Nu de thriller Nederland-Mexico van eergisteren tot een goed einde is gebracht, ook hier een klein woordje over voetbal. João Cabral de Melo Neto, die jarenlang als Braziliaans diplomaat in Europa doorbracht, schreef in zijn gedicht ‘Het Braziliaanse voetbal gezien vanuit Europa’ over de bal: ‘het is een halflevend werktuig, / (…) dat als dier (meer / dan een dier, als een vrouw) / dient te worden behandeld met speelsheid en aandacht’.* Zulk voetbal is er op het toernooi vooralsnog zo weinig geweest, dat ze in Brazilië nu het Onze Vader opzeggen om de seleção tot het echte sambavoetbal te dwingen.
Tot zover de bijzaak, terug naar de poëzie.
Net als Manuel Bandeira schreef Cabral een gedicht met de titel ‘Het laatste gedicht’. Met name de laatste regels daarvan zijn illustratief voor de Braziliaanse poëzie in de tweede helft van de vorige eeuw. Cabral vraagt zijn inspiratiebron – wie of wat dat ook wezen mag: ‘dat mijn laatste gedicht // nog wordt gezonden in perverse poëzie, / antilyriek geschreven in antiverzen.’* Geheel contre coeur du pays is de generatie die de eerste atoombom meemaakte gekant tegen het lyrische van voorheen. Kijk eens om je heen, zei Cabral, en hij maakte zijn gedichten zo helder, concreet en bij vlagen rauw mogelijk:
Mijn ogen hebben telescopen
turend naar de straat
turend naar mijn ziel
duizend meter van mij af.
Vrouwen komen en gaan, zwemmend
in onzichtbare rivieren.
Auto’s als blinde vissen
componeren mijn mechanische visioenen.
Twintig jaar lang sprak ik niet het woord
dat ik nog altijd van mezelf verwacht.
Eindeloos zal ik blijven kijken naar
mijn portret, ik de dode.
Ferreira Gullar ontdeed zijn verzen ook van elke muzikaliteit, maar bracht daarvoor een grimmig goed observeren in de plaats, bijvoorbeeld in ‘Zittende man’: ‘hier zit ik / alleen gesteund door mijzelf / (…) bij een temperatuur van 36 en halve graad / en denk aan groene planten / die afgestorven zijn.’** De generatie van ’45, zoals ze genoemd worden, was niet alleen begaan met zichzelf. Des te meer ging hun aandacht uit naar iedereen die verlamd was door de kinderziekten van de jonge natie (toen een dictatuur) en het immense verschil tussen arm en rijk. Hedendaagse Braziliaanse dichters hebben het daar voor een groot deel nog steeds over.
Enige romantische en muzikale noten zijn eigenlijk alleen te vinden in de Braziliaanse muziek. Een kraker als ‘The Girl from Ipanema’ was er nooit geweest als er in de jaren vijftig geen dichter aan de wieg van de bossanova had gestaan, in dit geval Vinícius de Moraes. Hij betoonde zich buiten de liedteksten ook een muzikaal dichter – hij schreef voornamelijk klankrijke sonnetten (die nooit zijn vertaald). Maar een van de meest inventieve bossanova-lyrics is van de hand van Newton Mendonça, die hij schreef voor ‘Samba de uma nota só’: ‘Dit is maar een kleine samba / Opgebouwd uit slechts één noot / Andere noten staan al klaar / Maar de bron is slechts één noot / En de volgende is het gevolg / Van die we net hebben gehad / Zo ben ik ook het gevolg / Dat onvermijdelijk volgt op jou’.
* vertaling Arie Pos.
** vertaling Hermien Gaikhof en Bert Meelker.