Een van de beroemdste Braziliaanse dichters van de vorige eeuw, Manuel Bandeira, werd op de volgende manieren geëerd. Van gemeentewege kreeg hij een vaste parkeerplaats bij zijn huis in Rio cadeau. Als beloning voor bewezen diensten kon hij voortaan zijn auto kwijt bij het bordje ‘POETA’. Jammer dat hij geen auto of een rijbewijs had. Op zijn oude dag werd Bandeira docent aan de universiteit. Hij bereikte de pensioengerechtigde leeftijd, maar was niet lang genoeg in dienst geweest om in aanmerking te komen voor een pensioen. Het Huis van Afgevaardigden heeft vervolgens unaniem besloten hem alsnog een volledige uitkering toe te kennen.
Dat Brazilianen trots zijn op hun schrijvers en dichters merkte ik ook toen ik een kennis uit São Paulo vroeg naar zijn favoriete schrijvers. Dat zijn er te veel om op te noemen, was het antwoord, terwijl ik dacht dat hij weinig op had met de literatuur. De grondleggers van het Braziliaans modernisme, de dichters Mário de Andrade en Oswald de Andrade (geen familie), die noemde hij als zijn helden.
In 1922 organiseerden zij samen met andere kunstenaars de ‘week van de moderne kunst’. De dichters rekenden ter plekke af met hun vormvaste, romantische, parnassische en symbolistische voorgangers, die de Brazilaanse poëzie tot die tijd hadden beheerst. Menotti del Picchia verwoordde de nieuwe koers als volgt in zijn stichtende speech: ‘En moge het ronken van de automobiel op het spoor van twee verzen de laatste homerische god uit de poëzie verjagen, die bleef slapen en dromen over de herdersfluiten van Arcadië en de goddelijke borsten van Helena, een anachronisme in de tijd van jazzbands en films.’ Beter goed gejat dan slecht bedacht, want het begin van het klare en vrije ronkende vers werd geschoeid op de leest van Europese modernistische stromingen, zoals het futurisme uit Italië.
De twee radicale Andrades zorgden echter niet meteen voor een poëtische schokgolf. Een gedicht van de jongere Carlos Drummond de Andrade (geen familie), dat hij zes jaar na de week van de moderne kunst publiceerde, deed dat wel. Het werd een grof schandaal. De titel, ‘No meio do caminho’ (‘Midden op de weg’), zette mij op het verkeerde been omdat die lijkt te verwijzen naar Dantes ‘Nel mezzo del cammin…’, het eerste vers van De goddelijke komedie. Alleen was Drummond nog helemaal niet ‘op ’t midden van zijn levenspad gekomen’.
Midden op de weg lag een steen
lag een steen midden op de weg
lag een steen
midden op de weg lag een steen.
Nooit zal ik die gebeurtenis vergeten
in het leven van mijn zo vermoeide netvliezen.
Nooit zal ik vergeten dat midden op de weg
lag een steen
lag een steen midden op de weg
midden op de weg lag een steen.
(vert. August Willemsen)
Ondanks de destijds voor de hand liggende kritiek is wat hier staat geen klinklare onzin. Het is een gebeurtenis die geen gebeurtenis is maar toch een gebeurtenis genoemd wordt. Drummond maakte met dit gedicht, deze steen des aanstoots, de weg vrij voor al dan niet subtiele ironie in de poëzie, een toon die Brazilië tot dan toe vreemd was. De ironie kwam van elders, van overzee.
Oswald de Andrade publiceerde in 1928 zijn Manifesto Antropófago (‘Kannibalistisch manifest’), waarmee hij de Braziliaanze kunst en cultuur vastpinde als kannibaliserend, wat in feite allang aan de gang was. Zijn manifest was niettemin een oproep om korte metten te maken met het Portugees-Europese koloniale en postkoloniale door die te vermaken tot iets eigens. De derde stelling van het manifest is daarvan een lichtend voorbeeld: ‘Tupi or not tupi, that’s the question.’ Tupi is de benaming voor de indianenstammen van de Amazone, waaronder ongetwijfeld ook kannibalen, en het vers zelf vreet Shakespeare op en spuugt hem herkauwd weer uit. Andrade kannibaliseerde de traditie van liefdespoëzie in twee woorden, met zijn bijtende rijmpje ‘Amor / Humor’. Het rondeel, de versvorm van de zestiende-eeuwse Portugees Luís de Camões, verslond hij zo:
Grafschrift
Ik ben een rondje, een rondje,
Een rondje, een rondje, ik weet
Ik ben zo rond als het eiland
Van vrouwen die ik heb gekust
Want ik sterf voor oh! de liefde
Van de vrouwen op mijn eiland
Mijn schedel zal lachen hahahaha!
Met het rondeel in gedachten
Manuel Bandeira, de beroemde dichter met wie dit stukje begon, schreef een soortgelijk gedicht getiteld ‘Rondó dos cavalinhos’. Hij gebruikte de vorm van het rondo om te sneren naar Italië, Mexico en Europa – Brazilië, Esmeralda en de zon zijn natuurlijk veel mooier. Geen wonder dat de staat zich zo ruimschoots van eerbewijzen aan diens adres heeft bediend, maar dat is volgens mij niet onterecht geweest. Laat ik ter illustratie afsluiten met Bandeiras ‘O último poema’.
Mijn laatste gedicht
Zo zou ik mijn laatste gedicht graag zien
Dat het teder was maar de eenvoudigste en minder bedachte dingen zei
Dat het zou branden als een snik zonder tranen
Dat het de schoonheid had van bijna geurloze bloemen
De puurheid van de vlam waarin de helderste diamanten verteren
De passie van zelfmoordenaars die zich doden zonder uitleg