Ze zeggen dat als je doodgaat, dat dan je hele leven aan je voorbij flitst, zoals een ouderwetse diapresentatie op de lagere school die de juf na afloop slide voor slide weer terugspoelde naar de beginstand. Ik hoop dat er veel vakantiefoto’s tussen zitten, maar je weet het nooit; misschien komen alleen die beelden langs waar ik in mijn leven te lang naar heb zitten staren.
Haardvuur. Een verdroogde kamerplant. Regen in de vijver voor ons huis. De balken aan het plafond van mijn slaapkamer. Ik denk de laatste weken veel aan de dood. Dat komt doordat ik bijna jarig ben.
Volgende week word ik 47, exact de leeftijd waarop mijn vader stierf.* Hij was ziek en op, maar dat zag ik toen niet. Mijn zus wel, maar ik niet. In die tijd knalde mijn eigen lijf bijna uit elkaar van de energie en ik kon me niet verplaatsen in zijn uitputting. Ik kon me niet voorstellen hoe dat voelde.
Op 3 juni 1990 was ik achttien. Behalve de schok en het verdriet herinner ik me ook een golf van opluchting: de dood van een opvoeder is en blijft een ijzersterk excuus om onder een herexamen wiskunde B uit te komen. Mijn vader was nooit zo geïnteresseerd in onze rapporten, maar op de momenten dat het erom spande, stond – herstel: lag – hij voor je klaar.
Hoewel het natuurlijk geen wedstrijd is, ga je toch vergelijken. Hoe verhouden vader en zoon zich tot elkaar op dit cruciale meetmoment? Ik heb meer vrienden maar minder vriendinnen, minder stress maar ook minder geld, minder panache en meer geduld, langere relaties en minder ambities. Ik droom niet van een eigen gebouw met m’n naam erop; hij bezweek eronder.
Soms heb ik wel eens medelijden met kinderen van gezonde, succesvolle ouders. Zo veel om tegenop te boksen, zo veel tijd om tekort te schieten. Ik lig nu al bijna langszij, en ondanks een hardnekkig kuchje durf ik na komende vrijdag mijn levensverwachting voorzichtig naar boven bij te stellen.
Ik ga je inhalen, pap.
______________________
* Het kan ook 48 geweest zijn, ik weet het niet meer. In dat geval plaats ik – deo volente – deze column volgend jaar door.
Arjen van Lith (1971) is journalist en schrijver. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin, Texas, waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.