Herman Gorter
Mei
‘Ik heb iets willen maken van niets dan schittering en zonschijn’, schreef Herman Gorter aan Willem Kloos toen hij hem in 1888 zijn zojuist voltooide gedicht Mei toestuurde. ‘Het vuur, de warmte, de zon’ wordt daarin het ‘allerschoonste’ genoemd. En al dat licht moest ‘met de roem van adem’ in taal, in een helder sprekende taal gebracht worden. Maar het gedicht vertelt ook een verhaal, waarmee de 25-jarige Gorter iets trachtte te zeggen over het menselijk bestaan.
Op haar tocht door het voorjaarsland ontmoet het meisje Mei, dochter van zon en maan, de dichter die ons haar geschiedenis vertelt. Na hun korte vrijage trekt zij verder, op zoek naar de godgelijke Balder, wiens lied haar onweerstaanbaar heeft bekoord. Zij verlaat de aarde, beweegt zich door hemelse gewesten, bezoekt het Walhalla van de Germaanse godenwereld, en moet tenslotte de onmogelijkheid van haar liefde voor Balder ervaren: hij wil alleen blijven met zijn eigen zielservaringen, haar verlangen naar een kind van hen beiden wordt niet vervuld. Mei keert terug naar de aarde, waar de dichter haar in haar laatste levensdagen liefdevol begeleidt.
Het verhaal mag dan een droevig einde hebben, het is wel voortgekomen uit Gorters heftig verlangen naar een ideale wereld van harmonie en schoonheid. En die vonden zijn lezers, sinds meer dan honderd jaar, in het droomdomein van zijn poëzie.
Deze uitgave werd bezorgd door Enno Endt en Mary Kemperink.
De eerste 20 regels van Mei:
Een nieuwe lente en een nieuw geluid:
Ik wil dat dit lied klinkt als het gefluit,
Dat ik vaak hoorde voor een zomernacht
In een oud stadje, langs de watergracht –
In huis was ‘t donker, maar de stille straat
Vergaarde schemer, aan de lucht blonk laat
Nog licht, er viel een gouden blanke schijn
Over de gevels in mijn raamkozijn.
Dan blies een jongen als een orgelpijp,
De klanken schudden in de lucht zoo rijp
Als jonge kersen, wen een lentewind
In ‘t boschje opgaat en zijn reis begint.
Hij dwaald’ over de bruggen, op den wal
Van ‘t water, langzaam gaande, overal
Als ‘n jonge vogel fluitend, onbewust
Van eigen blijheid om de avondrust.
En menig moe man, die zijn avondmaal
Nam, luisterde, als naar een oud verhaal,
Glimlachend, en een hand die ‘t venster sloot,
Talmde een pooze wijl de jongen floot.
Prijs:
€ 25,00
Uitverkocht