Alsof die vrouw ook anders had gekund.
Omdat ze mijn naam droeg meen ik
beter te weten dan zij, vertel ik haar
de lange jaren die zij niet, betreur ik
haar keuzes, verwijt haar mijn leegte.
Ze sprong van de stoep voor de bakker
waste haar beddegoed, poetste de glazen
van haar bril, wachtte op de telefoonstem
van de liefde. Ze bestudeerde de toekomst
verzamelde indrukken voor mij, later.
Geen foto brengt haar naderbij, soms
een brief in mijn handschrift, de weg
binnendoor leidt slechts naar beelden
vers als kadetjes oud als een leven
van traptreden, lakens, zon in een ruit.
Uit: Marjoleine de Vos, Zeehond graag