Een huis aan een rivier vraagt ter compensatie voor het uitzicht dat het biedt om speciaal onderhoud want met de gestage slagregens in de herfst stijgt ieder jaar het water in de grond. Je bespeurt het niet maar het water baant zich een weg onder het plaveisel en op een dag merk je het tóch.
Toen ik de kamer binnenkwam en naar de muren keek, wist ik meteen: dit is niet goed. Boven de plinten tekenden zich donkere vochtplekken af. Ze zagen eruit als gaven ze een statistiek aan, met toppen en dalen, als hadden ze een week lang vrij consciëntieus het weerbericht bijgehouden. Eerst hoopte ik tegen beter weten in dat de plekken weg zouden gaan, dat ze met het warme weer als vanzelf zouden verdwijnen. Ze bleven.
En zo kwam er op een dag een man die verstand had van monumenten en van bouwsanering. Hij had een vriendelijk gezicht en droeg zijn dikke bruine haar in een paardenstaart. Ik dacht dat hij ook wel een protestzanger had kunnen wezen, uit de tijd dat mensen nog zingend protesteerden, zoals Boudewijn de Groot of Wolf Biermann. In plaats daarvan stelde hij voor om mijn muren open te breken. Zo gebeurde het. Twee mannen beitelden een week later op hun hurken de onderkant van mijn mooie muren aan stukken, de brokstenen en het gruis stapelden zich op in de kamer, er ontstonden kleine heuvels en die werden uiteindelijk bergen, ik hield mijn hart vast en vroeg of dat allemaal wel goed ging, de mannen bromden wat, een degelijke uitleg zat er niet in, waarschijnlijk had ik hen met mijn vraag in hun beroepseer aangetast, mij restte niets anders dan koffie te zetten, en op mijn vraag om suiker en melk zei de een ‘ick bin weiss’ en de ander ‘ick bin süss’, waarna ze onverdroten verder hakten en ik naar het kale binnenste van de muren keek, naar leidingen en buizen, en toen kwam er eindelijk een waterkering tevoorschijn die (!), zei een van de mannen boos, niet goed was afgewerkt, maar ik verontschuldigde me niet want ik had hem niet aangelegd en beperkte me daarom tot een ‘o o o’ met gefronste wenkbrauwen, daarna kalmeerde de man weer wat.
Het puin werd afgevoerd, de waterkering gerepareerd en de muren werden dichtgemetseld. Dat laatste gebeurde door een klein kereltje met blozende wangen. Hij vond dit stadje maar druk. Hij veegde zijn handen aan zijn blauwe, met cementspatten bedekte overall af, en dronk zijn koffie. ‘Wanneer er in mijn dorp een auto voorbijrijdt, wind ik me al op’, vertelde hij. ‘En hoe vaak gebeurt dat dan?’ ‘Maximaal drie keer per dag.’ Hij schaterde het uit en streek de muren af. Straks mocht hij weer naar huis.
—-
Nicole Montagne studeerde Vrije Grafiek aan de kunstacademie in Utrecht en Cultuurwetenschappen aan de Open Universiteit. Zij debuteerde in 2005 met de essay- en verhalenbundel De neef van Delvaux. Onlangs verscheen bij Wereldbibliotheek haar nieuwste essay- en verhalenbundel: De verzuimcoördinator.