Schilderij

Twee dode kreeften met gebroken scharen
rood op de witheid van het tafellaken;
een gele wijn die fonkelt in het glas,
maar niet gedronken wordt; gemorste as,
en tussen appelen en eierschalen
een houten kruisbeeld met de pijn en zegen
van zijn doorboorde handen. In de regen,
achter het raam, dat uitziet op de straat,
het grijs gelaat van een bedroefde vrouw,
die in de rouw van hare kleren staat,
verwonderd en afwijzend en naijverig
en ongetemd: haar wilde armen slaan
als in een dwaas verweer langs ’t vensterraam.
En verder in een kleine, kale tuin
van een der huizen aan de overkant,
zacht neergevlijd als een vermoeide hand,
een laatst verzet in ’t wijkend perspectief,
de weemoed van een omgewaaide boom.

Uit: A. Morriën Verzamelde gedichten
zie Oorshop