Het boekenweekessay van dit jaar, ‘Waanzin in de wereldliteratuur’ van Pieter Steinz, bestaat uit een fraaie opsomming van literaire krankzinnigheden. Op een zwaan-kleef-aanachtige manier bespreekt hij waanzin in overbekende meesterwerken, aangevuld met grootheden van eigen bodem. Aan het eind komt de interessante vraag boven tafel of niet elke roman eigenlijk ‘over gekte gaat’.* Steinz neemt de proef op som en werkt zijn favoriete-boeken-aller-tijdenlijstje van Biblion af: ‘alleen de boeken van Jane Austen scoren laag op de waanzinmeter’. Lijstjesfetisjist als hij is sluit hij het boek af met nog meer lijstjes; hij ordent daarin thematisch enkele aandoeningen, personages en schrijvers. Hieronder geef ik een aantal die mij te binnen schoten.
(1) Raskolnikov, uit Dostojevski’s Misdaad en straf, lijdt volgens Steinz’ diagnose aan grootsheidswaan. Op de eerste pagina van het boek komt daarentegen juist een soort mensenangst naar voren. Raskolnikov passeert op de trap de woning van zijn hospita: ‘En elke keer dat hij er langs kwam maakte een haast ziekelijke bangigheid zich van de jonge man meester’. En verderop: ‘Niet dat hij laf en zonder weerstand was, geheel in tegendeel; maar sinds enige tijd was hij in een geprikkelde en gespannen stemming, die veel weg had van hypochondrie. Hij was zozeer in zichzelf gekeerd en vereenzaamd, dat hij iedere ontmoeting vreesde, niet alleen die met zijn hospita.’ Raskolnikov is aan het begin van het boek ziekelijk bang voor de wereld om hem heen, zo lijkt het, alleen zou Dostojevski niet Dostojevski zijn als dat niet in twijfel werd getrokken en uiteindelijk omslaat in megalomanie.
(2) Levensangst overvalt ook de hoofdpersoon van de roman Een bijna volmaakte vriendschap van Milena Michiko Flasar. Hij en een klasgenoot bezwijken, net als de andere figuren in het boek, onder de in Japans allesoverheersende prestatiedruk. De klasgenoot besluit op een goed moment een druk kruispunt op te lopen om zich te laten overrijden, omdat ‘hij wist dat hij niet kon inlossen wat hij zijn voorvaderen verschuldigd was’. Taguchi zelf trekt zich terug in zijn kamer, spreekt zijn ouders niet meer en wordt een zogenaamde hikikomori. In hedendaags Japan is dat niet alleen een veelvoorkomend fenomeen – jongeren die zich opsluiten – maar ook een schande. De ouders proberen de situatie voor de buitenwacht angstvallig verborgen te houden.
(3) Het deed mij denken aan het meesterwerkje De duif van Patrick Süskind. Alleen al het begin is zo onheilspellende dat de rest van de novelle wel krankzinnig moet zijn: ‘Toen het voorval met de duif, dat zijn bestaan van de ene dag op de andere uit het lood sloeg, hem overkwam was Jonathan Noel als meer dan vijftig jaar’. Hij leeft in eenzaamheid omdat hij al op jonge leeftijd de conclusie heeft getrokken ‘dat de mensen niet te vertrouwen waren en dat je alleen in rust en vrede kon leven als je ze ver van je afhield’. Zodra hij op een dag een duif aantreft in de gang voor zijn woning, valt Jonathan Noel ten prooi aan paranoïde gedachten – maar vooral levensangst. Hij sluit zich eerst op in zijn kamer, probeert vervolgens te vluchten.
(*) Er zal niet snel een roman zijn waarin waanzin geen rol heeft. Ik zou graag lezen hoe het komt dat dit zo is, maar een essay daarover schrijven is op zichzelf al een krankzinnige onderneming.
Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds twee jaar blogt hij wekelijks voor tirade.nu. Hij ziet er overigens anders uit dan hij eruitziet.