tafellakens en obers in uniform.

Maar misschien ligt de kracht van het huisje meer in lijn met iets wat ik als jonge vader merkte: als je die baby rustig wilt krijgen, moet je eerst zelf rustig zijn.

Ik zette een strandstoel in het hoge gras onder de wilg en rolde een kleedje uit voor Aad. B’s tante had een paar bouwpakketten van het muizenhuis gekocht en voor ons achtergelaten. Urenlang knutselde mijn kind met een glimlach op haar gezichtje – hoe moeilijk het ook werd, ze verloor nergens haar geduld.

Ik zat in mijn stoel, las. Als ze er niet uitkwam met een bouwsel dan gaf ze het aan mij en hielp ik haar een beetje. Een hele uitzet groeide op het kleedje om haar heen.

In de schemering besloten we een wandeling te maken op de dijk, waar ik een foto van haar maakte. Ada rende voor me uit en ik besefte dat ik hier al zo lang kom, dat ik zo vaak in mijn leven naar deze plek heb kunnen gaan dat ik hem overal ter wereld op zou kunnen roepen.

Dat ik me er thuis zou kunnen blijven voelen, ook als hij al lang niet meer bestond.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Zo alleen… Zo alleen 

(beeld: Don Duyns)

Uit de hengstebron gedronken hebben.  

Ik schrijf over gegeven paarden en ogen van naalden. 

Over brood op de keukenplank muizen die op tafel dansen en  

klokjes die tikken. 

Had het meisje geantwoord. 

Hij had haar rode kapje gevolgd en zijn besluit genomen. 

Ik ben een poëet, had ze piepend gezegd. 

Aan de greep van zijn bek zou ze niet meer ontkomen. 

Je bent een kind zonder moeder, zei de wolf. 

Liefde is niet blind  

Ik schrijf ook gedichten zei de prins:  

‘’Ik ben geboren met een kroon op m’n kop 

Een gouden lepel in mijn bek 

En een neus vol met boter 

Ik zit stevig in het zadel 

Mijn bloed is van adel 

Wil je met me trouwen? 

Ik blijf voor altijd de jouwe” 

De prinses boog zich voorover en fluisterde zacht:  

Er hangt een snotje uit je neus… 

Ruw laten stikken 

Maar er kwam niemand thuis, er kwam nooit iemand meer thuis.  

Er was geen oost west best meer, 

De kindjes, op blote voeten en kapotte kleding, uit het zoete huis ontsnapt. Verslagen stonden zij in de lege kille ruimte, beduusd starend naar wat ooit hun woonkamer was geweest. 

Maar er kwam niemand thuis, er kwam nooit iemand meer thuis.  

Er was geen west oost best meer, 

Een tante kwam langs, van horen zeggen.  

In de woonkamer twee kinderlijkjes, natte oogjes, handjes vast.  

Zij waren opgegeten door het leven. 

Heeft de duivel het paard gegeten, dan neemt hij de toom ook nog 

Ze had vogels die haar wekte, 

Muizen die haar hielpen. 

Taken te doen en ze miste één schoen. 

Wankel als een pasgeboren veulen, bood zij zich aan bij de prins. 

Ziet u? De prinses was ook maar een ongeliefd kind… 

Dus danste ze, 

naar zijn pijpen, verkocht ziel, zaligheid, zette zelfs de bramzeilen bij 

De prins was te druk met duivels op zijn kussen binden, 

vergat zijn kinderen en verachten zijn vrouw. 

Op hoge poten liep zij de ballroom binnen 

Sleurde de prins mee aan zijn haren, 

schold hem de huid vol, 

spuugde in zijn gezicht en 

zette haar nagels diep in zijn huid. 

En toen hij smeekte om vergeving, haar beloofde nu trouw te zijn 

Stak zij met haar hak, 

Recht door zijn hart. 

                                En ze leefde nog lang en gelukkig 

Foto van Dünya Calikci
Dünya Calikci

Dünya Calikci (28) is een echte Amsterdammer en schrijver pur sang. Als student aan de opleiding Writing for Performance aan de HKU schrijft ze rauw, eerlijk en realistisch – altijd dicht op de huid. Haar werk draait om echte mensen en hun verhalen, zonder opsmuk of filter. Dünya zoekt de kwetsbaarheid op en vangt het alledaagse in woorden die blijven hangen.

Geen weer

Omdat onze vriendengroep door aanvullende kinderen en huisdieren bijna alle vakantiehuizen ontgroeid is en de resterende vakantiehuizen hatelijk duur zijn geworden, bedacht ik een alternatief.

We zouden een tentenkamp opslaan bij S en L, die sinds kort een boerderij met flink wat grond in Wardoe bewonen. Fikkie stoken, buiten koken, disco met de kinderen, sterrenstaren in de nacht.

Ik kijk nooit naar weersvoorspellingen omdat ze je humeur beïnvloeden met onbetrouwbare wetenschappelijkheid, maar de anderen keken wél: een week tevoren werd duidelijk dat het hoogstwaarschijnlijk zou gaan gieren van de regen.

Als vrienden zijn wij niet voor één gat te vangen. Er was open vuur, er was een droge loods, er was een houtgestookte hottub. Er was veel meer wijn mee dan er ooit regen zou kunnen vallen.

Aan het einde van de eerste avond, toen onze mensensoep klaar was, de hottub weer leegliep en iedereen zich had afgedroogd, trok men zich voor de nacht terug in tenten en woonwagens.

De wind zette er nog een tandje bij en de woonwagen waar B en ik in lagen leek wel een bootje op woelige baren, maar al snel sliep iedereen.

In het holst van de nacht werd ik wakker van B’s onrust.

‘Moeten we niet naar buiten,’ zei ze. ‘Kijken hoe het met die jongens in de tent gaat?’

‘Maak je niet druk,’ zei ik. ‘Nadim en zijn maat vinden dat alleen maar spannend. Plus die tent staat achter de heg.’

Toen ik bijna weer in slaap gevallen was landde er een druppel op mijn schouder. Ik wachtte een klein uur tot de tweede zou vallen en ik een emmer voor deze lekkage zou moeten zoeken, maar een tweede druppel kwam heel lang niet – pas toen ik net weer droomde petste er eentje op mijn kin.

Na een gebroken nacht bleek dat de tent van de jongens was weggewaaid. S en L waren om vier uur ‘s ochtends opgestaan om hen naar binnen te halen en in het bed van een van hun eigen kinderen te leggen.

Gelukkig leken Nadim (13) en zijn vriend het allemaal als een avontuur te hebben ervaren. In de verwarring hadden ze hun tassen wél buiten laten staan, waardoor ze verder moesten met de kleren die ze aanhadden.

We ontbeten, keken vanonder een afdakje naar de regen. In de middag reden we met bakbrommers naar het strand; er werd geracet op een zanderige bouwplaats. Ik hield mijn hart vast toen Ada (8) voorop de opgevoerde bak van L tegenhing terwijl hij ermee driftte en donuts draaide.

Mijn broer P kwam – zoals te doen gebruikelijk – een dagje later aan met uitstekende zin en een blokkie hasj om te delen. In de middag maakte ik een gigapan curry op het houtvuur, bakte daar boternaan bij en grillde kip voor de kinderen.

Van lange reizen herinner je je de files meestal niet, van weekends weg verdwijnen met de jaren wind en regen.

Wat van ons pinksterweekend in Wardoe zal overblijven: al die kinderen, over het erf razend in een stoet van skelters en driewielers; B die huilend van het lachen over de rand van de hottub hangt; de lange tafel in de loods vol vrienden.

Hoe de kleinste kinderen mijn nog dampende brood met grote ogen vasthielden voor ze er een hap van namen.

De wind ging liggen en het regende iets minder hard. We zaten nog een tijdje in de hottub en gingen daarna vrij vroeg naar bed. Iedereen sliep diep, zelfs de kinderen met slaapproblemen.

Op de laatste ochtend was het zonnig. Ik bedacht dat in de zon zitten hetzelfde werkt als het inhalen van slaap: hoeveel dagen en nachten het ook geregend heeft, één warm uurtje en het lijkt allemaal best mee te zijn gevallen.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Tenta

    Tenta

    (beeld: Don Duyns – naar Hokusai) Het Spaanse strand is leeg, op wat lege flessen, de resten van een kampvuur, omgevallen plastic stoelen en Cleo na. Haar vingers prutsen met het wieltje van een aansteker terwijl ze haar 3e sigaret van de ochtend probeert op te steken. Blote voeten half begraven in het zand, gehaakte...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Vaart

    Vaart

    Precies een jaar na haar dood reden we met mijn moeders as naar Hilversum. Ada (8) zat naast me op de bijrijdersstoel, onder haar voeten lag de asdoos, met naam en datum op een sticker op de voorkant. Mijn moeders as heeft na de crematie een week op de kast in onze woonkamer gestaan, daarna...
    Lees verder
  • Afbeelding bij DE MENS ALS BIOPIC 4 Robert Oppenheimer cs

    DE MENS ALS BIOPIC 4 Robert Oppenheimer cs

    Speelfilms over de levens van wetenschappers zijn zeldzaam. Zulke mensen zijn alleen verhaalwaardig als hun werk omstreden is, als ze struikelen of zich catastrofaal vergissen. Successen, Nobelprijzen en eeuwige roem leveren geen spannende scenes op. Grote namen op wetenschappelijk gebied zijn alleen geschikt voor een biopic als er gedoe ontstaat over de waarde of de...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Kevin Headley
    Kevin Headley

    Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.

  • Foto van Julien Ignacio
    Julien Ignacio

    De Nederlands-Arubaanse schrijver Julien Ignacio (1969) studeerde af als literatuurwetenschapper. Hij publiceerde theaterteksten, blogs en korte verhalen. In 2008 ontving hij de El Hizjraliteratuurprijs voor zijn toneelstuk Hotel Atlantis. Hij was redacteur van literair tijdschrift Tirade en is bestuurslid van de Werkgroep Caraïbische Letteren. In 2018 verscheen zijn debuutroman Kus (nominatie Bronzen Uil). Met collega-schrijvers Michiel van Kempen en Raoul de Jong stelde hij Dat wij zongen samen, een bloemlezing Caraïbische literatuur die in 2022 uitkwam bij uitgeverij Das Mag. In september 2023 verscheen zijn tweede roman Goudjakhals, een kralenketting van historische en futuristische migrantenverhalen, die zich afspelen in onder meer Amsterdam en Aruba, Beiroet en Lesbos.

  • Foto van Thom Wijenberg
    Thom Wijenberg

    Thom Wijenberg (1996) schrijft poëzie en proza. Hij werkt als redacteur en programmamaker en studeert aan de Schrijversvakschool. Zijn werk verscheen onder andere op Notulen van het Onzichtbare, Tijdschrift Ei en in de Seizoenszine.

    Auteursfoto: Gaby Jongenelen