410, Oktobernummer 2005
In Dossier K. interviewt de Hongaarse Nobelprijswinnaar Imre Kertész zichzelf in een socratisch vraag- en antwoordspel over zijn jeugd, zijn ouders, de Tweede Wereldoorlog, Auschwitz. Maar vooral over fictie en werkelijkheid: over het opnieuw uitvinden van ware gebeurtenissen, over vertekening en overdrijving en over boeken als troost voor een zieke ziel. ‘Dossier K.’ verscheen begin dit jaar in het Duitse blad ‘Du’ en werd speciaal voor Tirade vertaald door Paul Beers.
Ook een soort interview, maar dan zonder gesprekspartner en dus zonder antwoorden, houdt Lucas Hüsgen in zijn De wetenschap der vragen. Dat er ook ‘geen sprake is van antwoorden’, schrijft Kreek Daey Ouwens in herinneringen aan haar grootmoeder. ‘Dromen. Dat is het antwoord.’
Net als Kertész schrijft Rutger Kopland over de onmogelijkheid de werkelijkheid te zien zoals die ‘is’. ‘Het verlangen daarnaar ken ik, maar ik ken ook het besef dat het niet kan, dat het een droom is. Het kan alleen als je zelf ding geworden bent onder de dingen.’ Kristien Hemmerechts vertelt in ‘Een samenscholing van woorden’ over hoe ‘de aandacht voor het echte, het gewone, het ons omringende’ zijn plaats verwierf in de roman: ‘Zelfs het echte ontstaat grotendeels op papier. Het wordt al schrijvende ontworpen.’ En Nico Dros laat zie hoe zo’n ontwerp uiteindelijk kan leiden tot ‘de perfect geregisseerde fictionele droom’: met ‘etter en bloed’ en niet aflatende noeste arbeid.
Ten slotte een essay van Arie van den Berg over het naakte paard van de laat achttiende-eeuwse Antonio Alpi, en Christine Otten over haar Ideale Bibliotheek: van briefjes met letters aan een waslijn tot een boekenbed dat de verbeelding voedt.
Prijs:
€ 12,50
Uitverkocht