Ernest Hemingway had een hekel aan zijn voornaam. Om literaire redenen nog wel: de naam deed hem denken aan de potsierlijke hoofdpersoon van Oscar Wildes toneelstuk The Importance of Being Earnest (1895), waarmee hij zich absoluut niet wenste te associëren. Wellicht is dat de reden dat hij op het toppunt van zijn faam alleen zijn beduidend stoerdere achternaam op boekomslagen liet zetten.
Zelf heb ik het bijzonder makkelijk gehad met literaire naamgenoten. Over de grens vind je naast beroemde componisten alleszins respectabele types als Wittgenstein, die over het algemeen onder hun achternaam de geschiedenis in zijn gegaan. In eigen land word je alleen in de minder bedrijvige antiquariaten nog geconfronteerd met vergeten figuren als Lodewijk de Boer. En laten we niet vergeten: Lodewijk van Deyssel heette eigenlijk gewoon Karel.
Ik had dus het rijk voor mezelf. Totdat ik ontdekte dat er achter de gebeitelde voorletters van L.H. Wiener een naamgenoot schuilging. Dat was toen ik zijn verhalenbundel Man met ervaring (1973) kocht en las. ‘Lodewijk Henri’ staat er op de kaft en rug, in de onovertroffen typografie van Helmut Salden. Zo staart mijn eigen voornaam me af en toe aan wanneer ik een blik werp op mijn boekenkast. Het is een geruststellende aanblik.
Afgelopen week zette ik er een nieuwe titel naast: De zoete inval. 16 februari jongstleden vierde de schrijver zijn vijfenzeventigste verjaardag. Hij trakteerde zijn lezers op deze slanke bundel verhalen, waar je ook af en toe een column of een lezing in aantreft. Er wordt veel in teruggeblikt en herinnerd, maar dat is niet per se uitzonderlijk in het werk van Wiener. Ook zit er veel zelfspot in, altijd uitstekend gedoseerd. Zo gaat het fraaie titelverhaal over een promiscue romantische nacht die eindigt in overgeven en liefdesverdriet, waarna de minnaar zich maar in de rol van relatietherapeut schikt. In een ander verhaal beschrijft Wiener hoe hij, nog beneveld door de drank, bij een nachtelijk toiletbezoek per ongeluk zijn appartement uitloopt – zonder sleutel. Zijn oude t-shirt over zijn edele delen trekkend belt hij aan bij een onbekende buurvrouw. Ze geeft hem een kimono te leen, maar weigert daarvoor een kus in ontvangst te nemen.
‘Familieportret’ is mijns inziens het mooiste verhaal. Daarin vertelt de schrijver hoe hij een bijzonder schilderij van Jan Wiegers op het spoor raakt. Het is een portret van Eddy, de broer van zijn vader, die in 1940 samen met zijn ouders zelfmoord pleegde. Deze vondst zet Wiener ertoe aan om die tragische familiegeschiedenis opnieuw op te tekenen, en dat doet hij in gecontroleerd proza dat toch voortdurend onder hoogspanning lijkt te staan.
Ook heeft de schrijver het over zijn eigen broer, die in het verhaal nog een merkwaardige rol speelt bij de bemachtiging van het portret en die de naam van de dode oom draagt: Eduard. ‘[M]aar ik noem hem Pierre, tenminste als wij elkaar spreken. Ik vind de naam Pierre beter bij hem passen, al maakt het niet veel uit. Ik weet toch niet wie hij is,’ schrijft Wiener. In zijn literaire werk is dat weer anders: ‘Dan heet hij niet Pierre, maar Saul. Ik vind Saul een mooie naam, al komt hij uit de Bijbel.’ De auteur zelf ruilt Lodewijk in zijn boeken meer dan eens in voor Henrie of Ezra.
Gehussel met namen, maskers en identiteiten – het behoort allemaal tot het klassieke repertoire van de schrijver. Dat doet me denken aan Lodewijk Lichtveld (1903-1996), een naamgenoot die zijn voornaam succesvol afgelegd heeft. Hij noemde zich Lou en maakte gebruik van een lading pseudoniemen. Mijn persoonlijke favoriet: onder de naam Marion Bekker schreef hij samen met zijn vrouw Leni Mengelberg (1903-1984) een aantal kookboeken – Kook eens iets anders, bijvoorbeeld, en Lekker koken voor weinig geld. Ik ken hem vooral als Albert Helman: diens roman De medeminnaars (1953) staat vanaf vandaag precies drieëntachtig centimeter van De zoete inval vandaan.
—