Im Keller, een documentaire over Oostenrijkers en hun kelders, opent met een muis en een slang. Het terrarium vult bijna het hele scherm, een man kijkt gehurkt toe. De slang hapt niet gelijk toe, het duurt even. Het is makkelijke spanning, maar effectief: hoe lang nog, wanneer pakt-ie hem?
Ik zag de documentaire in de bioscoop tijdens IDFA. Na de voorstelling was er een Q&A met Ulrich Seidl, de regisseur. Toen de slang de muis greep, golfde er luid gelach door de zaal, heel kort, daarna een ongemakkelijke stilte terwijl iedereen de film weer ingleed.
De slang in Im Keller, een scène die verder niet terugkomt in de film, is niets nieuws voor Seidl. In Liebe, het eerste deel van zijn Paradies-trilogie, bestaat de openingsscène uit een groep geestelijk gehandicapten die een ritje maakt in de botsauto’s. Ze zijn van dichtbij gefilmd, de belichting is te klinisch, het duurt allemaal te lang – daarbij gaat het helemaal niet om die gehandicapten, die komen in de hele film niet terug, maar om de nukkige blonde vrouw die aan de kant staat. Het is een ontzettend ongrappig geheel, toch moeten er mensen zijn geweest die erom hebben gelachen.
In Grey’s Anatomy, uit de tijd dat het nog een serie was met scherpe dialogen en een protagonist die even begrijpelijk was als onsympathiek, komt een scène voor waarin Izzie Stevens in hysterisch lachen uitbarst tijdens de begrafenis van haar beste vriend. Ze kan het niet helpen, het gebeurt haar altijd tijdens uitvaarten, legt ze uit – ze hikt nog na.
Precies zo’n lach kwam vrij nadat de slang de muis greep in Im Keller. Seidl kon tevreden zijn, hij had zijn publiek weer precies waar hij het hebben wilde: bij voorbaat al schuldig en gegeneerd.
Er is een soort ongecontroleerde lach die vrijkomt bij situaties waar men zich geen raad bij weet, bij lullige en knullige momenten en intieme zaken. Deze ongepaste zenuwlach heeft niets te maken met humor, maar met ongemak – het is een weglachen.
Ongemak is ongekend populair. Het is het kneuzige dat Boer zoekt vrouw zo’n succes maakt, of, honderdduizend jaar geleden, de audities van Idols. Personages met een hoog sukkelgehalte, die op de verkeerde momenten lachen, te laat (of, erger nog, te vroeg) beginnen aan een applaus, die net het verkeerde zeggen of in elk geval verdraaid weinig aanleg hebben om het goede te zeggen, daar herkennen we ons in. Of eigenlijk, we doen alsof we onszelf daarin herkennen.
‘Ik ben zo ontzettend ongemakkelijk!’ hoorde ik laatst een meisje zeggen. Ze had heel zorgvuldig kledingstukken uitgezocht die net niet bij elkaar leken te passen, ouderwetse herenschoenen bij een kort spijkerbroekje, een grote bril met dikke rand, een te groot bloesje. Het was een heel gewiekste opmerking: alles wat het meisje vanaf dat moment verkeerd zou doen of zeggen, viel nu onder dat zogenaamde ongemak en zou daarmee iets grappigs worden, of iets charmants. Kijk mij eens mal zijn! Echt ongemak, daar waakte het meisje waarschijnlijk als de dood voor – zij zou wel drie keer uitkijken voor ze in lachen uitbarstte op een uitvaart. Ze was wel ongemakkelijk, maar niet ráár.
Een tijd terug was ik in het park met een achtjarige die een op afstand bestuurbaar vliegtuigje had gekregen. Hij had het ding nog geen dag, de zon scheen, het vliegtuigje vloog en vloog en toen landde het op het dak van een muziekkoepel en kwam het er niet meer af.
Ik lachte, ik kon het niet helpen.
Dat sippe gezicht van de jongen, daar was niets lolligs aan. Mijn lachen was nauwelijks hardop, duurde niet meer dan twee seconden. Toch, als ik er nu aan terugdenk, is hij er weer: die nerveuze giebel. Waar komt dat vandaan?
Misschien heeft het te maken met het intieme van knullige momenten. Het moment voordat de muis gegrepen wordt, daar zit zo’n spanning op. Als kijker weet je dat dit de laatste levende seconden van het dier zijn, je kijkt naar een bijna-doodgaan. Sterven is bij uitstek intiem.
De geestelijk gehandicapten uit Liebe hebben geen filter. Hun plezier is uitgelaten en grotesk, soms zelfs ronduit lelijk, die vrolijke grimassen. Deze mensen hebben niet het beschermende zelf-corrigerende masker dat veel mensen dragen in dagelijks contact met anderen. Als kijker voel je dat je iets ziet wat je eigenlijk niet zou moeten zien: het is te dichtbij.
De paar tellen vóór het kind zich realiseert wat er is gebeurd, dat zijn naakte seconden. Het kind zal gaan huilen of anders wordt het heel rood en boos. Ook hier is geen masker aanwezig, er zit niets sociaal aangepasts aan: dit is emotie, dit is zíjn, op zijn puurst.
Wat is er intiemer dan de uitvaart van je beste vriend?
Misschien is de intimiteit van sommige momenten zo groot dat de toeschouwer onbewust afstand probeert te creëren. Misschien is hij of zij zo bang voor het zien van die emotie, van dat zíjn, dat hij kiest voor de meest radicale muur: die van de lach. Intimiteit is tenslotte het meest angstaanjagende waarvan een mens getuige kan zijn. Niemand wil zo dicht bij het vuur dat hij of zij zich kan branden.
*Im Keller draait vanaf augustus onder meer in Eye.