Een bankier stapte als een pauw het bordeel der blinde vrouwen binnen. ‘Ik ben een herder,’ verkondigde hij, ‘en speel zovaak mogelijk op mijn fluit, maar ik ben mijn kudde kwijt en voel dat mijn leven op een keerpunt staat.’ ‘Zo te horen,’ zei een van de vrouwen, ‘ben je een bankier die alleen maar doet of hij een herder is en wil je medelijden van ons, wat je nog lukt ook, want je bent zo laag gezonken dat je ons probeert te bedonderen.’ ‘Schatje,’ zei de bankier tegen de vrouw, ‘zo te horen ben jij een rijke weduwe op zoek naar wat opwinding en helemaal niet blind.’ ‘Deze waarneming doet vermoeden,’ zei de vrouw, ‘dat je toch een herder bent, want welke rijke weduwe vindt het opwindend om de hoer te spelen en dan bij een bankier te belanden?’ ‘Juist,’ zei de bankier.
Uit: Mark Strand, Bijna onzichtbaar