In diepste slaap pas onderscheid ik scherp,
Want heel de dag zie ik wat mij niet zint,
Maar van mijn droom ben jij het onderwerp
Dat ik, blind ziend, in mijn zwart blikveld vind.
Jij wiens afschaduwing het duister temt,
Hoe blij zal van je schaduw ’t wezen zijn
Bij dag, waarop je zoveel lichter bent,
Als reeds je schim voor ’t nietsziend oog zo schijnt!
Hoe heerlijk wordt mijn oog door jou gestreeld
Wanneer ik je in ’t levend licht hervind,
Nu in het duister zelfs je schaduwbeeld
Nog zichtbaar blijft als slaap het oog verblindt!
Mijn dag is nacht tot ik terug zal komen,
Mijn nacht dag als ik jou zie in mijn dromen.
Uit: William Shakespeare, Sonnetten