Een koe dan, groot van melk en lijf
alleen maar kauwen op het gras
waaraan geen denkwerk of laat staan
een god te pas, slechts stront
en glanzend vel, haar Hera-oog
kan best bestaan met nooit een vraag.
En ziet zij ook de blauwe lucht
de bolle wolk vlak naast de kerk
geniet ze van dat zij als teken haast
de wei stoffeert, voor mij die droomt
te kunnen zijn als zij?
Ons kijken is nooit wijd genoeg
om zo alom te kunnen zijn
dat denken wel verdwijnen moet.
Laat mij daarom dit alles zijn, die koe
die wei, die wolkenlucht boven het dorp
en mij die kijkt erbij.
Uit: Marjoleine de Vos, Het waait