Rot

Youth is wasted on the young.’ Deze uitdrukking wordt zowel toegeschreven aan Oscar Wilde als George Bernard Shaw, maar zelf hoorde ik ‘m voor het eerst op een drukkende zweetzomernamiddag in 1992 van filosoof P. – ook een Ier – met wie ik weleens lauwe pils dronk en jongens keek in cruisebar April.

Ik was net twintig en nog lang niet uitgehard; hij ergens tussen de veertig en de dood, met een opgezette lever en haren uit zijn oren. Hij droeg een piskleurig overhemd met een versleten boord en een bordeauxrode das die hij af en toe gebruikte om zijn bovenlip droog te deppen. Het gebied van zijn oksels tot zijn navel kleurde een nog diepere tint pis, alsof zijn transpiratievocht zelf ook geel was.

Even daarvoor hadden we het over James Joyce gehad. A portrait of the artist as a young man, stream of consciousness, Bloomsday. Ik hing aan zijn lippen, maar had tegelijkertijd ook een stijve voor het roodharige afwassertje met sproetjes op zijn schouders dat ondanks de roterende bar zijn blik onafgebroken op me gericht hield.

Hold that thought,’ onderbrak ik P. en gleed van mijn kruk richting de spoelbak. Om zijn nek droeg het afwassertje een ketting met een kogel eraan en hij pijpte niet onverdienstelijk, maar meer dan het woord ‘lekker’ in vragende dan wel bevestigende vorm kwam er niet uit. Toen ik terugkwam bij ons tafeltje was P. verdwenen.

(…)

Ik zou ook zijn weggelopen, denk ik voor het eerst op kerstnacht 2007, voor de spiegel in de toiletruimte van RTL Nieuws. Ik ben net klaar met mijn avonddienst en mijn mond bloedt. Een rotte, wankele kies, helemaal links bovenin, verspreidt de geur van mijn eigen bederf. In het ritme van mijn hartslag drijft mijn lichaam de kies steeds een stukje verder uit mijn kaak.

Tijdens het inspreken van een reportage over de verkiezingen in Uzbekistan had ik het al gehoord: met name bij het voorlezen van de naam van presidentskandidaat Axtam Shoymardonov ratelde mijn gebit als losse kasseien in m’n mond. Op mijn dictie valt weinig aan te merken, maar die kies kan me mijn baan kosten.

Met pure wilskracht en de dop van een Bic pen weet ik de kies steeds losser te wrikken tot die in de wasbak valt. Terwijl ik het bloed van mijn vingers spoel, kijk ik in de spiegel. Mijn linkerwang lijkt een klein beetje dieper ingevallen dan de rechter, maar dat hoeft op zich geen nadeel te zijn. Debbie Harry heeft dit nota bene vrijwillig – tegen betaling – laten doen, maar dan aan beide kanten. Voorzichtig tast ik met mijn tong het nieuwe gat af. Het voelt nog een beetje onwennig, maar misschien valt het later mee, zeg ik tegen mezelf. Misschien word je pas interessant als het verval intreedt.

 

____________________________

 

Arjen van Lith is journalist en schrijver. Hij debuteerde in 2015 met de verhalenbundel Mijn Snor bij De Harmonie en publiceerde diverse korte verhalen in (literaire) tijdschriften. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin, Texas, waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten