In Report from the Interior neemt Paul Auster zich voor een geschiedenis te schijven van zijn eerste 12 levensjaren. Het is een memoire, een vervolg op zijn Winter journal, dat dezelfde memoirebehoefte voedt, maar dan via wat Auster te vertellen weet over zijn lichaam. Je zou kunnen zeggen dat met het enorme 4321, dat zojuist in Amerika en in Nederland verscheen een memoires drieluik vervolledigd is: het lichaam, de diepste jeugd en vier levens van een man die geboren is in het jaar van Paul Auster. De ‘alternatieve levens’ een afspiegeling van jezelf in wat je dus niet geworden bent. Al met al een zeer intensieve wijze om zich af te vragen wie hij is.
Ik begon Auster te lezen op aanraden van Joris van Groningen, in 1996. Vermoedelijk heb ik toen in een half jaar al zijn tot dan toe verschenen boeken gelezen, en op een enkele titel na heb ik mijn interesse in zijn schrijven kunnen volhouden (al twijfel ik nu over de dikke pil van een 4321) Van Groningen was een heel goed lezer, en ik heb een aantal tips van hem gehad die alle tot langere schrijversliefdes leidden.
Auster heeft zich wat mij betreft een aantal keer opnieuw uitgevonden. De beste romans zitten aan het begin van zijn carrière; alle vroege romans zijn beter dan alle late. Hij heeft ook slechte boeken geschreven (Timbuktu, Travels in the Scriptorium). Maar de grote romans zijn geweldig: The New York Trilogy bovenaan, Moonpalace, The Music of Chance).
De ‘screenplays’ (speciaal Smoke en Blue in the face) vormden de eerste manier waarop Auster zich heruitvond, de memoires boeken zijn de tweede manier en het zijn ook weer boeken waarin hij zich een onbevreesd schrijver toont. Hoewel zijn onbevreesdheid soms wat ver gaat. Ik weet bijvoorbeeld nog niet of het pagina’s lang navertellen van twee belangrijke films in zijn jonge jaren nou heel geweldig is, of eigenlijk een beetje vreemd en gemakzuchtig. Maar mijn interesse in I am a fugitive from a Chain Gang en The Incredible Shrinking Man is wel gewekt.
Een plezierig bijkomend verschijnsel van dit boek over zijn jongere zelf is dat de lezer zich bij vrijwel alles kan afvragen: hoe zat dat bij mij, wat waren mijn eerste films, hoe zag mijn huis op mijn 6e er uit, van welke sport hield ik? Nog een grote aantrekkingskracht dat dit boek op mij uitoefent is dat het uitloopt in een ‘album’ van foto’s.
Een mooie genre shift, zoals John Coltrane in A Love Supreme opeens begint te zingen. Wat mij betreft een teken van kunstenaarschap: net op tijd besluiten dat de vorm die je koos toch niet voldoet om alles te kunnen zeggen. En je wilt alles zeggen.
———————————–
Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade.