Toen ook Gerard Reve in 1970 na ‘meningsverschillen’ was vertrokken (naar Polak & Van Gennep) was de uitgeverij twee van haar bestverkopende sterauteurs kwijt. De Russische Bibliotheek werd in 1972 ‘voltooid’ met de verschijning van het 38ste deel, wat gevierd werd met een groot feest in de Amsterdamse Stadschouwburg. Toen de reeks eindelijk ook goed begon te verkopen, raakte de uitgeverij voor het eerst sinds haar oprichting definitief uit de rode cijfers.
Daarmee hield de Russische ‘tak’ van het fonds echter niet op, al werden de bakens verzet. Het aantal politiek getinte uitgaven nam nog toe en het was Karel van het Reve die daarbij een grote rol speelde. Behalve drie boeken van zijn eigen hand verschenen dankzij de door hem opgerichte Alexander Herzen stichting ruim vijftien clandestiene, uit Rusland gesmokkelde manuscripten van zogenoemde ‘samizdat’ auteurs als Andrej en Gjuzel Amalrik, Pjotr Jakir, Nadezjda Mandelstam, Anatoli Martsjenko en Lidia Tsjoekovskaja in boekvorm. Ook Jacques de Kadt leverde drie boeken af, waaronder zijn laatste grote werk De politiek der gematigden. Ten slotte werd, wederom onder redactie van Charles B. Timmer, een nieuwe reeks opgezet waarin, onder de verzamelnaam Russische miniaturen, afzonderlijke werken van hedendaagse schrijvers werden ondergebracht, zoals Aksjonov, Venedikt Jerofejev, Lichodejev, Remizov en Zosjtsjenko.
Tussen 1970 en 1980 debuteerden onder meer Herman de Coninck, Jan Geurt Gaarlandt, J.L. Heldring, Frans Stüger, Kees Verheul en Janne Wijnalda in boekvorm.
Bijzonder succesvol werden Judith Herzberg en Rutger Kopland, wier dichtbundels keer op keer moesten worden herdrukt. Nadat A. Koolhaas zijn dierenverhalen-oeuvre grotendeels had voltooid, boekte hij in dit decennium grote successen met romans, vooral met Vanwege een tere huid (1973). In 1974 kreeg eindelijk ook A. Alberts bredere erkenning voor zijn schrijverschap met zijn kleine roman De vergaderzaal.
Aanvankelijk tot zijn schrik maar al snel ook tot zijn meestal onuitgesproken genoegen, bleek ook Geerts alter ego R.J. Peskens een gewild auteur met Twee vorstinnen en een vorst en Mijn tante Coleta, waarvan respectievelijk 120.000 en 170.000 exemplaren werden verkocht. Omdat hij die boeken naar eigen zeggen ‘in de tijd van de zaak’ geschreven had, keerde hij aan zichzelf geen auteurshonorarium uit, waarmee hij een fundament onder zijn ‘kleine zaakje’ legde, wat het financieel nagenoeg onkwetsbaar maakte. Zo bezien was zijn antwoord op de hem gestelde vraag waarom hij die boeken zelf uitgaf: ‘Nou hèb ik eens een paar bestsellers en denkt u toch niet dat ik die bij een ander laat uitgeven?’ minder retorisch dan het zich liet aanzien. Beide boeken werden bovendien succesvol verfilmd en uitgebracht onder de titel Twee vorstinnen en een vorst: glansrollen in deze speelfilm waren weggelegd voor Kitty Courbois, Jan Decleir en Linda van Dijck.