De goede heer zegende mijn leven met vele mooie dingen, maar een stevig maag-darmstelsel is niet een van deze dingen.
Bekend is de cultuurfilosofische triade van Europese toiletvormen: 1. het Duits-kritische kakafdak waarop je je ontlasting aan een grondige inspectie voorlegt, alvorens er resoluut komaf mee te maken; 2. de Frans-existentiële omarming van de afgrond – een stortgat, in directe relatie met je kont, die het afval dat erin verdwijnt te overdetermineren komt; 3. de Angelsaksisch-pragmatische synthese, met een waterbassin waarin je uitwerpselen een tijdlang in onzekerheid drijven, voordat je er discreet afscheid van neemt: zichtbaar, maar niet té.
Ik stel vast dat dergelijke analyses vandaag grotendeels verjaard zijn. En de vraag: is er een – voor ons braaf-witte wereldburgers – meer tastbare gestalte van het westerse cultuurimperialisme dan de globale verspreiding van het Angelsaksische toilet? Tenminste in steden, die er steeds meer hetzelfde uitzien de wereld rond, moet je al vaak hard je best doen om nog eens nostalgisch te kunnen hurken boven een Frans-koloniaal gat in de grond.
De significante verschillen lijken zich vandaag eerder op het vlak van het papier (of ontbreken van papier) op te houden. Waarmee de politieke implicaties van dergelijke toiletgedachten van zichzelf kunnen worden gered? Waar het lot van het sociale afval in wc-potanalyses door onze structurele relatie met de leegte werd bepaald, komt het er in mogelijke wc-papieranalyses, gevoeliger voor onze vloeibaar-moderne obsessies, vooreerst op aan over de juiste papieren te beschikken.
Naast de onvergeeflijke verdorvenheid van de joden, was Luther door niets zo geobsedeerd als zijn kak. Zijn strijd met zijn stoelgang was niets minder dan een strijd met de duivel en emmerauspiciën doorspekken zijn geschriften. In zeer precieze zin ligt deze aanhoudende diarreedialoog – ik bedoel: deze meerlagige dialectiek van innerlijkheid en uiterlijkheid – mee aan de basis van onze gefaalde moderniteit.
Is dit dan wel een manier waarop je jezelf al reizend kan ontdekken? Het banaal-burgerlijke idee dat je je meest innerlijke essentie in de verste hoeken moet gaan zoeken, in Zuidoost-Azië ter afronding van je studies of in de Afrikaanse brousse na een burnout, is natuurlijk onversneden pervers: (reis)ervaringen als ultieme consumptiegoed, deze van je bucketlist te mogen schrappen als laatste priceless waar: een bij voorbaat verloren zoektocht naar de wereldgeest of God in de dwangbuis van een seriële Instagramspiritualiteit. Wegen die nooit naar echte kennis kunnen leiden. Daarentegen kunnen zelfs wij rijke stinkerds nog een oprechte diarree oplopen, die bovendien de wereldsystemische relaties binnenstebuiten keert. Hierin broeit waarheid. (Het ultieme kaïnsteken voor de reizende westerling: een flesje, in plaats van een glas kraantjeswater bij de koffie.)
Ook Cioran, die andere meestertheoloog van het moderne leven, wist al: “les rêves sont menteurs ; chier dans son lit, il n’y a que ça de vrai.” (Dromen liegen. Er is geen waarheid dan schijten in je bed.)
——
Jan Lodewijckx (1990) had het wel even gehad op kantoor. Hij kocht een zware fiets en een kleine tent en zegde zijn werk op en zijn appartement. Hier meer.