Vlak voor de lente zijn er van die dagen:
Onder het lichte sneeuwdek rust de wei,
De bomen ritselen vol welbehagen,
Het zoele windje dartelt licht en vrij.
’t Verbaasde lichaam voelt zich als herboren,
En je herkent je eigen huis niet meer,
Het lied dat jou verveelde kort tevoren,
Zing je als nieuw, en vurig als weleer.
Uit: Achmatova, Werken