Het bierviltje met het citaat van Arnon Grunberg lag al in de doos met oud papier. Uit een Voetnoot van eind april: ‘Misschien is vrijwel alles fictie, maar op de fictionalisering van de wereld heeft de literatuur vooralsnog geen overtuigend antwoord geformuleerd.’ Dat is onjuist. Literatuur – Don Quichot, Madame Bovary, het Amerikaanse postmodernisme – heeft sinds het ontstaan van de roman fictionalisering als onderwerp gehad.
Het is de journalistiek die koortsachtig op zoek is naar een antwoord. Mark Danner maakt in The New York Review of Books een reeks over de twee grootste fictieschrijvers van de eenentwintigste eeuw: Donald ‘Unknown Unknowns’ Rumsfeld en Dick ‘The Dark Side’ Cheney. Beiden kunnen buigen op ruime ervaring bij de overheid en het bedrijfsleven.
Cheney is de man die vijf dagen na 11 september 2001 stelde dat Amerika voortaan in het strikte geheim, zonder overleg, zijn vijanden moest bevechten: ‘We also have to work, though, sort of the dark side, if you will.’ Hij zou datzelfde jaar de één-procent-doctrine formuleren: als er één procent kans is dat een Pakistaan Al-Qaeda aan een kernbom helpt, moest de VS dat in zijn reactie als zekerheid beschouwen.
Hij was een grote aanjager van het spionageprogramma Stellar Wind, dat in een latere versie Prism heette en pas vorig jaar door de klokkenluider Edward Snowden werd onthuld. Cheney stond aan de basis van het grootschalig inzetten van drones om terrorismeverdachten in het buitenland te liquideren – een beleid dat door Obama versterkt is voortgezet.
Cheney is een bikkelharde dogmaticus, Rumsfeld een hyperintelligente dogmatische opportunist. Rumsfeld bezit de vaardigheid zijn nietsontziende machtswil te verbergen achter een masker van goedmoedige, boerse onverstoorbaarheid. Een groot stilist ook, die beschikt over een arsenaal aan zelfverzonnen spreekwoorden: ‘People were chasing the wrong rabbit’ – hij bedoelde de terreurbestrijding voor 11 september – en sofistische schema’s: zijn befaamde ‘unknown unknowns’, waarmee hij de volstrekte onvoorzienbaarheid van de aanslagen op 11 september bedoelde.
Danner laat zien dat Rumsfeld steeds de eigen stal kundig leegschraapt. Er waren wel degelijk aanwijzingen voor een op handen zijnde aanslag – er werden verdachte studenten bij een vliegschool gemeld; dezelfde studenten die twee vliegtuigen in het World Trade Center zouden laten crashen.
Berucht is de schriftelijke aanvulling die Rumsfeld op 2 december 2002 gaf op een Memorandum waarin zijn toestemming werd gevraagd voor een aantal gespecificeerde ondervragingstechnieken: het verwijderen van kleren, gevangenen een kap opdoen bij transport, ze blootstellen aan persoonlijke fobieën, zoals angst voor honden, ondervragers die zich voordoen als sadistische buitenlanders, blootstelling van verdachten aan pijnlijke omstandigheden, zoals verplicht staan met een maximum van vier uur. Rumsfeld leest de lijst door en voegt er de volgende regel aan toe: ‘I stand for 8-10 hours a day. Why is standing limited to 4 hours a day?’ Het had een uitspraak van Rodney P. Tine in Infinite Jest kunnen zijn.
Danner bespreekt een documentaire waarin Rumsfeld geconfronteerd wordt met deze ene zin. Hij stelt zonder verpinken vast dat hij nu eenmaal indertijd meerdere uren per dag staand achter zijn bureau werkte en dat hij toch niet schuldig kan zijn aan het misbruik dat van zijn woorden werd gemaakt?
Hier ligt de essentie van het kwaad, daar waar het demonisch wordt: liegen en er op het zelfde moment echt in gaan geloven omdat jij het bent die het zegt. Een fictie scheppen en die willen behouden ten koste van elk bewijs van het tegendeel. Rumsfeld wil waar hebben dat er in Irak geen opstand is uitgebroken, dat de troepen snel naar huis kunnen, dat er maar één man met een vaas uit een museum is komen lopen en dat van plundering geen sprake is.
Rumsfeld is geen leugenaar maar iemand die zelf de waarheid wil bepalen – hij verkondigt die net zolang totdat hij zwart op wit op een tegenspraak kan worden betrapt. Dan gaat hij overstag alsof hij nooit iets anders heeft gezegd.
‘A man using language to obscure the world from himself as well as from others’ – zo is over hem gezegd. Anders gesteld: zijn uitspraken hoeven niet te voldoen aan de werkelijkheid zolang de werkelijkheid voldoet aan zijn uitspraken. Hij was een eind op weg, maar liep stuk in Irak.
De conservatie spindoctor Karl Rove heeft naar verluidt beweerd dat wie een wereldrijk runt niet langer met de realiteit rekening hoeft te houden: ‘We’re an empire now, and when we act, we create our own reality… We’re history’s actors… and you, all of you, will be left to just study what we do.’
Heeft Rove geen gelijk gekregen – is dat niet wat we doen, bestuderen hoe een groep neoconservatieven met politieke steun van de Nederlandse regering in Irak de werkelijkheid naar haar hand probeerde te zetten – dat wat ‘de kennis van nu’ is gaan heten?
Als voetnoot bij de verdere studie van fictie dit citaat uit Roberto Bolaño’s vorig jaar vertaalde Nazi-literatuur in de Amerika’s: ‘Ik leef tussen piranha’s, schreef hij, maar don Rubem Fonseca leeft in een aquarium met metafysische haaien.’