Voor Hans en Floortje
Paard, dat bereden door een droom
zonder teugel, zonder toom
gestort kwam als een voorjaarswind,
de eerste, door de kale lanen,
regen en duister uit zijn manen,
warm van zichzelf, koud van de nacht.
Zwart paard, op bliksemende benen,
ogen gebald, neusvleugels open,
– o waarvandaan, waarheen gelopen –
de hoeven kloppend als een hart,
tot barstens toe, zo rap, zo zwart,
en dat zich plots omhoog verhief
met hoeven, die de hemel raakten,
verblindend in zijn duisternis…
en even plotseling verdwenen
als hartstocht en zijn luister is.
Uit: M. Vasalis Verzamelde gedichten