Ik ben van slag wanneer ik aan het begin van de avond
op mijn fiets zit en aan Franse woorden denk. Ik denk hardop
en zacht na als een open zenuw: het is lastig te zeggen of dit pijn doet
of dat ik het wel aardig vind dat ik ergens naar binnen mag. Wanneer ik me
in een ruimte vol glasscherven naar het licht dans, weet ik dat ik iets
te zeggen heb. Maar ik zeg het niet en vraag me af wat een zefier is.
Ondertussen maak ik graag dingen goed, in slechts één avond
recht ik mijn rug alsof ik van tuinkers ben. Als ik hier vandaan fiets
zijn mijn toekomstige huizen vriendelijk donkergroen geworden,
met open mondzenuwen gapen ze me aan wanneer ik aan het eind
van de avond op mijn fiets zit en aan slag ben.
Uit: Lieke Marsman, Wat ik mijzelf graag voorhoud