Van dichter en vertaler Hans van Pinxteren verschijnt dit jaar een keuze uit zijn poëzie bij Van Oorschot. In reactie op het blogje ‘Astronaut – de waarheid is (ernstig) ziek‘ citeert hij een schitterend stuk uit zijn Montaigne-vertaling: ‘Een van de fragmenten waar ik het meest door gegrepen werd bij het vertalen van De essays staat in “Over het logenstraffen”. boek 2, hoofdstuk 18. Ik citeer het graag:
“(a) Tegenwoordig is waarheid voor ons niet: zoals het is, maar: wat je aannemelijk kunt maken voor de ander, precies zoals wij de naam geld niet alleen geven aan het wettig gemunte, maar ook aan het valse dat in omloop is. Dit is een ondeugd die ons volk al sinds lang wordt verweten, want Salvianus van Marseille, een tijdgenoot van keizer Valentianus, zegt dat voor de Fransen de leugen en de meineed geen ondeugden zijn, maar een wijze van spreken. Nog een klein stapje verder, en je zou kunnen zeggen dat het tegenwoordig een deugd voor hen is. Ze laten zich erin opleiden en africhten, alsof het iets is om eer mee te behalen; want het verduisteren van de waarheid is de laatste tijd bon ton. Zo heb ik er vaak over nagedacht waar toch de gewoonte vandaan komt (die wij zo angstvallig in ere houden) dat wij, als iemand ons van deze voor ons zo alledaagse ondeugd beticht, ons erger beledigd voelen dan door welke aantijging ook; en dat de diepste smaad die ons in woorden kan worden aangedaan, wel is als iemand zegt: je liegt. Ik ben tot de conclusie gekomen dat wij ons van nature het meest distantiëren van gebreken waar wij het meest mee zijn behept. Als wij ons opwinden en kwaad maken over een beschuldiging, is het net of wij de schuld een beetje van ons afschuiven; en ook al hebben wij inderdaad schuld, wij gaan daar voor de schijn tegenin.
b Maken wij ons misschien ook daarom zo kwaad, omdat dit verwijt tegelijkertijd schijnt te impliceren dat wij laf en kleinmoedig zijn? Maar als er één pertinente lafheid is, dan is het wel je eigen woorden verloochenen, erger nog, datgene verloochenen wat je diep in jezelf weet.
a Liegen is iets laags, een ondeugd waarvan een schrijver uit de oudheid zegt dat het zeer smadelijk is, omdat je daarmee laat zien dat je enerzijds God veracht en anderzijds bang voor de mensen bent. Treffender valt niet uit te drukken hoe monsterlijk, gemeen en ontaard de leugen is. Want is er iets verachtelijkers denkbaar dan dat je laf bent jegens de mensen en de branie uithangt jegens God? Een verdraaier van woorden is een verraaier van de samenleving, omdat wij ons uitsluitend door woorden met elkaar kunnen verstaan. Woorden zijn het enige voertuig waar wij onze wensen en gedachten mee kunnen overbrengen, ze zijn de tolk van onze ziel; en als dit voertuig defect raakt, zijn wij niet meer met elkaar verbonden en kennen wij elkaar niet meer. Als het voertuig ons in de steek laat, gaat al ons verkeer en gaan al onze maatschappelijke betrekkingen teloor.”
Helaas zijn de Fransen tegenwoordig niet de enigen meer die van de leugen een deugd maken.’
(hier verscheen al een stukje over Van Pinxterens Montaigne vertaling