Kort geleden kwamen twee brieven voor de dag, geschreven door de jonge Frits Grönloh, de latere schrijver Nescio, aan zijn vrouw Agaat Tiket. En wat voor een brieven! Grönloh is in juli 1908 veertien dagen in Middelburg en Veere, in z’n eentje; zijn hoogzwangere vrouw is thuisgebleven. Aanvankelijk kan hij er zijn draai niet goed vinden, maar dan wordt hij gegrepen door Veere en het dagelijks leven daar. Hij geeft zich geheel over aan het ritme van de getijden en het uitvaren en binnenkomen van de boten, gaat mee met de vissers, zit uren op de toren van de Grote Kerk en verliest ieder besef van tijd en plaats: ‘Ik doe aldoor ’t zelfde net als ’t water en de Arnemuiders. De eene golf rolt over de andere en daarna zie je ze nooit weer om, zoo leef ik hier, de uren beteekenen hoogstens eten, overigens is ’t water hoog of ’t is laag en als ’t een tijdje donker is ga je naar bed.’ Het is alsof Japi de uitvreter hier aan het woord is.
Eveneens verscheen speciaal voor deze Boekenweek een prachtige uitgave van Verzameld proza en nagelaten werk. In Verzameld proza en nagelaten werk is allereerst het door de schrijver zelf uitgegeven werk opgenomen: De uitvreter, Titaantjes, Dichtertje en de bundels Mene Tekel en Boven het dal. Daarnaast bevat dit deel een zeer ruime keuze uit Nescio’s literaire nalatenschap. Al dit nagelaten werk ging ongebruikt in Nescio’s bureaula en kwam daaruit tevoorschijn in 1996, tot vreugde van de vele bewonderaars van zijn werk.