Omdat je tegenwoordig alles kunt worden, en alles kunt leren of in ieder geval bijna alles kunt proberen, althans als je het geluk hebt bevoorrecht geboren te worden, heb ik vaak momenten waarop ik stilsta bij alles wat ik niet kan. Het zal een generationele ziekte zijn, zie ook alle romans over verloren jongvolwassenen in grote stad, etc.
Ik kan een tijd naar een hoek in mijn huis kijken en denken: als ik toch handiger was, kon ik daar een heel aardige constructie met planken en buizen maken en daar zouden we dan alles in kunnen bewaren en het zou nog koffiezetten ook.
Of ik kijk naar de lamp die het om onduidelijke redenen niet doet – een nieuw peertje, zo ver kom ik nog wel, is het probleem niet – en ik weet dat ik misschien iets moet leren over blauwe en rode draadjes en hoe je daar iets mee doet zonder na afloop, bij het aanzetten van de stoppen, een heel huishouden te elektrocuteren.
Als ik een scheur heb in mijn kleren kan ik die niet zelf repareren en toen ik eens een tafeltje op een zeer specifieke hoogte zocht ging het heus wel even door me heen dat ik het misschien zélf kon maken, maar, hoe dan?
Kortom, als de pleuris uitbreekt ben ik hulpeloos. Het enige wat ik zou kunnen doen is de vijand, de orkaan of de gestegen zeespiegel kapotbeschouwen. Waarom die pleuris altijd zo aanstaande lijkt is overigens ook een interessante kwestie, volgens mij ben ik van de tweede generatie tot dusver die geheel pleurisvrij is grootgebracht.
Omdat ik toch niks beters te doen heb (geen vee hoeden, niet aan motoren sleutelen, zelfs geen planken op maat zagen) klik ik op YouTube naar een filmpje over Doeschka Meijsing. Dat is een nieuwe gewoonte van me, als ik iets lees van een auteur, vooral van een gestorven auteur, kijk ik na afloop even hoe iemand eruit ziet of luister ik hoe iemand klinkt. Meijsing vertelt in een café over haar beroep, schrijven, rookt daarbij hartstochtelijk. Ik heb haar net leren kennen van meer dan naam, en mis haar direct. Dan zegt ze: “Ik zou liever meubelmaker zijn, maar ja, ik kan helemaal niks met mijn handen.” Daar lacht ze blij bij, alsof het haar eigenlijk helemaal niets uitmaakt.
Ik vind het een zeer troostend fragment. Met het filmpje op stil denk ik er even over na. Dan piept mijn telefoon; een mailtje. De bevestiging van de cursus fietsenmaken waar ik me voor heb aangemeld. Trek warme kleren aan. Alles wordt vies. Ik vraag me af of ik mijn versnellingen ook in het gelid zal kunnen oreren.
—-
Roos van Rijswijk (1985) is redacteur van Tirade, publiceerde verhalen in diverse literaire tijdschriften en is één van initiatiefnemers van de J.M.A. Biesheuvelprijs. Ze is columnist bij Advalvas. In februari verschijnt haar roman Onheilig (Querido).