In de Tweede Wereldoorlog zat Hans Keilson lange tijd ondergedoken in Delft, maar dat betekende niet dat hij permanent binnen vier muren bleef. Hij zag er niet stereotiep Joods uit en had een vervalst persoonsbewijs op naam van een zekere Van der Linden, zogenaamd geboren in Semarang. Met dat persoonsbewijs op zak de deur uitgaan – hij waagde het erop. Dankzij zijn oorlogsdagboek weten we dat hij in de trein en de tram stapte en onder andere in Amsterdam, Den Haag en Utrecht bezoeken aflegde.
In opdracht van een verzetsgroep ging hij langs bij onderduikers die het moeilijk hadden, bijvoorbeeld doordat ze met te veel mensen in kleine ruimtes moesten leven. Hij fungeerde als luisterend oor. Begin 1944 werd hij naar de familie Bakker gestuurd, ook in Delft, die in hun arbeiders-rijtjeshuis soms zeven tot acht onderduikers onderdak bood. Een van hen was de 22-jarige Hanna Sanders, dochter van een Rotterdamse advocaat. Een professioneel luisterend-oor-contact werd het niet, maar wel: liefde. Zelfs tamelijk heftige liefde, die zich vertaalde in poëzie: Hans schreef 46 sonnetten voor zijn Hanna. Allemaal in zijn moedertaal Duits, wat hem soms zwaar viel omdat het tenslotte ook de brul-taal van de nazi’s was. Een van de sonnetten gaat over dit probleem. In dezelfde tekst staat meteen de oplossing: Hanna leest Hans voor uit zijn eigen gedichten en dan legt de mooie klank van haar stem zich over de Duitse woorden.
De liefde zou geen standhouden. Hans wilde terug naar zijn ‘officiële’ vriendin Gertrud in Naarden, en naar hun dochtertje Barbara. Vermoedelijk ondernam hij rond kerstmis 1944 per fiets met houten banden de tocht van Delft naar het Gooi.
Keilson heeft maar tweeënhalf sonnet aan de openbaarheid prijsgegeven. De rest van de teksten is pas na zijn dood (hij stierf in 2011) in een kartonnen doos teruggevonden door zijn weduwe Marita. Op haar verzoek heb ik ze allemaal in het Nederlands vertaald onder de titel Sonnetten voor Hanna (2016). Ik kwam daarmee terecht in de intimiteit van twee mensen, ‘huid aan huid’, zoals in een van de gedichten staat, die leefden tussen de twee uitersten van doodsgevaar en liefde.
Hanna Sanders was, dat blijkt uit brieven, nogal van streek doordat Hans uiteindelijk niet voor haar koos. Ze zag het niet meer zitten en deed een zelfmoordpoging. Er was in haar directe omgeving nog meer ellende. Een broer van haar werd in Auschwitz vermoord en haar vader kon daar maar niet overheen komen; als een ‘izegrim’ zat hij thuis voor zich uit te staren.
In 1946 ontmoette Hanna een andere man, Chanan Hoffman, die al in Palestina woonde. Ze trouwde met hem en begon aan een nieuw leven in het Beloofde Land. Er kwamen twee kinderen, Yoram en Vardit.
In november 2016 hebben weduwe Marita Keilson en ik de twee kinderen van Hanna en Chanan ontmoet. Ze waren overgekomen uit Israël en wilden graag het onderduikadres van hun moeder zien. Dat hebben we voor ze geregeld. Ook het onderduikhuis van Hans Keilson hebben ze bezocht. De 46 sonnetten kenden ze niet, evenmin als het Dagboek 1944 van Hans Keilson, waar Hanna volop in voorkomt en waarin je de ontwikkelingen in hun liefdesverhouding kunt volgen. Het grote struikelblok was de taal: Yoram en Vardit kenden geen Nederlands of Duits. Inmiddels bestaat er een Engelse vertaling van zowel de sonnetten als het dagboek, en hebben ook de twee kinderen van Hanna eindelijk zicht gekregen op wat zich destijds in Delft heeft afgespeeld. ‘Poor little Hanna,’ zei Yoram over zijn moeder toen hij alles had gelezen.
—
Jos Versteegen (1956) schreef zeven dichtbundels, waarin hij zich vooral liet inspireren door zijn familie en zijn jeugd in Limburg. Voor zijn debuutbundel werd hij genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs. Zijn meest recente bundel is Woon ik hier, met herinneringen van oude mensen. In 2016 publiceerde hij zijn vertaling van de Duitse gedichten die Hans Keilson in 1944 in de onderduik schreef voor een geliefde: Sonnetten voor Hanna. Jos Versteegen werkt sinds begin 2017 aan de biografie van Hans Keilson.