In Nederland is het verboden, maar in Austin maakt vrijwel iedereen met een smartphone gebruik van de taxidienst Uber. Het is goedkoper dan een traditionele taxi, en de bestuurders slaan je niet het ziekenhuis in als je te weinig fooi geeft. Sterker nog: fooi is – opmerkelijk voor een land zonder minimumloon – not appreciated. Je betaalt digitaal via de app. Elk extra dollarbiljet wordt gezien als een onnodig berovingsrisico voor de bestuurder.
Iedereen doet Uber erbij; om een tech-startup te financieren, als aanvulling op het maandinkomen, of om een parallelle carrière als singer/songwriter te bekostigen. Zodoende is het fenotype Uberchauffeur veel diverser dan het fenotype Taxichauffeur, wat – ik wil niet generaliseren – ook in Austin allemaal geteisem is.
Toen ik twee maanden geleden landde, reed een autistische Asian-American me naar ons appartement. Overdag sliep hij, behalve als hij gewekt werd door de alarmklok van zijn eigenhandig geprogrammeerde beleggingssoftware, die aangaf wanneer hij een lucratieve transactie kon doen. Na sluiting van Wall Street kroop hij achter het stuur, “to force myself to talk to people.”
Onderweg naar de bioscoop werd ons gesprek steeds onderbroken door Allah-gezang op het mobieltje van onze beeldschone Afghaanse chauffeur met groene ogen. “Is call to prayer”, zei hij via de achteruitkijkspiegel. “But don’t worry, I take you to the movie first.”
Op de weg terug van het Formule 1-circuit slalomde de Indiase bestuurder met een bloedvaart om de potholes in het wegdek terwijl hij met zijn familie zat te groep-appen. “Tell me”, vroeg hij nadat hij op send had gedrukt. “Are the roads in Holland as beautiful as in America?”
Passagiers zitten altijd achterin. Dat hoort zo. De shotgun seat behoort tot het domein van de bestuurder en ligt meestal bezaaid met persoonlijke parafernalia: zonnebril, lipstick, een filmscript, lunch, of, zoals onderweg naar een gay Halloween afterparty, een hagelwitte Stetson ‘Boss of the Plains’ cowboyhoed die de bestuurder – in zijn vrije tijd deputy sheriff en Trump-supporter – af en toe oppakte om zijn bezwete cholesterolkop koelte toe te wuiven.
Je hebt minder beenruimte, maar toch was ik blij op de achterbank te zitten. De rugleuning is wat lager, waardoor ik de zwartlederen vleermuisvleugels achterop mijn tuigje half over de hoedenplank kon vleien, zodat ze niet zouden knakken onder de druk van mijn rug.
Naast me zat M., zoals altijd in een keurig overhemd, voor de gelegenheid gecompleteerd met een Guy Fawkes-masker dat hij als een januskop over zijn achterhoofd had gedraaid. Daarnaast zat M2, een zwart homootje met pluizige engelenvleugels en een halo op zijn diadeem, omdat wit nu eenmaal beter met zijn huid contrasteert. Op de spaarzame momenten dat zijn blik zich kruiste met die van onze bestuurder, voltrok zich de complete slavernijgeschiedenis.
“And this right here is the county jail”, wees de chauffeur niet zonder trots, want het gesprek ging al snel over de justitiële keten, the right to bear arms en het leger. Toen ik vertelde dat Nederlandse soldaten wegens munitietekort zelf ‘pief paf poef’ moeten roepen tijdens oefeningen, ramde hij bijna een vrachtwagen.
Hij had zijn zoontje vorige week een geweer voor zijn twaalfde verjaardag gegeven, om alvast op eekhoorntjes te oefenen. Bij een stoplicht draaide hij zich naar ons toe om zijn woorden extra te benadrukken: “I raise him like a man.” Arm joch.
“Y’all boys behave, now”, zei de bestuurder bij het uitstappen. Voordat ik de autodeur achter me dichtsloeg, scande ik nog even snel de achterbank. Niks vergeten. Het enige wat nog aan onze rit herinnerde, was een natte zweetplek op de rugleuning, waar ik tegen het klamme skai gezeten had.
Arjen van Lith is freelance journalist en schrijver. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin (Texas), waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.