In de jaren ’40 van de negentiende eeuw rijdt over de pampa’s van Argentinië een jongetje rond op een paard. Vanaf zijn zesde kan hij dat en mag hij dat. Het gezin bestaat naast vader en moeder uit een een stel jongens en een paar meisjes en is van Britse origine maar verhuisde naar Argentinië toen meer Britten, Ieren en Schotten dat deden, vanwege honger in Groot-Brittannië. Op de pampa’s is veel ruimte. Eerst gewoontegetrouw voor intensieve veeteelt, en vervolgens voor extensieve veeteelt. Dat betekent: laat die duizenden runderen en schapen maar rondlopen en leef ervan. In Ver weg en lang geleden schrijft W.H Hudson (in Argentinië bekend als Guillermo Enrique Hudson) over zijn jeugd op de pampa’s. Vogels kijken en in de natuur zijn, wat op eenden schieten (vanaf zijn tiende mocht hij jagen) waren zijn belangrijkste bezigheden tot zijn 15e.
De buren worden bezocht, die wonen 3 tot 40 kilometer uit de buurt. Het volk op de pampa’s verleent gastvrijheid aan de toevallige bezoeker. Een knappe Spanjaard bijvoorbeeld die na een avondje De Sarasate spelen op zijn gitaar, moet stoppen omdat hij te zeer overmand wordt door emotie – heimwee. Tientallen personages beschrijft Hudson in dit prachtige boek: grijsogige gaucho’s met flitsende messen, politieke tirannen van het tijdsgewricht. Ook gevederde tirannen: een lokale vogelsoort. Honderden vogelnamen, slangen, bloemen.
‘Ik wil in bomen klimmen en mijn hand in het diepe, warme nest van de Bien-te-veo steken om de warme eieren te voelen, de vijf spitse, crèmekleurige eieren met chocoladebruine spikkels en vlekken op het brede eind. Ik wil op een met gras begroeide oever liggen in het het blauwe water tussen mij en de rijen hoge biezen, luisterend naar de geheimzinnige geluiden van de wind en de verborgen rallen, koeten en koerlans, die op een vreemde, bijna menselijke toon met elkaar praten, en ik wil mijn blik genietend laten rusten op de bloem van de camalote te midden van de drijvende massa vochtige, heldergroene bladeren en ook op de grote allamanda-achtige bloem van zuiver, bovenaards geel, die haar snoezige blaadjes laat vallen als ze wordt geplukt en niets anders in je hand overlaat dan een groene steel.
Ik wil op de heetste dagen, wanneer de hele aarde glinstert van bedrieglijk water, midden op de dag uitrijden en de duizenden runderen en paarden zien waarmee de vlakte bij de drinkplaatsen is bedekt en in dat stille, warme uur wil ik een plek opzoeken waar grote vogels zich ophouden en wil ik ooievaars, ibissen, grijze reigers, verblindend witte zilverreigers en rode lepelaars en flamingo’s in het ondiepe water zien staan waarin hun roerloze gestalten worden weerspiegeld. Ik wil in januari liggend op mijn rug in het roestbruine gras naar de weidse, warme, witachtig blauwe hemel staren, die vergeven is van eeuwig voorbijzwevende, miljoenen, myriaden schitterende bolletjes distelpluis; ik wil staren en staren tot ze voor mij tot leven komen en ik er in extase bij ben, meezweef in die immense stralende leegte.’
Ver weg en lang geleden levert je beelden die je niet snel meer kwijtraakt: ‘Een van de buitengewone kenmerken van de particuliere quintas of boomgaarden of plantages in de buurt van de Saladero waren de muren of heggen. Die waren helemaal opgetrokken uit koeienschedels, wel zeven of acht of negen rijen dik, even gelijkmatig neergezet als stenen, terwijl de hoorns uitstaken. Honderdduizenden schedels waren zo gebruikt, en sommige van de oude zeer lange muren, waarvan de bovenkant werd gesierd door groen gras en waar klimplanten en wilde bloemen uit de holten in de botten groeiden, zagen er merkwaardig schilderachtig, maar enigszins griezelig uit.’
Naast een antropologische component: hoe leefde de Britse immigranten op de pampa, (smient of roodsnavelgans bij het ontbijt, ‘s avonds koude maaltijd) hoe leefde de gaucho’s die wij slechts kennen van een matige biefstuk-keten, (wellustig koeien vermoorden, gokken en zuipen en vechten en verhalen vertellen) naast een natuurhistorische kant heeft dit boek nog véél meer te bieden. Je vraagt je bijvoorbeeld af na lezing af hoe goed het is dat kinderen tegenwoordig nog maar zo weinig mogen, zo snel in een keurslijf moeten.
Een fase in de Argentijnse geschiedenis wordt aangeroerd, er staan schitterende episoden in over de broers onderling. Gezinnen van buren en hun indolentie of juist levenslust worden zeer levendig beschreven. Maar vooral de natuurbeschrijvingen – zonder enige kwezeligheid – zijn geweldig. Ik heb in tijden niet zo’n magistraal boek gelezen.
Of zoals – John Galsworthy schreef in de inleiding bij de Engelse uitgave: ‘Zijn werk is een visioen van natuurlijke schoonheid en menselijk leven zoals het zou kunnen zijn – bezield en gezuiverd door de zon en de wind en de regen, en door het verbond met alle andere vormen van leven – een visioen voor ons, die er meer behoefte aan hebben dan welke generatie dan ook.’